Geachte mevrouw De Biasio, beste Melanie

Door Barbara Baert, op Thu Dec 02 2021 16:00:00 GMT+0000

Deze maand schrijft Barbara Baert een brief aan Melanie De Biasio (1978), zangeres, componiste en dwarsfluitiste. In de brief onderzoeken beide vrouwen hun genegenheid voor de muziek. Zo komt Melanie onverwacht in het Hooglied terecht. Met de hulp van De Biasio’s liefdeszang ontgrendelen ze samen het lot van de nimf Echo.

December is de kortste maand. Het licht kwijnt weg. Tergend moeizaam klautert de zon tot boven de horizon. Ik voel de spierpijnen van de natuur in mijn schouders en iets in mijn keel hapert. Bijna niemand is tegen deze schurende ommekeer bestand, maar u wel, mevrouw De Biasio. U krult uw lichaam soepel als een slakkenhuisje en buigt het hoofd in de schoot tot het voorbij is. Het duurt niet lang, de zonnewende. U ontbeert angst. Beter: u zet angst om in camouflage. Het geheim van de kosmische vervloeiing werd u ingefluisterd. U, de schone dwarsfluitiste met de goddelijke, diepe stem. Pneuma via de vader, ritme via de moeder.

Uw verdwijnpunten in de muziek gaan diep. Tot aan het begin van de prima materia. Toen Gods ruach de zwarte wateren aanraakte en sprak. Een kus als scheppingsdaad.

En nu mijn herinnering aan hem, mijn eega, eveneens fluitist: de onderlip geplooid. De lelie opent zich over een nog gesloten mond. ‘Zo!’, zei hij. Alsof alles opnieuw begon.

U bent niet bang voor de immense machten van de stem.

Edele lelievrouw, u kent vast het Bijbelse Canticum Canticorum of Hooglied met als eerste vers: Osculetur me. ‘Dat hij mij moge kussen.’ Het Hooglied is in u geblazen, zoals de wind zich behoedzaam in uw muzikale vingertoppen heeft ingeschreven. Ja, het zal je ontroeren dat de Navajo-volkeren geloven dat daar, in het uiterste weefsel van speelse vingers, eenieders zielenwind binnentrad en er zijn unieke tekening achterliet. Een handtekening als de eerste kus: onverwoestbaar ingedrukt. Een herinnering belast om eeuwig in het hart te dolen.

Dat schrijft ook Sándor Márai (1900-1989) in De Meeuw.

De kus heeft zich voltrokken, omdat dit het moment was, het moment dat geen uitstel duldde, waarop alle dingen zinloos zijn die zonder de kus zijn gebeurd of kunnen gebeuren. De machteloze en dorstende beweging, dit grotesk-grootse treffen van dorstig-droge bovenste huidlagen, deze getemde beet, deze gedomesticeerde roofdierbeweging die de mens in zijn zenuwen en in zijn lippen bewaart als een herinnering aan iets dat aan het begin der tijden angstaanjagend, bloedig en dodelijk was. Ze hebben gekust omdat ze niet anders konden. En ze zwijgen (p. 107).

Want nu het kritieke moment werd bezegeld met een mond, stokt het woord en komt de blik. ‘Je hebt mijn hart verwond, mijn zuster, mijn bruid, met één van je ogen’ (Hooglied 4:9). Zie, de glimlach vormt zich al om de lippen als een schede. Of zoals Bernardus van Clairvaux (1090-1153) schrijft:

Laat ons dan
Misschien wagen
Om ons hoofd te heffen
Naar die kus van glorie
Ik spreek bevend en trillend
Niet alleen om het te zien
Maar om gekust te worden

We pauzeren even, zachte zangeres. We luisteren naar het polyfonisch scheppingswonder van uw voorganger, Orlandus Lassus (1532-1594). Versmachtende lelies als quadrivium. De tenor zoekt en houdt de ruach vast: Osculetur me.

De echo komt vaak voor in uw songteksten. De weerklank is uw medium.

Het motet zoemt nog even na en komt dan tot rust. Bent u daar nog? Het is moeilijk terug te keren uit deze middelpuntzoekende keelholte. De gorge als verdwijnpunt. Onverschrokken en waardig beleeft u deze plotse tuimeling. Het overkomt u vaker. Diep de grotten in. U bent niet bang voor de immense machten van de stem. De roep van Pan aan de murmelende rivierbanken. De bastonen van een eenzaam scheppende God, net zoals in uw ritmische Afro Blue. Whispering tree, echo the sights.

De echo komt vaak voor in uw songteksten. De weerklank is uw medium.

In I feel you, schrijft u:

Fear is knocking on your door
But love is calling for sure
The wind is blowing much too hard
And for love there’s no reward

I feel you
A deep echo in me
A strong appeal for discovery
I know you know

Echo vraagt de verklanking in de natuur. Echo wil een visueel en auditief alternatief zijn binnen de kunsten.

Ovidius vertelt in zijn derde boek van de Metamorfosen over de praatgrage nimf die als straf alleen kon herhalen wat ze hoorde. Het verhaal is u bekend. De trieste afloop ook. Het was nochtans allemaal begonnen met een groot misverstand. De mooie jongeling Narcissus dwaalt door het bos. Hij is de weg kwijt, en roept ‘Iemand aanwezig?’ Echo, de bosnimf, antwoordt: ‘Aanwezig!’ Narcissus vraagt vervolgens ‘Hier samenkomen?’ En Echo antwoordt volstrekt volgens haar natuur: ‘Samenkomen!’ Ze voegt de daad bij het woord, komt tevoorschijn en slaat begeerlijk haar armen rond de hals van de bevallige Narcissus. Hij deinst echter terug, en snauwt: ‘Weg met die armen!’

Narcissus kon Echo niet beminnen. Voor hem was er geen verlangen mogelijk buiten zichzelf. Het gelaat dat Narcissus zag in een plas was zo mooi – al sprak het niet en kon hij het niet aanraken –, dat hij er verliefd op werd. Verbijsterd stelde Narcissus vast: ‘Maar dat ben ik zelf: nu merk ik het; mijn eigen beeld misleidt mij niet; ik brand van liefde voor mijzelf: de vlammen ontsteek en geleid ik!’

Echo’s onbeantwoorde liefde voor Narcissus gaf haar een wrede lotsbestemming. Echo kwijnde weg in de rotsen tot haar botten een werden met de natuur. Haar kleren waren nog niet verteerd, of haar beenderen werden al poreus als krijtsteen. I’m skin and bones. Your freedom is the end of me. Evil has a recipe.

Het zien mag kantelen in het horen.

Leon Battista Alberti, de vijftiende-eeuwse kunstcriticus, herkende in Narcissus’ spiegelende zelfliefde de essentie van de schilderkunst: het verlangen om volstrekt samen te vallen met de werkelijkheid op het platte vlak. Narcissus belichaamt het mimetische einddoel van de figuratieve kunsten, aldus Alberti. Volgens dit Renaissance-standpunt worden de kunsten die het verlangen naar gelijkenis ontberen – zoals abstracte, vervloeiende kunsten, camouflage – ondergeschikt. Ook de muziek, de zang, betracht deze mimesis niet. Maar Echo roept ons op. Ze roept om de vernietiging van het spiegelparadigma en vraagt de herwaardering van de versmelting. Van de verklanking in de natuur. Echo wil een visueel en auditief alternatief zijn binnen de kunsten.

Narcissus heeft Echo dan wel verloochend, hij onderschatte haar kracht. De kracht van de stem die ook u bezit, beste Euterpe, muze van het fluitspel. Onverwijld geeft u zich over aan de adem van het Hooglied. De verwonding via het oog komt met een schok tot leven in uw stem. Het zien mag kantelen in het horen.

Echo kan nu eindelijk leven zonder Narcissus, Melanie.
I am gonna leave you.
Ze echoot zichzelf weg uit deze brief.
Naar de opake wereld.
Maar net voor haar vertrek heeft ze het vlies van de decembervorst op uw venster achtergelaten.
De handtekening van de wind.
Miljoenen fijne kristallen.
Bevroren op het platte vlak, maken zij het narcistische spiegelbeeld onmogelijk.

Je bent vrij, zangeres.

‘Spring als een gazelle, als het jong van een hert over de bergen vol balsemkruid.’ (Hooglied, 8, 14).

Barbara Baert