De facelift van het Africa Museum 2: wat met koloniale collecties?

Door Hugo DeBlock, op Sun Jan 27 2019 23:00:00 GMT+0000

Dat de heropening van het Museum voor Midden-Afrika zoveel aandacht en discussie genereert, heeft alles te maken met de dubieuze afkomst van het overgrote deel van zijn kunstcollectie. Hoe presenteer je objecten die ontvreemd zijn in koloniale contexten? Hoe ga je als instelling om met de steeds luider klinkende vragen rond teruggave van cultureel patrimonium en oorlogsbuit? In dit internationale debat blijft België achterop hinken. De nieuwe collectiepresentatie in het Africa Museum verandert daar weinig aan.

Lees hier deel 1: een vertwijfelde dekolonisering

Dat de heropening van Tervuren, of de facelift van het ‘laatste koloniale museum ter wereld’, ook in het buitenland met argusogen gevolgd is, daarvan getuigt een uitvoerige lijst van kranten- en onlineartikels uit alle delen van de wereld. Allemaal poneren ze verschillende ideeën over de mogelijke betekenissen en rollen van het vernieuwde Africa Museum. Hier slechts een greep uit het aanbod:

Het overgrote deel heeft het over de bedenkelijke roots van de gigantische kunstverzameling van het museum.

Telkens keert dezelfde vraag terug: wat te doen met objecten en menselijke resten die tijdens de koloniale periode ‘verzameld’ zijn?

Vragen over eigendom en restitutie (teruggave) van objecten vormen nu eenmaal een heet hangijzer, en niet alleen in België. Veelvuldig zijn de krantenkoppen die deze kwestie de jongste maanden hebben aangekaart, van Washington City Paper tot La Liberation en – specifiek over Tervuren – ‘Der Lange Schatten Leopolds II’ in Basler Zeitung. (zie lijst hiernaast)

Geen dekolonisatie zonder restitutie

Telkens keert dezelfde vraag terug: wat te doen met objecten en menselijke resten die tijdens de koloniale periode ‘verzameld’ zijn? Een groep Duitse experts stelde daar onlangs een document voor op: de Guidelines on Dealing with Collections from Collonial Contexts. En het blijft niet bij mooie woorden alleen. Duitsland gaf recent enkele menselijke resten terug aan Namibië, Australië en Hawai’i. Ook Groot-Brittannië plant om enkele voorwerpen terug te geven, waarbij vooral de zogenaamde ‘Benin Bronzes’ (grotendeels bewaard en tentoongesteld in het British Museum in Londen) erg gevoelig liggen.

In Frankrijk liet president Macron een studie uitvoeren door Felwine Sarr en Benedicte Savoy, goed voor een Franse variant van de Duitse aanbeveling: The Restitution of African Cultural Heritage: Toward a New Relational Ethics. Al sinds zijn aantreden belooft Macron om geroofde kunst terug te geven. Een start wordt genomen met de geplande restitutie van 26 tronen en beeldhouwwerken van het voormalige Koninkrijk Dahomey, nu de Republiek Benin (‘Benin Artworks: France to Return Thrones and Statues’, BBC World News, 23 nov).

En in eigen land? Hier noemde minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders (MR) de opening van het Africa Museum ‘een belangrijk moment’ voor het erfgoed uit Afrika, maar ‘fysieke teruggave is maar één van de mogelijkheden’, vond hij op 27 september in De Standaard. ‘Het proces moet met open blik gebeuren.’

Menselijke resten vormen het eerste strijdpunt. Die dag stond in dezelfde krant een open brief van de vzw Bamko-Cran, een vereniging van vertegenwoordigers van de Afrikaanse diaspora in Brussel, om het grote publiek te laten weten dat er nog steeds schedels uit Congo bewaard worden in België. De beroemdste schedel is die van Lusinga, een befaamde Tabwa chef die in 1884 gedood werd onder leiding van Luitenant Emile Storms, waarna zijn afgehakte hoofd gerecupereerd werd en zijn schedel nadien als trofee meegenomen werd naar België.

De ware 'dekolonisatie' begint bij onderzoek naar de herkomstgegevens van de objecten.

De schedel was lange tijd in het bezit van het museum in Tervuren, maar wordt nu bewaard in het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel. Naast een inventarisnummer staat ook de naam ‘Lusinga’ er tweemaal op geschreven. Lost zo'n overheveling van één van de meest dubieuze materialen van het ene museum naar het andere het probleem echt op?

Als antwoord op de open brief van Bamco-Cran riepen een aantal academici en museumprofessionals publiek op tot wederzijdse dialoog en positieve samenwerking: ‘Congolese kunst voor de Congolezen’. Zij zien voor teruggave zowel een moreel als een historisch argument:

Het overgrote deel van het Congolese kunstpatrimonium bevindt zich in westerse musea en privécollecties. Daardoor hebben de meeste Congolezen er vandaag geen toegang toe. (…) Al tijdens de koloniale periode waren er Congolezen die ontvreemde objecten terugvroegen. Zij wezen er toen op hoe belangrijk het voor hen is om de natuurlijke en de culturele rijkdommen van hun land in eigen handen te krijgen.

‘Geen dekolonisatie zonder restitutie’: deze woorden van voorzitster Mme. Mireille Tsheusi-Robert van Banco-Cran weerklonken al een paar keer luid en krachtig. Ze houden ons bij de les: er gaat inderdaad weinig aandacht naar hedendaagse problematieken en situaties in de Democratische Republiek Congo, terwijl het museum nog steeds in de eerste plaats volgestouwd staat met Afrikaanse kunst en opgezette beesten. Hoe dan echte stappen zetten?

Nood aan meer herkomstonderzoek

De ware dekolonisatie – momenteel een hip woord dat nog naar precieze invullingen zoekt – begint volgens mij bij onderzoek naar de herkomstgegevens van de objecten. Heel dikwijls is er geen tot amper informatie beschikbaar op hun begeleidende fiches. Dat hoeft ook niet te verwonderen, als je weet hoe ze ooit ‘verzameld’ werden: ze werden geruild en verkocht, maar ook gestolen en clandestien verhandeld. ‘Provenance research’, onderzoek naar de herkomst van objecten, is daarom hoognodig en dringend.

Herkomstonderzoek zou een voorwaarde kunnen worden om een object in een museumvitrine te plaatsen.

Dergelijk onderzoek zou zelfs een voorwaarde kunnen worden om een object in een museumvitrine te plaatsen: bijvoorbeeld dat het museum perfect weet hoe het object in zijn verzameling terechtkwam, en dat het daar transparant over is op labels, in film, mits getuigenissen. Bij betwiste stukken (zoals oorlogsbuit of gestolen objecten) kan er dan duiding gegeven worden over waarom zo’n object eigenlijk niet op zijn plaats is in het museum, over de nazaten van de oorspronkelijke eigenaars die het terug willen, of over de mogelijkheden tot restitutie (of het gebrek daaraan, omdat er eigenlijk nog geen wettelijk kader is).

Voor zo’n omvangrijke collectie als die van het Africa Museum is het quasi onmogelijk om van elk object de herkomst te garanderen. Maar zeker objecten waar hoogstwaarschijnlijk een geurtje aan zit, kan je wel case per case onderzoeken. Enkele curatoren en onderzoekers in het Africa Museum zijn daar ook al mee bezig, waardoor het museum dus ook aan zelfkritiek doet.

Zo krijg je nu in de zaal over rituelen en ceremonies (de eerste zaal binnen het logische parcours) verschillende hedendaagse getuigenissen te zien. Op grote centrale schermen vertellen ze over de rol en betekenis van rituelen. Eén vitrine in deze zaal is bewust leeg gelaten, met een tekstpaneel dat melding maakt van grafschennis en het feit dat, uit respect, dergelijke objecten niet getoond worden.

Zaal rituelen en ceremonies (c) Jo Van de Vijver

Deze keuze van de bevoegde curator kan gezien worden als een knipoog naar de lege sokkel in de Primitivism-tentoonstelling in MoMa New York in 1984, waartegen hedendaagse Zuni hadden opgeroepen om hun zogenaamde War God niet tentoon te stellen. Toen las de tekst bij die lege sokkel: ‘The museum was informed by knowledgeable authorities that Zuni people consider any public exhibition of their war gods to be sacrilegious’ (zie ook mijn eerdere artikel over de expo Oceanië).

In de zaal in het Africa Museum toont dezelfde curator ook bewust enkele gecontesteerde objecten die toehoorden aan Lusinga, de Tabwa chef die vermoord werd door Emile Storms en zijn mannen. Die moord wordt ook expliciet vermeld in de bijhorende uitleg, om het prille dekolonisatie- en restitutiedebat in België niet te laten wegkwijnen, maar net te doen voortleven.

Dubieuze meesterwerken

Niet alleen in de tentoonstelling, ook achter de schermen is dekoloniseren mogelijk. Onlangs nog publiceerde Maarten Couttenier, een historicus die werkzaam is in het museum, in Low Countries Historical Review een artikel over de ‘verzamel’-geschiedenis van een beroemd nkondi-beeld (‘krachtbeeld’, vroeger ook ‘fetish’ genaamd) uit de collectie.

Het was Alexandre Delcommune, een Belgische officier van de Force Publique ten tijde van Kongo Vrijstaat en een handelaar in rubber en ivoor, die het beeld in 1878 ‘verzamelde’ in Kikuku, ten oosten van Boma, tijdens een clash tussen troepen van Leopold en lokale chefs. Nadat de manschappen van Delcommune de omliggende dorpen in brand hadden gestoken en de bevolking hadden verjaagd, vonden ze de nkondi achtergelaten in het woud. Delcommune wist toen al dat het om één van de belangrijkste beelden uit de regio ging, en nam het mee.

Om over deze oorlogsbuit dergelijk gedetailleerde informatie te vinden moest Couttenier in de memoires van Delcommune duiken, postuum uitgegeven in 1922. Veel opzoekwerk dus, maar niet onmogelijk: een mooi voorbeeld van goed herkomstonderzoek. Dankzij Coutteniers grondige opzoekwerk weten we nu trouwens ook dat Baku Kapita Alphonse, een afstammeling van de oorspronkelijke eigenaar van het beeld, woonachtig te Boma, tegenwoordig zijn eigendom terug wil.

Als we eventjes internationaal uitzoomen, valt op hoe begrensd de keuzes in het nieuwe Africa Museum zijn.

Alleen staat dit nkondi-beeld, collectiestuk EO.0.07943, nu zonder al die cruciale informatie te pronken in de ‘kunstzaal’ van het heropende museum. Het wordt er tentoongesteld als ‘meesterwerk’: een dubieuze term op zich, geïnjecteerd met een aura van monetaire waarde op de kunstmarkt. Zo wordt dit object dus louter geëxposeerd als vertier voor onze ogen en onze ziel, om het te bewonderen in zijn ‘brute schoonheid’ en zijn ‘kracht’. Op een rij van drie krijgt het geen extra aandacht, noch de noodzakelijke duiding.

Aangezien de ‘onderwerpen’ in de kunstzaal variëren van ‘materiaal en techniek’ tot ‘de kunstenaar’, gaan ze elke hedendaagse thematiek uit de weg. Dat kan niet de bedoeling zijn? De vitrines in deze zaal staan vol zogenaamde ‘topwerken’ of ‘meesterwerken’, waaronder ook de zogenaamde ‘schaaldraagster’, door Frans Olbrechts toegedicht aan ‘de meester van Buli’. Maar net door die – laat ons zeggen: ‘kunsthistorische’ – opeenstapeling wandel je ook aan dit beeld makkelijk voorbij.

Merkwaardig genoeg mankeert in de kunstzaal dan weer wel het beroemde Luba masker dat ooit op Belgische postzegels prijkte, algemeen erkend als een ‘meesterwerk’. In een zaal waar discutabele herkomst geen thema is (of liever: waar dat verzwegen wordt), zou het logischer geweest zijn om het Luba masker te tonen, in plaats van het zwaar gecontesteerde EO.0.0.7943.

Musea onder vuur

Als we eventjes internationaal uitzoomen, valt op hoe begrensd de keuzes in het nieuwe Africa Museum zijn. In de VS, Canada, Australië en Aotearoa Nieuw-Zeeland werken musea al decennialang samen met de ‘source communities’ (oorsprongsgemeenschappen) waarvan ze het cultureel patrimonium bewaren en tentoonstellen. Uit dergelijke musea werden ook al veel menselijke resten gerepatrieerd naar de gemeenschappen die daarom vroegen, zodat ze die eindelijk kunnen begraven. Ook meerdere objecten gingen al terug.

Soms creëren hedendaagse gemeenschappen ook nieuwe objecten, zoals de iconische Noord-Amerikaanse totempalen van de Amerikaanse Noordwestkust, om ze dan te ruilen met de oude totempalen die in musea bewaard werden. De oude totempaal, doordrenkt met betekenis en geschiedenis, keert dan terug naar zijn oorspronkelijke plek, terwijl de nieuwe totempaal zijn plaats inneemt in het museum. In de VS reguleerde men zulke aanvragen tot repatriëring al in 1990 in de NAGPRA, de Native American Grave Protection and Repatriation Act, met nog veel meer repatriëringen van menselijke resten en objecten tot gevolg.

Verschillende stemmen hebben al gesuggereerd om het British Museum een andere naam te geven, aangezien zoveel collectiestukken juist niet-Engels zijn.

Continentaal Europa hinkt in deze discussies al lang achterop, maar ook hier gaat de roep om restitutie of teruggave nu luider klinken. Zo worden de ‘Benin Bronzen’ – overduidelijk oorlogsbuit – al decennialang teruggevraagd, momenteel door Oba (koning) Ewuare II. De Britten namen de objecten mee na de verwoesting van het paleis van Benin tijdens de Strafexpeditie van 1897. Nadien verkocht Groot-Brittannië heel wat van deze paleisobjecten, waardoor ze verspreid zijn geraakt over verschillende Europese en Amerikaanse musea, maar de grootste collectie Benin-kunst wordt nog steeds tentoongesteld in het British Museum.

Het British Museum ligt tegenwoordig sterk onder vuur. Het bekendste betwiste erfgoed in zijn bezit zijn de Parthenon Friezen en de Benin Bronzen. In het geval van de Parthenon Friezen is de naam ondertussen aangepast van Elgin Marbles naar Parthenon Friezen, om de naam van de dief die ze stal uit Griekenland, Lord Elgin, te deleten. Ze zijn niet van hem.

Parthenon Friezen, British Museum

Ook heel wat Babylonische, Assyrische, en Egyptische kunst in het British Museum kwam er terecht in dubieuze omstandigheden. Verschillende stemmen in Groot-Brittannië en daarbuiten hebben daarom al gesuggereerd om het British Museum een andere naam te geven, aangezien zoveel collectiestukken juist niet-Engels zijn.

Zo wordt sinds kort ook de kolossale Moai van Rapa Nui (Paaseiland) teruggevraagd. Dit stenen beeld in de vorm van een mens, Hoa Hakananai’a genaamd, geldt als één van de belangrijkste van het eiland. Het werd in 1868 ‘verzameld’ door Luitenant William Metcalfe, met behulp van een lokale chef, Torometi, die het tijdens een kerkdienst op het eiland mee aan boord hees van de HMS Topaze, een schip van de Engelse zeemacht.

Dat de tweede Moai die in Europa bewaard wordt, in de reserves zit van de Brusselse Musea voor Kunst en Geschiedenis, lijkt in Rapa Nui (nog) niet gekend. Dit beeld werd na een Belgisch-Franse wetenschappelijke expeditie in 1935 meegevoerd op het zeilschip Mercator en bevindt zich nu in Brussel, zoals ik in mijn bijdrage over Oceanië schreef.

Lichtende voorbeelden

Tegelijk zijn het British Museum en bij uitbreiding andere musea in het Verenigd Koninkrijk voortrekkers in het samenwerken met source communities en in verzoeken om restitutie. In de Afrika galerij van het British Museum (waar ook de Benin Bronzen te zien zijn) staat bijvoorbeeld een ndop tentoongesteld, een beeld van een Kuba koning, dat elk jaar opgepoetst wordt door een afstammeling van de laatste koning en eigenaar van de ndop. Het beeld moet namelijk mooi blijven, dat is een vereiste. Het British Museum betaalt de trip van de man, en alle betrokken partijen zijn het erover eens dat de ndop het beste in Londen bewaard blijft.

Het Africa Museum in Brussel zou een voorbeeld kunnen nemen aan de Enlightenment Gallery van het British Museum.

Dat is ook het geval voor één van de rambaramp grafbeelden van Vanuatu, die traditioneel de schedel van de afgestorven voorouder bevatten. Van dat ene beeld in de collecties van het British Museum is geweten wiens schedel het bevat. De kleinzoon van de afgestorvene gaf het museum overigens toestemming om het beeld te houden en tentoon te stellen, met als argument: ‘Bij leven was mijn grootvader een gevreesde Big Man, nu bestaat er voor hem geen grotere eer dan voor altijd bewaard en bewonderd te worden in een museum’.

Het Africa Museum in Brussel zou tevens een voorbeeld kunnen nemen aan de Enlightenment Gallery van het British Museum: een erg geslaagde en (zelf)kritische tentoonstellingszaal die de geschiedenis van het kijken naar ‘de Ander’ contextualiseert. Je vindt er Griekse amfora’s en beelden, en taonga (‘kostbaarheden’) van Aotearoa Nieuw-Zeeland, of een opengeslagen exemplaar van het boek Geschichte des Kunst des Altertums van Joachim Winckelmann: allemaal kriskras door elkaar zoals in de rariteitenkabinetten van de 17e en 18e eeuw.

De grootste Oceanië-tentoonstelling van de laatste decennia, onlangs te zien in de Royal Academy, was zelfs een directe samenwerking met de source communities van Aotearoa, Hawai’i, Tahiti, Fiji, Samoa, en Tonga. In de Stille Zuidzee is er reeds veel meer onderzoek verricht dan in Afrika, waardoor ook reeds meer menselijke resten en objecten succesvol gerepatrieerd werden. Kunnen zulke samenwerkingen ook het Africa Museum inspireren?

In elk geval maken deze voorbeelden duidelijk dat een evenwaardige samenwerking rond koloniale collecties niet hoeft te betekenen dat ‘onze’ musea leeg zullen achterblijven, zoals enkele bange curatoren, handelaars en verzamelaars vrezen.

Van woorden naar daden

Alles begint bij het besef dat er in de aanwezigheid van Afrikaanse kunst in Europa een heel andere machtsfactor speelt dan bij pakweg Vlaamse Primitieven die in New York hangen. Koloniale machtsstructuren, misbruik, moord en geweld vallen niet langer te verantwoorden als legitimaties voor het behoud van ontvreemd cultureel patrimonium van elders.

Een evenwaardige samenwerking rond koloniale collecties hoeft niet te betekenen dat ‘onze’ musea leeg zullen achterblijven.

Daarom moet er tussen alle partijen een evenwaardige dialoog en samenwerking op gang komen. Oók met de dorpeling in Kongo die vindt dat hij of zij een stem verdient. En voor zo’n dialoog is er onderzoek nodig: daar begint volgens mij dekolonisering. Naast het vermelde onderzoek van Maarten Coutennier denk ik daarbij ook aan het werk van curator en onderzoeker Hein Vanhee van het Africa Museum, die in African Arts over Tervuren onder meer het artikel ‘On Shared Heritage and Its (False) Promises’ (2016) schreef.

Alleen moet dat onderzoek ook reële gevolgen krijgen. Nog te vaak sturen musea en andere machtige stakeholders lokale mensen die vragen hebben, van het kastje naar de muur. Zo slepen de befaamde Benin Dialogen over repatriëring tussen musea nu al acht jaar aan, tot nog toe zonder enig resultaat.

Ook van Tervuren verwacht je dat het zich een consequente identiteit aanmeet en stelling inneemt. Opnieuw stel ik de vraag: is het een kunstmuseum? Daar lijkt het alvast op. Maar hoe staat het dan tegenover restitutie? Directeur Guido Gryseels heeft al meermaals geopperd dat hij niet persé afkerig staat tegenover vragen om restitutie, maar tegelijk is er nog niet veel werk van gemaakt.

De schedel van Lusinga mag intussen wel in het bezit zijn van het Museum voor Natuurwetenschappen, er bestaat geen excuus meer om menselijke resten niet te repatriëren, of anders gezegd: om menselijke resten die meer dan honderd jaar geleden onze racistische theorieën moesten dienen, niet opnieuw menselijk te maken. Zulke resten en skeletten zijn in westerse musea echt niet meer op hun plaats.

Alleen als het Africa Museum zijn collectie dus ten gronde bevraagt en daar ook consequent naar handelt, zal het van zijn voorzichtige proefdruk voor een gedekoloniseerd museum ook een meer ambitieuze versie kunnen maken. De wereld kijkt toe, leert Trevor Noahs snedige filmpje over het Afrikaanse restitutiedebat voor The Daily Show. Voor Tervuren toont de Amerikaanse komiek van Zuid-Afrikaanse origine zich op het eind ongemeen hard: België komt op hem over als een land dat nu wel openlijk uitkomt voor zijn koloniale diefstal, maar verder enkel cynisch de status quo bewaart. Kunnen we Noah echt ongelijk geven?

Afsluiten wil ik met het krachtigste beeld dat ik tijdens deze boeiende maar soms ook grimmige discussies leerde kennen: een ijssculptuur naar een ruiterstandbeeld van Leopold II, van artieste, activiste en theoretica Laura Nsengiyumva. Het brengt wat broodnodige humor en emotie, maar tegelijk een staalharde kritiek: terwijl hij tentoongesteld staat, smelt Leopold voor je ogen. Ware de onderhandelingen tussen Nsengiyumva en het Africa Museum over dit beeld niet stilgevallen wegens te controversieel, dan had het niet misstaan op de opening van Tervuren. Het heeft geen tekst en geen label nodig.

PeoPL van Laura Nsengiyumva © De Standaard / Bea Borgers