De facelift van het Africa Museum 1: een vertwijfelde dekolonisering

Door Hugo DeBlock, op Sun Jan 27 2019 23:00:00 GMT+0000

De heropening van het Africa Museum in Tervuren is een feit. Daar bestaan evenveel opinies over als betrokkenen, maar wat is er nu precies te zien? En hoe verhouden die keuzes zich tot de internationale discussies die vandaag binnen de antropologie en de museologie gevoerd worden over dekolonisatie en de teruggave van kunstwerken? In België blijkt er voor een gelijkwaardige samenwerking in de toekomst nog veel werk.

Op de officiële opening van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, op zaterdag 8 december 2018, werden de genodigden verwelkomd door een duidelijk vermoeide maar blije en ook ietwat emotionele Guido Gryseels, directeur van het museum. Zijn discours was er vooral één van ‘we zijn er geraakt’. Het baadde in een feeststemming, met een charmante lak aan protocol.

Veel korter was de speech van Billy Kalonji, voorzitter van het Comraf (Adviescomité Koninklijk Museum voor Midden-Afrika Afrikaanse Verenigingen) en als zodanig woordvoerder voor de Afrikaanse gemeenschappen in Brussel en België. Zoals steeds klonk hij genuanceerd en fors tegelijk.

Het is belangrijk om stil te staan bij de machtsverhoudingen, en ‘de stem’ van wie verbeeld wordt.

Hij sloot af met de woorden van Ghandi die hij zo dikwijls aanhaalt: ‘Alles wat voor ons maar zonder ons gedaan wordt, is in feite tegen ons.’ Zo knipoogde hij naar het feit dat het Comraf als overleg- en adviesorgaan grotendeels genegeerd werd in de laatste fases van de herinrichting. Verder was er door de micro’s en in de omhelzingen niets meer te merken van de meningsverschillen.

Kleine wereld, grote wereld

Buiten stonden er intussen activisten. Zij droegen T-shirts met daarop ‘Not my Africa Museum’ en sommigen hadden roodgeverfde handen. Een paar van hen raakten zonder problemen binnen op de officiële opening, want ook zij hadden er een uitnodiging voor gekregen. Ergens illustreert dit de ruimdenkendheid van het museum: de activisten die gekant waren/zijn tegen de heropening, zijn er genoegzaam gekend. En horen er zelfs gewoon bij?

Het zorgde bij tijden voor grappige situaties, zoals een curator van het museum die, in maatpak, een gezellige ‘hallo!’ toewierp naar een van de activisten. En waarom ook niet? Het is een kleine wereld van academici, curatoren en activisten die zich rond het Africa Museum verzameld heeft, waarin de meningsverschillen niet zo heel ver uit elkaar liggen.

Protest met 'bebloede' kartonnen handen aan AfricaMuseum (c) Bruzz

Daarbij wil ik niets afdoen aan de bozere stemmen die niet (langer) willen samenwerken, of – aan de andere kant van het spectrum – aan die enkele vurige pleitbezorger van Afrikaanse Kunst met een hoofdletter K, die samenwerken met Afrikaanse gemeenschappen anno 2018 nog steeds niet nodig vindt.

Bovendien – vergis je niet – vormen al die uiteenlopende posities geen zwart-wit-verhaal van Afrodescente activisten versus ‘witte’ verdedigers van het museum. Tussen de activisten staan ook heel wat ‘witte’ Belgen mee op de bres, en in het museum zelf is er ook hooggeplaatst personeel van Afrikaanse origine dat sinds geruime tijd het beleid mee uittekent. Doet dat verhopen dat de ware ‘dekolonisering’ van het museum nu geen jaren meer op zich zal laten wachten?

Cruciaal is een waarachtige dialoog tussen evenwaardige partijen. En daar hapert het wel eens.

Cruciaal is een waarachtige dialoog tussen evenwaardige partijen. En daar hapert het wel eens. Zoals eerder bleek uit mijn analyse van de recente Oceanië-tentoonstelling in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel, zijn beeldvorming en representatie van buiten-Europese kunstobjecten direct gelinkt aan de machtsverhoudingen die erin vervat zitten.

Ook nu, voor het Africa Museum in Tervuren, is het belangrijk om stil te staan bij de machtsverhoudingen, en ‘de stem’ van wie verbeeld wordt. De wereld kijkt mee naar de langverwachte heropening, en naar de vermeende dekolonisering van wat wel eens ‘het laatste koloniale museum ter wereld’ genoemd werd, of ‘het laatste rariteitenkabinet’, of ‘the museum we love to hate’: het laatste in zijn soort dat na meer dan honderd jaar stagnatie en racistische beeldvorming eindelijk een facelift kreeg. ‘We zijn er geraakt’, ja. Maar waar zijn we precies geraakt? En op welke manier?

Creatief met architectuur

De renovatie van het museumgebouw is af, zoveel mag gezegd! Ze kostte rond de 75 miljoen en werd geleid door Stéphane Beel Architecten in opdracht van de Regie der Gebouwen van de Federale Overheid. De overgang van oud naar nieuw – of beter: van nieuw naar oud – is mooi. De toegang tot het museum is nu een volledig nieuw gebouw dat fysiek losstaat van het aloude historische bouwwerk, dat even iconisch als gecontesteerd is.

Het oorspronkelijke museum, ontworpen door architect Charles Girault en geopend in 1910, werd immers in de eerste plaats opgetrokken ter glorificatie van Leopold II en de ‘succesvolle’ kolonisatie van Congo (toenmalig Kongo Vrijstaat, nadien Belgisch Kongo). En die stempel poets je er niet zomaar af. Zoals Guido Gryseels al meermaals in de media zei, liet Leopold II zelfs tot 45 keer toe zijn initialen in het gebouw ingraveren.

Bovendien is het gebouw intussen geklasseerd en mochten die initialen dus niet weg, net zo min als de blinkende standbeelden in de rotonde (de vroegere inkomhal) die de Belgische kolonisatie van Kongo ontegensprekelijk verheerlijken: ze dragen titels als ‘België brengt de beschaving naar Kongo’ en ‘België brengt de rechtvaardigheid naar Kongo’. Ook aan de 1.600 namen van de vroegste Belgische kolonialen die zijn ‘gestorven voor het vaderland’ en gegraveerd zijn in één van de muren in het museum, kon niet geraakt worden.

Voor de relatieve onmogelijkheid om deze ‘tempel ter glorificatie van de kolonisatie’ echt te dekoloniseren, wil het nieuwe toegangsgebouw een creatieve oplossing bieden. Zo biedt het museumrestaurant op de eerste etage een glazen kader waardoor je als door een soort vergrootglas uitkijkt op het historische museumgebouw. Dit ‘venster’ werpt een blik, zo wil het museum laten verstaan, op zijn ‘eerste collectiestuk’: het eigenlijke gebouw. Het is een restant, een artefact op zich, van een koloniaal verleden. De vraag is of elke bezoeker dat zo zal snappen?

Vanuit het toegangsgebouw treed je vervolgens ondergronds het museum binnen, via een lange witte gang waar het eerste eigenlijke object tentoongesteld staat: de lange Lengola kano. Eenmaal boven in het oude geklasseerde gebouw, blijken daar verder zo goed als geen moderne ingrepen meer gedaan te zijn, of toch niet architectonisch. Daarvoor blijkt de basisstructuur van het gebouw, zowel letterlijk als figuurlijk, te zeer beschermd.

Een museum van en voor Afrikanen?

In de eerste ‘zaal’, nog net onder de grond en nog net strak ‘white gallery cube’-wit, valt in een uithoek vooral een bijzaaltje op, waar de pijnlijke koloniale standbeelden staan die vandaag als onbetwistbaar racistisch bestempeld kunnen worden. Het gaat onder meer over de beroemde Luipaardman: een beeld in brons, met een luipaardcamouflagepak in textiel, dat een luipaardman en zijn slachtoffer voorstelt.

Musée Royal de l’Afrique Centrale, Réorganisation_ (2002), Chéri Samba

Meteen ernaast hangt het schilderij Musée Royal de l’Afrique Centrale, Réorganisation (2002) van de beroemde Congolese kunstenaar Chéri Samba, dat openlijk kritiek geeft op hoe clichématig dit beeld Afrika, en dan vooral Congo, afbeeldt als enkel moorddadig, wild en wellustig. Op het schilderij zien we hoe een groep Afrikanen het beeld van de Luipaardman wegtrekt uit het museum, terwijl een groep museumpersoneel het beeld net probeert binnen te trekken. In het midden overziet Gryseels het schouwspel met gekruiste armen, terwijl in de achtergrond ook de opgezette olifant, die andere ‘mascotte’ van het museum, staat afgebeeld.

Deze beelden zijn dus niet ‘weggestoken’ om het koloniale verleden en de racistische beeldvorming te verzwijgen, maar worden getoond in context. Dat ze niet direct opvallen, maakt ze juist extra zichtbaar: net omdat dit bijzaaltje ietwat uit het zicht blijft en baadt in een waas van mysterie, wekt en verleidt het de nieuwsgierigheid van de bezoeker. Het voelt als een soort spelonk van de geschiedenis van het kijken naar ‘de Ander’.

Balanceren op de grens tussen innovatie en restauratie is een moeilijke oefening. Boven, in de oude statige zalen, zijn de muurschilderingen van 1910 hersteld in hun oorspronkelijke pracht en praal: de geïdealiseerde vergezichten van Afrikaanse landschappen, de gedetailleerde historische landkaarten van Kongo die de hoge muren bedekken, en de mooie guirlandes.

Het is opmerkelijk dat het museum nog steeds in de eerste plaats Afrikaanse kunst tentoonstelt in combinatie met opgezette dieren.

Daarnaast zijn ook de oude vitrines bewaard gebleven. In opeenvolgende zalen belichten ze de etnografie, de muziek, de orale traditie en de taal, de zogenaamde kunsten, de natuurlijke rijkdommen, de mineralen en de biodiversiteit – in een grote zaal waar de alom gekende opgezette dieren opnieuw opgesteld staan: de olifant, de giraf, de okapi’s... Je passeert opnieuw enkele vitrines met opgezette vlinders, her en der staan bokalen met reptielen op sterk water, en het diorama met de opgezette krokodillen – het oudste van het museum – staat terug op zijn vroegere plek.

Het is opmerkelijk dat het museum nog steeds in de eerste plaats Afrikaanse kunst tentoonstelt in combinatie met opgezette dieren. Intussen is er wel heel wat audiovisueel materiaal toegevoegd – zoals interviews met hedendaagse Afrikanen over leven en dood, rituelen en gebruiken – maar de nadruk ligt nog altijd op materiële cultuur en kunst. Met de grootste collectie kunst uit Centraal Afrika ter wereld in bezit, is het opvullen van de vitrines met rituele en andere cultuurobjecten natuurlijk niet moeilijk. Maar is dat genoeg? Houdt dat niet de focus af van de nieuwe missie: een meer genuanceerd beeld geven van de geschiedenis van Midden-Afrika?

Zo biedt een reusachtige robot, opgesteld in één van de zalen, het enige moment dat de bezoeker iets leert over de welig tierende corruptie in het Congo van vandaag: zij doet in Kinshasa dienst als verkeersregelaar op drukke kruispunten – zo vertelt het begeleidende label ons kort – om de corruptie bij de politie tegen te gaan. Maar bijvoorbeeld ook over het werk van Dokter Mukwege, Nobelprijswinnaar voor de Vrede 2018, is er niets te vinden in het museum, noch over veel andere brandende kwesties in de huidige Democratische Republiek Congo (DRC).

Kritische kunst als oplapmiddel?

In de gang met de 1.600 Belgische ingegraveerde namen op de muur stond ik op de opening naast een jonge Afro-Belgische vrouw. Samen met enkele anderen waren we in gesprek over wat we zagen. Guido Gryseels had het in zijn welkomstspeech onder meer over deze geklasseerde muur gehad, en over de onmogelijkheid om er echt iets mee te doen.

De creatieve oplossing bleek nu een knap hedendaags kunstwerk van Freddy Tshimba, die op de venster tegenover deze muur ook de namen van overleden Congolezen had laten optekenen. Als de zon schijnt, zo had Gryseels gezegd, worden de namen van de Belgen overschaduwd door die van de Congolezen. ‘Maar de zon schijnt hier nooit in dit land’, zei de jonge vrouw naast mij nogal laconiek. Ik dacht: ‘Touché’.

© RMCA Tervuren, Jo Van De Vijver

De vrouw heet Sabrine Ingabire en is schrijfster, freelance journaliste en rechtenstudente. Net na de opening stelde ze in een opiniestuk in De Morgen dat het Africa Museum er is ‘voor witte gezinnen, niet voor ons’. Haar stukje begon met een sappige kritiek op het vernieuwde museumrestaurant:

‘Het eerste wat je ziet als je afstapt van de tram, zijn pijlen naar het nieuwe museumrestaurant: Bistro Tembo. Neem een Belgische restaurantketen met witte eigenaars (Lunch Garden), geef het restaurant een Afrikaanse naam (tembo betekent in het Swahili: olifant), zet er vier Afrikaanse gerechten (uit de vijftig!), een chef-kok met Afrikaanse roots en zeg dat je je best hebt gedaan. Dat is Bistro Tembo. Mooie metafoor voor het hele museum.’

De belofte van meer kadering aan de hand van hedendaagse stemmen en hedendaagse kunst wordt maar ten dele ingelost.

De belofte van meer kadering aan de hand van hedendaagse stemmen en hedendaagse kunst wordt aldus maar ten dele ingelost. Het gekendste en meest delicate voorbeeld van integratie van hedendaagse kunst om het gebouw te proberen dekoloniseren, staat nu centraal in de rotonde. Het beeldhouwwerk van hedendaags kunstenaar Aimé Mpane toont een reusachtig hoofd met duidelijk Afrikaanse fysionomie en gevormd naar Afrika. Volgens het summiere label is het bedoeld als confrontatie met de ronduit denigrerende (maar geklasseerde) blinkende beelden die in de nissen rondom de rotonde staan, zoals het ‘België brengt de beschaving’-beeld van Arsène Matton.

Oké, denk ik dan, maar op welke manier? Wat is de kritiek? Hoe biedt dit ‘actuele Afrikaanse hoofd’ weerstand aan de koloniale beelden in de nissen én in onze hoofden? Meer uitleg vind je niet. En dat geldt voor de meeste hedendaagse kunst in het museum: erg zichtbaar is ze niet.

Vele zalen, vele visies

Nee, echt af kan je het heropende museum nog niet noemen. En dan heb ik het niet over de vele audiovisuele apparatuur die op de opening nog niet werkte, of over de vitrines over de grondstoffen en de ontginningen van Kongo (rubber en ivoor) die nog bijna leeg stonden.

Weerspiegelt de weinige samenhang tussen de expozalen de uiteenlopende visies binnen het museum?

Daar waren we op voorbereid. In een voorafgaand krantenartikel over het feit dat Koning Filip de opening niet zou bijwonen, was al voorzichtig gewag gemaakt van het feit dat het museum niet helemaal klaar zou zijn tegen de opening. Dat was niet erg. Het was te zien dat er in de laatste weken hard en haastig gewerkt was geweest.

Wat veel meer opvalt, is dat er tussen de verschillende tentoonstellingszalen weinig tot geen samenhang is. Weerspiegelt dat de uiteenlopende visies binnen het museum? Zo staat de zaal over rituelen en ceremonies volgestouwd met kunst en materiële cultuurobjecten, maar die worden wel duidelijk gecontextualiseerd op levensgrote schermen met (al even levensgrote) Afrikaanse ‘informanten’ die duiding geven bij aspecten van ceremonieel en ritueel leven in Midden-Afrika, zowel vroeger als vandaag. Ook in de zaal die muziek, orale traditie en taal behandelt, gebeurt dat met enkele hedendaagse ‘stemmen’.

Maar één zaal verderop, vol beelden en maskers, vind je dan weer niets van duiding over hun hedendaagse betekenissen en de waarde voor Afrikaanse gemeenschappen in Afrika of de diaspora. Dit is een uitgesproken ‘kunstzaal’, die haar gebrek aan context vergoelijkt door het ‘aura’ van het ‘kunstwerk’ op zich. Volgens deze verouderde visie zou het ‘tribale kunstwerk’ nu eenmaal geen context nodig hebben.

Vrouwelijke robot die optreedt als verkeersregelaar in Kinshasa

Ergens daartussenin staat de vrouwelijke robot die optreedt als verkeersregelaar in Kinshasa, en een beetje verder beginnen de bokalen met slangen op sterk water en de opgezette beesten, en staat er ook nog een aquarium met een school cichliden, een vissoort van het Tanganyikameer.

Is het vernieuwde museum dan een kunstmuseum? Of een museum over de geschiedenis van Midden-Afrika? Of een museum over de kolonisatie van Kongo? Of is het eerder een museum over ‘de blik op de Ander’: een museum, met andere woorden, over België en zijn omgang met zijn ex-kolonie? Of is het een natuurwetenschappelijk museum? Eén zaak is duidelijk: een museum over hedendaagse thematieken in en uit Afrika is het alvast niet.

Een eerste proefdruk, maar waarvan?

Na vijf jaar sluiting en de uitgesproken belofte van het Africa Museum om te dekoloniseren, is die twijfelachtige profilering een spijtige zaak. Waarom laat het gerenoveerde museum na om zijn eigen problematische koloniale verleden en dat van België echt te tackelen? De opening wordt nu eerder gezien als een startpunt voor die langverwachte dekolonisatie. Zo voelt het vernieuwde museum ook aan: als een eerste versie, een poging, een aanzet, een proefdruk. Het verklaart mee waarom de Afrikaanse diaspora in Brussel en de Afrodescendente bewegingen en gemeenschappen hun vertrouwen in het project intussen verloren lijken te hebben.

Waarom laat het gerenoveerde museum na om zijn eigen problematische koloniale verleden en dat van België echt te tackelen?

Dit is een museum dat op zoek moet naar een identiteit, met een voorlopig nog onduidelijke missie. Ook dat is niet dramatisch, maar cruciaal is wel de vraag welk beeld van Afrika het vernieuwde Africa Museum wil neerzetten. Of welke verschillende losse beelden, desnoods? In dat geval hoop je dat die verschillen in aanpak minstens verduidelijkt worden, desnoods in een openlijke confrontatie tussen de verschillende tentoonstellingszalen en curatoren.

De hamvraag rond dit heropende museum en wat het allemaal laat zien, blijft ook na je bezoek grotendeels onbeantwoord. Zijn deze objecten enkel de stille getuigen van een bloedbad? Of wil het museum over dat bloedbad toch meer antwoorden bieden? Om die vraag echt te wegen, moeten we een veel breder debat binnentrekken: wat en van wie zijn deze objecten precies? En hoe gaat het Africa Museum met die netelige vraag om?


Lees ook deel 2: wat met koloniale collecties?