Erfgoed in zuidelijk Afrika: een kritische eindnoot

Door Margot Cassiers, op Wed Jul 24 2019 22:00:00 GMT+0000

Begin juli eindigde de jarenlange Vlaamse financiering van UNESCO-projecten rond immaterieel cultureel erfgoed in zuidelijk Afrika. Dankzij die 1,3 miljoen dollar groeide zowel lokaal als internationaal het bewustzijn rond het belang van specifieke culturele gebruiken in zeven Afrikaanse landen. Missie geslaagd? Susan Keitumetse van de Universiteit van Botswana sluit deze reeks voor rekto:verso en Apache af met een kritische noot: ‘Hoe zorgen we ervoor dat kwetsbare gemeenschappen voordeel halen uit het feit dat hun traditie publiek wordt?’

Lees hier ook
deel 1: 'Het Vlaamse verhaal achter erfgoed in zuidelijk Afrika'
deel 2: 'Over potten en partijdigheid'
deel 3: 'Waar het tastbare en het ontastbare samenkomen'

Zowel in Vlaanderen als ter plekke in zuidelijk Afrika blijkt er grote tevredenheid over de resultaten van de onderlinge samenwerking sinds 2009, zo bleek in de drie vorige delen van deze reeks. Het project met UNESCO zette Vlaanderen op de wereldkaart als voorloper in immaterieel erfgoed en creëerde in zuidelijk Afrika meer gedeelde trots en interregionale samenwerking rond eigen tradities.

Toch blijven er vragen. Het immateriële erfgoed van diverse gemeenschappen werd dankzij het project geïnventariseerd, gepubliceerd en soms door UNESCO erkend. Maar wat betekent dat voor lokale gemeenschappen, dat hun tradities nu gedeeld worden met de rest van de wereld? Als al die kennis publiek wordt, dreigen de beoefenaars van die ambachten hun geheimen dan niet op de straatstenen te zien belanden? Kan immaterieel erfgoed in deze context eigenlijk wel getoond worden zonder dat er sprake is van ongelijke verhoudingen?

'Het concept intellectual property is in Afrika niet zo geïnstitutionaliseerd als in Europa. Meer nog, het is een vreemd concept in Afrika.'

Daarover sprak ik met Dr. Susan Keitumetse, die sinds 2006 aan de University of Botswana onderzoek doet naar immaterieel erfgoed en erfgoedbeheer, vooral om het begrip van internationale instellingen als UNESCO over lokale contexten te verbeteren. Haar academische publicaties leidden ertoe dat ze ook ging werken als UNESCO-facilitator in onder meer Oeganda, Zimbabwe en Swaziland. Verder zetelde Keitumetse in het Intergouvernementeel comité van de Conventie voor de borging van het immaterieel cultureel erfgoed uit 2003.

Vanuit die jarenlange ervaring met community-based heritage conservation erkent ze zeker het belang van UNESCO’s initiatieven. ‘De Conventie van 2003 is heel belangrijk voor Afrikaanse landschappen en culturen, die zowel materieel als immaterieel zijn. Immaterieel cultureel erfgoed vormt een sleutelcomponent van Afrikaanse samenlevingen en talen.’ Toch vindt Keitumetse dat het huidige internationale kader daarrond vaak tekortschiet naar kwetsbare gemeenschappen toe.

In uw artikel ‘Practical implications for heritage management approaches in Africa’ (2006) wijst u op de gevaren van inventariseringsprocessen. Kan u die risico’s toelichten?

‘Het is belangrijk dat de Conventie van 2003 Afrikaans erfgoed een internationaal platform biedt en meer interactie mogelijk maakt tussen het lokale en mondiale niveau. Alleen is het concept intellectual property niet zo geïnstitutionaliseerd in Afrika als in Europa. Meer nog, het is een vreemd concept in Afrika. Als een gemeenschap dus beslist om bepaalde praktijken te inventariseren, zou ze daarbij patenten moeten kunnen creëren, zodat die kennis niet zomaar weggenomen wordt.

Dr. Susan Keitumetse, University of Botswana

Nu voelen veel gemeenschappen zich vereerd omdat iemand interesse in hen toont, zeker als dat een grote organisatie zoals UNESCO blijkt. Maar dan? Beeld je een landelijke gemeenschap in Botswana in, waar traditionele dokters of vroedvrouwen veel prestige hebben omwille van hun kennis en vaardigheid. Zo is een vroedvrouw de enige met bepaalde kennis over passende medicijnen voor een pas bevallen vrouw. Dát is wat haar in de samenleving respect en een zekere sociale status oplevert. Ook in veel andere Afrikaanse gemeenschappen is geheimhouding over die kennis een vorm van sociaal kapitaal en zelfs een soort patent.

Maar zo’n vroedvrouw denkt spontaan: ‘als ik mijn kennis doorgeef aan UNESCO, zal ik internationaal bekend worden’. Als die expertise dan zonder bepaalde voorwaarden onderzocht, geïnventariseerd en gedeeld wordt, kan dat haar sociale status negatief beïnvloeden. Daarom moeten we bij inventariseringprocessen opletten dat we bepaalde sociale codes niet verstoren.’

Hoe valt die inherente spanning tussen het publiek maken van gemeenschappelijk immaterieel erfgoed en het beschermen van individueel intellectueel eigendom te verhelpen?

‘Modernisering is onvermijdelijk, dus uiteindelijk zal bepaalde kennis sowieso publiek worden. Maar we moeten erover waken dat ze dan gedeeld wordt op een manier die de gemeenschap beschermt. Neem de Okavonga-delta, waar ik werk. Mensen maken daar manden met patronen die bijzondere verhalen vertellen over dieren en het milieu. Alleen zij bezitten die gedeelde traditionele kennis. Maar wie krijgt die in handen en wie sluit er een copyright op af? Nu gebeurt het vaak dat onderzoekers, mezelf inbegrepen, kennis delen en er vervolgens een ondernemer of een bedrijf er een business idee uit puurt.

Nu gebeurt het vaak dat onderzoekers kennis delen en er vervolgens een ondernemer of een bedrijf er een business idee uit puurt.

Waarschuw kwetsbare gemeenschappen daarvoor, wijs hen erop dat ze patenten kunnen afsluiten, zodat ze hun praktijken kunnen beschermen voor toekomstig gebruik en er royalties voor ontvangen. Dan halen ze er net voordeel uit als hun kennis openbaar wordt. Niet wij, maar zijzelf moeten kunnen beslissen of en hoe ze bepaalde kennis met de wereld delen.

UNESCO moet er dus over waken dat die gemeenschappen begrijpen wat er op het spel staat als ze hun kennis delen. Tradities inventariseren en internationaal delen is vreemd voor hen, waardoor ze bepaalde gevaren niet zien. Ze zijn gewoon blij dat ze iets kunnen delen, want iedereen wil zijn naam toch bij UNESCO zien?’

Sommige partners beweren dat dit project bijdraagt aan de dekolonisering van Afrikaanse tradities, omdat het lokale gebruiken viert die vroeger verborgen moesten blijven onder druk van westerse geloofssystemen. Wat vindt u van die analyse?

‘Ik zie een zekere spanning. Afrikaanse tradities worden inderdaad gedekoloniseerd door ze een internationaal forum te geven. Dat demystifieert Afrikaanse tradities en culturen, door ze niet langer te zien als iets onchristelijks dat in het duister gehouden moet worden. Maar tegelijk gaan we in al ons enthousiasme voorbij aan mogelijke mechanismen om de gemeenschappen te beschermen.

'Terwijl we aan het dekoloniseren zijn, moeten we ons steeds afvragen: welk voordeel haalt een gemeenschap daar zelf uit?'

Terwijl we aan het dekoloniseren zijn, moeten we ons steeds afvragen: welk voordeel haalt een gemeenschap daar zelf uit? Veel Afrikaanse gemeenschappen zijn weerloos voor bedrijven die hun kennis oppikken en er winst uit halen. Hoe zorgen we ervoor dat zij zelf voordeel halen uit het feit dat hun traditie publiek wordt? Komende generaties zullen hun tradities op het internet zien – en wat dan?’

In het Kgatleng District in Botswana bezocht ik een vrouw die de potten maakt die in 2012 werden opgenomen op de List of Intangible Cultural Heritage in Need of Urgent Safeguarding van UNESCO. Daardoor steeg haar status in de gemeenschap en ging haar inkomen drastisch omhoog. Spreekt dat uw scepsis niet tegen?

‘Het verschil is dat haar voordeel individueel is, omdat vorige generaties gestorven zijn en ze dus één van de enige overblijvende makers is, terwijl de meeste tradities in Afrika wél iets van de gemeenschap zijn. Maar als veel mensen gestorven zijn, heeft zij er misschien nu wel individuele kennis over. In haar geval rest dan de vraag: kan ze haar unieke kennis doorgeven en daar voordeel uit halen? Zorgt de nieuwe concurrentie er niet voor dat haar handel op termijn opnieuw bedreigd zal worden?’

Sara Otukile, master practioner in pottenbakken (c) Margot Cassiers

In uw artikel ‘Cultural Resources as Sustainability Enablers: Towards a Community-Based Cultural Heritage Resources Management Model’ pleit u voor het gebruik van culturele rijkdommen als een instrument voor duurzame ontwikkeling. Is het ergoedproject van UNESCO en Vlaanderen daarin geslaagd?

'Weten de lokale gemeenschappen waarom de Vlaamse Overheid hen financierde? Of waren ze enkel opgewonden over de aandacht van UNESCO?'

‘De steun van de Vlaamse Overheid heeft alleszins geholpen om dat bewustzijn te wekken, bijvoorbeeld in het Kgatleng District. Vlaanderen is heel genereus geweest. Maar nu is het aan de overheid van Botswana om dat besef te verduurzamen. Cruciaal is dan: weten de lokale gemeenschappen waarom de Vlaamse Overheid hen financierde? Of waren ze enkel opgewonden over de aandacht van UNESCO?

Als een traditie op de UNESCO-lijst komt, kan ze voortleven en doorgegeven worden. Maar je moet die erkenning ook gebruiken om te tonen dat cultuur voor ontwikkeling kan zorgen. Neem die vrouw van Kgatleng: ze kan dan aantonen dat ze nu meer werk heeft, dat ze jongeren kan opleiden. Na de noodzakelijke fase van inventariseren en sensibiliseren is het nu nodig om dat nieuwe bewustzijn te oogsten voor de duurzame ontwikkeling in een gemeenschap, voorbij louter trots over die vermelding op die lijst. En dat moet vooral stap per stap gebeuren, we kunnen niet alles tegelijk doen.’

Wat is voor u het belang van immaterieel cultureel erfgoed?

‘Immaterieel erfgoed is altijd al belangrijk geweest in Afrika, maar het is zo alomtegenwoordig dat mensen het als vanzelfsprekend beschouwen. Het is cruciaal voor sociale cohesie, vrede en veiligheid. Het is ook een soort therapie, een traditionele vorm van heling waarvan mensen zich beter gaan voelen, plus een bron van alternatieve kennis.

En in de moderne wereld komt daar nog een voordeel bij. Doordat immaterieel cultureel erfgoed uniek is, kunnen we er voordeel uit halen. Het geeft ons iets om mee te concurreren. We kunnen met de hele wereld in interactie gaan op een gelijker niveau, via bijvoorbeeld toerisme.

Nu is het probleem dat er ongelijk gedeeld wordt. Toeristen komen bijvoorbeeld kijken naar een traditionele dans van de San of bushmen, maar die San hebben de macht niet om te onderhandelen over een eerlijke ruil. Ze dansen omdat ze beleefd zijn, maar ze weten niet wat ze ervoor in ruil zouden kunnen krijgen, en een toerist krijgt zomaar inzage in iets wat voor hen heilig is.’

Lovemore Mazibuko, nationaal coördinator voor immaterieel erfgoed in Malawi, zegt dat community based inventorying in Afrika is uitgevonden. Deelt u zijn enthousiasme daarover?

‘Inventariseren is nu vooral voordelig voor UNESCO. Ik zeg niet dat het verkeerd is, maar ik vraag me wel af in hoeverre we de gemeenschappen kunnen sensibiliseren over wat het precies betekent. Neem opnieuw dat voorbeeld van het San-volk in de Okavonga-delta: als van hen een jachtpraktijk opgelijst zou worden als immaterieel cultureel erfgoed, dan blijft die traditie wel van hen, maar gaat ze plots op een ander niveau bestaan, binnen een internationaal format en op een hoger platform dat de San niet begrijpen.

'We onderzoeken erfgoed niet om op de UNESCO-lijst te komen, wel omdat cultuur een instrument kan zijn voor ontwikkeling.'

Tegelijk wordt van hen wel verwacht dat ze eventuele toeristen entertainen, omdat ze plots op een internationale lijst staan. Zijn ze bereid dat te doen, gewoon omdat ze geïnventariseerd zijn? Weten ze hoe ze dat zo kunnen doen dat het leidt tot ontwikkeling en een eerlijke verdeling van de winst?’

Hoe zou dat dan in de toekomst moeten gebeuren?

‘We moeten niet bang zijn om te delen, maar bij inventariseringsprogramma’s zou een pakket moeten komen dat duiding geeft over patenten en andere opties die een gemeenschap kunnen helpen. We moeten ook duidelijk maken dat we ons erfgoed niet onderzoeken om op de UNESCO-lijst te komen – die is er enkel om de kennis over een cultuur te faciliteren. We doen het omdat cultuur een instrument kan zijn voor ontwikkeling. Vaak denken mensen in Afrika dat cultuur nutteloos is, maar dat is omdat ze het systeem niet kennen en niet weten hoe ze moeten onderhandelen.

Zelf heb ik momenteel een aanvraag lopen om in Botswana een universitaire opleiding over erfgoed en ontwikkeling in te richten, met steun van UNESCO. We zouden bij dat opleidingstraject ook korte cursussen en inventariseringtrainingen willen aanbieden, om jongeren van de gemeenschap op te leiden en de beschikbare internationale instrumenten te vertalen naar hun begrip.

Het zou goed zijn mochten leden van een gemeenschap op termijn zelf naar UNESCO kunnen stappen.

Het zou immers goed zijn mochten leden van een gemeenschap op termijn zelf naar UNESCO kunnen stappen, om op het mondiale platform zelf voor hun rechten op te komen, in plaats van steeds vertegenwoordigd te worden door ambtenaren van de overheid. UNESCO vindt dat ook zelf belangrijk, het wil dat gemeenschappen deelnemen. Daarom werken ze bijvoorbeeld altijd met toestemmingsformulieren. Maar in de praktijk tasten veel gemeenschappen in het duister, omdat ze pas veel later begrijpen waar het echt over gaat. Daarom zijn zij ook nooit diegenen die zelf een erkenningsprocedure opstarten.’

Immaterieel cultureel erfgoed past niet echt in musea, die per definitie gericht zijn op materiële zaken. Is er toch een manier om het ergens ‘on display’ te plaatsen?

‘De overheid heeft natuurparken gecreëerd, die door tour operators gebruikt worden om toeristen aan te trekken en te doen betalen. Waarom kunnen we niet hetzelfde doen voor cultuur? We zouden immaterieel cultureel erfgoed op een goede manier zichtbaar en relevant kunnen maken op plekken waar er al toerisme is – bijvoorbeeld plekken die al beschermd en erkend worden door de Conventie betreffende de bescherming van het cultureel en natuurlijk werelderfgoed (1972), zoals de Okavango-delta in Botswana.

Vaak hebben die plekken een bijzondere betekenis voor de mensen die er al wonen. Die kunnen dan toeristen meenemen en erover vertellen, waardoor het eigenlijk een open museum wordt. Op die manier gaat er weer meer aandacht naar de menselijke component van zulke trekpleisters, terwijl ze nu vaak losgemaakt zijn van de lokale bevolking. Dan zouden de San bijvoorbeeld zelf kunnen kiezen wat ze tonen, en krijgen ze extra kansen om te interageren met de internationale gemeenschap. Net door hun ruimte te delen, krijgen ze een extra ‘sense of belonging’.

De overheid van Botswana reageert positief op zulke voorstellen, maar er is financiering nodig om er de verdere mogelijkheden van te onderzoeken. Misschien is dat iets voor een volgend project met de Vlaamse Overheid?’

Dit onderzoeksartikel kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.