Beste Mevrouw Van Kerckhoven, Lieve Anne-Mie

Door Barbara Baert, op Thu Sep 02 2021 18:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag pent een van onze zes vaste online correspondenten een brief. Deze maand richt Barbara Baert zich tot beeldend kunstenaar Anne-Mie Van Kerckhoven, die haar raakte met een uitspraak in een interview: ‘Ik heb geen filter.’ Barbara Baert ziet een schilderij over de Vestaalse maagd Tuccia en schrijft Anne-Mie over woeste scheppingsdrang en de onderdrukkende symboliek van de zeef.

Jij zei: ‘Ik heb geen filter.’

Die uitspraak is me altijd bijgebleven. De ongefilterde verzwelging van prikkels, mensen en ideeën kenmerkt jou. Je brult hen in beeldend werk weer tot leven als een barmhartige leeuwin. Maar als je geen zeef hebt, en alle meteorieten uit je omgeving inslaan op lijf en leden, om er vervolgens als gloeiende lava weer uit te komen, welk mythisch wezen ben jij dan? Uit welke tijd van het heelal stam jij? Zoveel lichtjaren ver in het middelpuntzoekend zwart? Welke oerstrijd der Titanen woedt nog voort in jouw scheppende ziel? Welk wezen kan het aan om zo oneindig diep naar binnen te kijken, om daar het bevrijdende vonkenoog af te wachten?

Je vertelt hoezeer je als kind gefascineerd was door Galileo Galilei. Je keek samen met hem naar de sterren. Altijd dieper ging de lens. Tot bij het begin. Toen zag je de Oerwind van de kosmos. Wiegend, schuddend. Het filterloze kind zag waarover Ovidius zingt.

‘Ik wil gaan spreken van gedaanten die in nieuwe werden veranderd. Goden, leen mijn werk uw adem, want ook u deed mee aan die veranderingen. Leidt onafgebroken mijn lied vanaf het eerste werelduur tot aan mijn tijd. Voordat er zee of land was en een lucht die alles toedekt, bestond er slechts één aanschijn der natuur in het heelal. Men sprak van Chaos, een primaire ongevormde massa, slordige kiemen van niet gecombineerde dingen.’ (Metamorfosen, Boek I, vs. 1-9)

(…)

‘Ik kan daar niet tegen, al dat zelfvertrouwen.’

Ik weet dat het zwaar is, homerisch wezen.
De rotsen rollen vrijpostig je atelier binnen.
Ze begrijpen het kleinste niet, namelijk dat alles kiemt.
Maar mijn brief begon te heftig. Excuus.
Ik voel dat ik je verlies.
De lucht trilt en je huid raakt overprikkeld.
Je kruipt weg in de stofhoeken van je kamer.
Blijf, Anne-Mie!
Beloofd, we beginnen opnieuw.
Kijk, we staan nu veilig in het beletselteken.
Daar is niets anders dan jouw stille, mooie, zuivere, vormende wezen.
Er is weer rust.
Nu kan het schilderij komen.

(...)

Tuccia werd geschilderd door Moretto da Brescia (ca. 1498-1554) en hangt vandaag in het salon van een rijke New Yorker. Zie je wat ze op haar schoot draagt? Een zeef. En met haar hand wijst ze naar een tablet dat leest: Pvdicitiae of kuisheid.

Valerius Maximus uit de eerste eeuw na Christus vertelt het verhaal van de Vestaalse maagd Tuccia, die beticht werd van onkuisheid. Als bewijs van haar onschuld schept Tuccia water uit de Tiber met een zeef en draagt het zonder een druppel te verspillen naar de tempel. De ondoorlaatbare zeef van Tuccia is een wonder, maar ook een paradox. De zeef lekt niet. En als ze niet lekt, is zij geen zeef meer. Veeleer een intact maagdenvlies.

In het Italiaanse Cinquecento van Moretto was het verhaal van Tuccia, beeld van de deugdzame vrouw, een geliefd thema als huwelijksgeschenk. (Weet de New Yorker dit terwijl hij wellustige wolkjes kringt met zijn sigaar ter hoogte van haar niets verhullende boezem?) Leon Battista Alberti (1404-1472), de vijftiende-eeuwse kunstcriticus, haalt Tuccia als ideaalbeeld aan in zijn minder bekend traktaat: Della Famiglia (‘Over de familie’). Ik parafraseer Alberti’s woorden:

Niets is zo belangrijk voor jezelf, zo goed in de ogen van God, zo aangenaam in mijn ogen en kostbaar voor de kinderen als jouw kuisheid. Jouw zuiverheid is een juweel voor de familie en grootser dan jouw schoonheid.

Nadat de echtgenote het huis van de man heeft betreden, wordt zij volgens Alberti begrensd in hiërarchisch georganiseerde privéruimten. Van slaapkamer tot keuken. In die kamers vervult ze haar rol voor het nageslacht, maar wordt ze ook uitgewist als seksueel, verlangend wezen. De vrouw verdampt binnen de huismuren. Ze is de kuise (on)doorlaatbare zeef ten behoeve van de man. Op dit vlies laat hij zijn verlangens en zijn angsten achter. Telkens weer. Naar de Tiber en terug naar huis.

Édouard Vuillard (1868–1940), Interieur met moeder en zuster van de kunstenaar, 1893, New York, MoMA

Ken je het werk van de impressionist Édouard Vuillard (1868-1940), Anne-Mie? Het is fascinerend hoe zijn vrouwelijke modellen schijnen te ‘vervliezen’ in de intieme ruimte. Hun lichamen vervloeien in het interieur. Ze vervellen in het behangpapier. Ze versmelten met het picturale vlak. En zodra deze vrouwen hun ogen openen, als uit een droom, en met verbijstering hun vervagende contouren monsteren, verstommen hun stemmen als vissenmonden. Nog even en Vuillards vrouwen verdwijnen in het schilderdoek. Het strak gespannen canvas als versmachtend kamerscherm.

Mona Hatoum (1952), Grater Divide, 2002, 203.2 x 193 x 83.8 cm, Boston, Museum of Fine Arts, inv. no. 2002.320.

Maar bij jou, Anne-Mie, bestaat geen vervloeiing om te behagen. Niet de huichel van de marbre faux. Ik schenk je daarom Grater Divide van jouw Libanees-Palestijnse collega Mona Hatoum (1952). Grater Divide is een keukenrasp die werd uitvergroot tot een kamerscherm. Door de opgeblazen schaal van de rasp vormt de installatie een sinistere, bedreigende paravent. Achter Grater Divide geen versmeltende vrouw in akoestische verstilling, maar een stalen engel met messcherpe argusogen die de verstikkende kamer wreekt. Dit is geen kuisheidsvlies; dit is een wapen. En zo raspt de onverschrokken Mona Hatoum tot op vandaag de schaafwonden uit ons lichaam. Uit ons verleden. Uit onze ontgoochelingen. Uit onze verbijstering. Uit de blinde notenbalken van Hooghartigheid. Ja, jij kent dit schuren van de huid, Anne-Mie. ‘Kunst maak je niet uit gemak, maar uit ongemak, negativiteit en opstand.’

(pauze)

Jij: ‘Er gebeurt niks.’
Jij: ‘Bij mannen is er altijd continuïteit.’
Hij: ‘Vrouwen moeten geen kunstenaar zijn.’

Anne-Mie Van Kerckhoven, Verborgen lagen, 1998

En daar is hij opnieuw: de verschroeiende meteoriet van het paternalisme.
Hij brandt door deze brief heen en laat zwart omrande pupillen achter op het papier.
De male occhi uit het land van Sodom en Gomorra gloeien nog na, maar daar zijn al jouw bevrijdende Verborgen lagen.
Een portret in zeefdruk dan nog wel, godbetert!
Het medium dat jij als maagd hebt gelaakt, maar als brullende leeuwin hebt herwonnen.
Trekken en duwen.
Labeur.
De techniek die jou, de Filterloze, heeft geheeld in de beheersbaarheid van het raster.
Fris en helder is het coloriet.
Betrouwbaar en compromisloos.
De geur van inkt overstemt die van de blakering.
Zo is het goed.
Klinisch.
Ontsmettend.
Ja. Nog één keer.
Trekken en duwen.
Draai hen om, die gezichten.
En zie wat er gebeurt!
Je zeeft zowaar de Verborgen lagen uit een twaalfde-eeuws zusterbeeld: de materia informis van de kosmos. Je was er al, homerisch wezen. Een steenmassa met meerdere gezichten. Richtingloos. De primordiale nausea van de schepping.

De vorming van de wereld, miniatuur in Clavis physice, Honorius Augustodunensis (ca. 1080 – ca. 1150), 12de eeuw. Parijs, Bibliothèque nationale de France, ms. lat. 6734, fol. 3v.

Wat aanvankelijk zwaar leek, wordt nu licht. Ook Galileo Galilei glimlacht naar je, Anne-Mie. Hij geeft zich over aan jouw raspende oerstrijd. Door zijn telescoop zag hij onthutst hoe het maanoppervlak niet glanzend en verleidelijk was, maar rauw en meedogenloos. Hij heeft zich daarna dagen en nachten opgesloten voor hij een woord sprak. Maar nu breken jullie samen door de aardkorst heen. En jullie begrijpen dat de hechting met het innerlijke vuur, het magma, niets minder verdraagt dan onverbloemde discontinuïteit.

(…Al de rest doet er niet toe…)

We zijn er, waarde consoror.
Jij en ik staan weer veilig in het beletselteken.
Deze brief mag een nieuw begin vinden,

Barbara Baert