‘Wees nergens echt goed in, mensen zullen je erom haten’

Door Johannes De Breuker, op Sat Apr 27 2019 22:00:00 GMT+0000

In de eighties was Julian Schnabel de hotshot van de New Yorkse kunstwereld. Tien jaar later viel hij uit de gratie omdat hij de uitverkoop van kunst symboliseerde. Vandaag blinkt zijn reputatie weer, mede dankzij zijn biografische films. Eerst over zijn vriend Jean-Michel Basquiat, nu over Van Gogh. ‘Je moet een kunstenaar zijn om een film als At Eternity’s Gate te maken.’

‘Niemand wil de Van Gogh-boot missen.’ Met deze sneer opende de kunstenaarsbiografie Basquiat, Julian Schnabels filmdebuut uit 1996 over de jonggestorven graffiti-artist (én goede vriend) Jean-Michel Basquiat. Verrassend. Met het knappe At Eternity’s Gate springt de sjofele New Yorker – hij lijkt als twee druppels water op Jeff ‘the dude’ Bridges uit The Big Lebowski – twee decennia later toch op die boot door een eigenzinnige blik te werpen op de laatste weken van de Nederlandse kunstschilder Vincent Van Gogh, fenomenaal vertolkt door Willem Dafoe.

‘Ik ben helemaal niet op die boot gesprongen’, vertelt de 67-jarige kunstenaar-regisseur als hij verklapt waarom hij zich opnieuw aan het portret van een miskend genie waagt. ‘De Van Gogh-boot staat voor de zoektocht naar nieuw talent. Daar gaat deze film niet over. Wij hebben het over Van Gogh. Dat is iets compleet anders.’ Deels kinderachtig, deels patserig dist hij woord voor woord het lange openingscitaat van Basquiat op (o.a. ‘Niemand wil tot de generatie behoren die een andere Van Gogh negeert’), afsluitend met: ‘Een cute openingsvraag.’

Meteen wordt duidelijk waarom velen hem zo’n verwaande eikel vinden. ‘Dichter dan ik kan je niet bij Picasso komen’, liet hij zich ooit ontvallen. Een Picasso in pyama dan toch, want Schnabel loopt graag in zijn slaapkledij rond. Voor de éne het bewijs van zijn gebrek aan smaak, volgens anderen van zijn vrijheidsdrang. In dat spanningsveld voelt Schnabel zich thuis. Daarvan getuigen niet enkel zijn indrukwekkende, peperdure neo-expressionistische collages – die onlangs nog in Musée d’Orsay tussen werken van Gauguin en Van Gogh hingen – maar ook zijn handvol films sinds Basquiat. Deze cineast schuwt het experiment niet.

‘Eigenlijk wilde ik géén film over Van Gogh maken.’

Zo graaft hij in zijn Oscarwinnende biografie Le scaphandre et le papillon (2007) in het hoofd van Jean-Dominique Bauby, een Franse journalist die door een beroerte aan het locked-in-syndroom leed. Het innerlijke veruiterlijken (en omgekeerd), dát is vrijheid voor Schnabel. ‘Als ik die film niet had gemaakt, zou ik me nooit aan een Van Gogh-portret gewaagd hebben’, vertelt hij over het schokkerige, met woeste uithalen gepenseelde At Eternity’s Gate. ‘Die vorige film ging over in iemand anders duiken, deze over in jezelf kruipen. Eigenlijk wilde ik géén film over Van Gogh maken.’

Waarom dan toch een film over hem maken?
Julian Schnabel: ‘Er bestaat geen simpel antwoord op deze vraag. Als iemand iets geweldigs doet, dan moet je reageren, zelfs al wil je soms niet. Als je Van Goghs werken bekijkt en bestudeert hoe al de elementen samenkomen, blijf je verwilderd achter. Ze vervullen je, telkens weer. Daarover gaat het: over het maken van een schilderij en de mismatch tussen kunst en leven. Ik wilde begrijpen hoe hij naar de wereld keek, hoe hij in het leven stond en hoe hij iets kon creëren dat nog nooit gemaakt was.’

Daarin gingen cineasten als Vincente Minnelli, Akira Kurosawa, Robert Altman en Maurice Pialat je voor. Wat wilde jij nog aan de rijke Van Gogh-mythe toevoegen?
‘Je moet een kunstenaar zijn om een film als deze te maken. Je moet wéten wat je je acteur vertelt en waarop hij moet letten. Cineasten die nog nooit een verfborstel in de hand hebben gehad, kunnen dat niet. Maurice Pialat (die Van Gogh (1991) maakte, nvdr) was wel een schilder, al kan hij niet goed zijn geweest. Anders had ik wel iets van hem gezien. (denkt na)

‘Mijn film is ontstaan uit een experimenteel proces terwijl andere Van Gogh-biografieën vooral uit literaire bronnen putten.’

Mijn film is ontstaan uit een experimenteel proces. Dat is een radicaal andere benadering dan die andere biografieën, die vooral uit literaire bronnen putten. Onlangs zag ik in Zwitserland een montage van verschillende Van Gogh-films, waaronder Lust For Life (1956) met Kirk Douglas die zijn hoofd tegen een spiegel beukt, klaar om zijn oor af te snijden. Serieus?’

Julian Schnabel (m.) die Willem Dafoe (r.) leert schilderen

Enkele weken geleden noemde je collega schilder-regisseur David Lynch kunstenaarsbiografieën saai.
‘Weet je waarom hij mijn film niet noemt in dat interview? Omdat hij die wél goed vond. Gelijk heeft hij wel: films over kunstenaars zijn vaak – niet altijd – slap. David Lynch, God bless him, is een uitstekende regisseur, maar als schilder stelt hij niet veel voor. Hij zou het moeilijk hebben om te beschrijven hoe het is om painter te zijn, in zijn hoofd te kruipen en door diens ogen naar de wereld te kijken.

‘David Lynch is een uitstekende regisseur, maar als schilder stelt hij niet veel voor.’

Andrei Tarkovsky is daar met Andrey Rublev (1966) wel in geslaagd. Niemand wist wie de Rublev-kerel was die de Russische iconen van de 15e eeuw portretteerde. Dat zorgde ervoor dat hij ook geen commentaren kreeg in de trant van “Rublev is niet doodgeschoten en ook dat klopt niet”. Voor hem was de Russische schilder gewoon een excuus om het middeleeuwse Rusland te portretteren.’

Waar is Van Gogh dan een excuus voor bij jou?
‘Voor veel. Een film over hem maken, zorgt ervoor dat je het over bijna alles kan hebben: het leven, eeuwigheid, eenzaamheid, vriendschap, natuur en samenleving. Voor velen is Van Gogh ook een oude bekende, waardoor ze zich dichter betrokken voelen bij de dingen die hem overkomen. Als hij in de film tegen een priester praat, dan babbelt in hun ogen een kennis met de priester.

Onlangs zag ik Willem Dafoe op een persfoto (zie coverbeeld) en daarin lijkt hij écht op Vincent Van Gogh. Velen herkennen daarin diezelfde kerel als die op het portret dat bij hun moeder op de koelkast hangt. Op die manier bevragen we wat realiteit is en wat niet. Die grens vervagen we in deze film.’

Velen vinden die vrije benadering van At Eternity’s Gate een probleem. Sommigen noemden Willem Dafoe te oud om Van Gogh te spelen, anderen vallen over het einde.
‘Willem te oud? Van Gogh was uitgeleefd op zijn 37 en Willem is op zijn 63ste in topvorm! Hij was trouwens de enige acteur die in mijn ogen Van Gogh zo kon doorgronden. Sinds iedereen Willems fantastische vertolking zag (die ook een Oscarnominatie in de wacht sleepte, nvdr) heb ik die opmerking niet meer gehoord. Ach. Als mensen daar niet voorbij kunnen kijken, dan is dat hun probleem.’

Het einde is van een ander kaliber. In de film pleegt Van Gogh geen zelfmoord, maar wordt hij vermoord.
‘Waarom zou hij niet vermoord kunnen zijn? Het enige wat we weten, is dat hij in Frankrijk vier dagen uit zijn instelling verdween en daarna berooid teruggevonden werd. Natuurlijk hebben wij dingen naar onze hand gezet. Kunst gaat om vrijheid! Om die te bereiken moet je meedogenloos zijn.

‘Ik ben niet geïnteresseerd in geld, wel in het maken van kunst. Daar ben ik in geslaagd.’

Dat heb ik tijdens deze productie weer mogen ondervinden. Mensen die aan deze film wilden verdienen, vonden ‘m te radicaal. Zij gingen over de rooie toen ze zagen dat het beeld soms verdween, er onscherpe beelden verschenen of de geluidsband uitviel. Voor mij werkt dat net goed. Maar ik ben dan ook niet geïnteresseerd in geld, wel in het maken van kunst. Daar ben ik in geslaagd.’

Still uit 'At Eternity's Gate'

Spreek je nu als schilder of als regisseur? En kan je wel uitblinken in twee kunstdisciplines? In je debuut klinkt het van niet, wanneer Basquiat gevraagd wordt: ‘Ben jij Tony Bennett, een zanger die schildert in zijn vrije tijd?’
‘Na die film is Tony Bennett héél boos op me geworden. Omdat hij toen echt geloofde dat hij een goede schilder was!’ (lacht) Voor mij is regisseren gewoon een hobby. Ik bén een schilder. Zingen doe ik ook, al kan ik het niet. Ik heb een album gemaakt. Een complete mislukking.’

Jouw advies voor Tony Bennett, David Lynch en elke ziel die van een multidisciplinair kunstenaarsleven droomt, is: schoenmaker blijf bij je leest?
‘Nee. Wees nergens echt goed in. Mensen zullen je erom haten. Dat is mijn advies! Toen de Franse revolutionair Georges Danton naar zijn laatste woorden werd gevraagd, riep hij vlak voor zijn onthoofding: leve de middelmaat! Als je hoofd je lief is, blink je dus maar best nergens in uit! (lacht) Er zijn in mijn carrière genoeg mensen geweest die mijn hoofd graag hadden zien rollen. Maar kijk, het hangt er nog steeds aan aan!’