Met polemiek is niets mis, met marketing wél

Door Rudi Laermans, op Wed Jun 05 2019 22:00:00 GMT+0000

Is de Vlaamse theaterkritiek te vriendelijk? In elk geval is de publiciteitsmachine van sommige theaterhuizen te juicherig. Rudi Laermans zet de puntjes nog eens op de i: het broodnodige verschil tussen kritiek, communicatie en propaganda.

Een recensente die zich verontschuldigt bij een artiest wegens een iets te bitsige toon? Evelyne Coussens deed het onlangs op rekto:verso naar aanleiding van haar besprekingen van de voorstellingen van Ersan Mondtag . Waren die excuses wel nodig?

En wat trouwens met de opgegeven reden? Haar afwijzende recensies vloeiden voort uit de discrepantie tussen wat Coussens op de scène zag en de jubelende framing daarvan door de publiciteitsmachine van NTGent. Die observatie lokte een reactie van de kant van NTGent uit die echt wel problematisch is...

Kritiseren is raisonneren

Ik vond Coussens’ kritische oprispingen over bijvoorbeeld The Living helemaal niet vilein: Mondtag wordt niet afgeserveerd, au contraire. En als dat wel gebeurd zou zijn, is daar niet per definitie iets mis mee voor zover er ook argumenten zijn. Een polemische toon valt zeer wel te billijken wanneer die niet op een directe manier een onderbuikgevoel verwoordt, maar een artistieke afknapper tot een ietwat consistent, met redenen omkleed betoog sublimeert.

Onderbouwd roepen mag in de kunstkritiek, zomaar wat foeteren niet.

Onderbouwd roepen mag in de kunstkritiek, zomaar wat foeteren niet. En net zo goed is onbeschoftheid-zonder-meer uit den boze. Kritiseren is raisonneren – en als dat vanuit een ontgoochelend engagement voor ‘de kunsten’ gebeurt en de toon daarom scherp, bokkig of nors klinkt, kan de ontvouwde redenering niet omwille van de stijl als quantité négligable terzijde worden geschoven.

Uiteraard blijft ook beargumenteerde kunstkritiek subjectief, alleen valt over de gegeven redenen ook redelijk te redetwisten omdat de transformatie van subjectieve ervaringen in een beetje doortimmerde interpretatie altijd een minimale objectivering inhoudt, een afstand nemen van wat zeg maar met huid en haar werd beleefd.

Negatieve kritiek verschilt in dit opzicht trouwens niet van positieve. Ook in een degelijke welgezinde bespreking probeert de criticus al denkend en schrijvend een in eerste instantie opake ervaring te verhelderen en te beargumenteren.

Samen aan de bar

In artistiek Vlaanderen heet een beetje stemverheffing echter al snel brutaal of grofgebekt. Té snel. Harde kritieken zijn bij ons natuurlijk geen rariteit. Toch heb ik de indruk dat vooral professionele en semiprofessionele critici nog té vaak té vriendelijk voor hun ‘object’ zijn.

In artistiek Vlaanderen heet een beetje stemverheffing echter al snel brutaal of grofgebekt. Té snel.

Dat heeft deels met schaal te maken. In het kleine Vlaanderen zit iedereen als het ware op elkaars lip. Het vriendelijkheidseffect dat deze sociale nabijheid creëert, krijgt nog eens een extra legitimatie vanuit de idee dat men samen aan hetzelfde zeel trekt en ‘de zaak van de kunst’ bevordert of, specifieker, samen opkomt voor een nieuwe esthetica als de postkoloniale kunst, de post-postmoderne kunst of wat dan ook.

Critici en kunstenaars of programmatoren samen aan de bar: in Vlaanderen is het heel gewoon, in Duitsland bijvoorbeeld ligt dat toch anders. Die informele omgang heeft ongetwijfeld voordelen. De criticus krijgt informatie uit de eerste hand over artistieke of programmatorische plannen en, vooral, over het waarom of de achterliggende motieven van een voorstelling.

Het evidente nadeel is dat de kans op verwaterde of afgezwakte negatieve kritieken vergroot: je trapt niet op de zere tenen van vrienden of bekenden, en al helemaal niet op die van medestanders.

Dat de kritische zeden in onder meer Duitsland van meer afstandelijkheid getuigen, hangt behalve met schaal ook met traditie samen. Omwille van de verzuiling was de onafhankelijke kunstkritiek in Vlaanderen lange tijd een marginaal fenomeen. Vanaf de jaren zestig kwam daar gaandeweg verandering in – maar een goeie halve eeuw is té weinig voor de sedimentatie tot een zelfstandige traditie met enige impact.

Slecht betaald nevenbaantje

Daardoor is de dag- en weekbladkritiek in Vlaanderen ook veel kwetsbaarder voor commerciële druk. De afwezigheid van een door historische voorbeelden gestutte dam van onafhankelijke kritiek en – breder – van essayisme (zie de Duitse traditie van het ‘Feuilleton’), bevorderde bij ons de recente omvorming van de doordeweekse kunstkritiek tot mode- of trendgericht consumentenadvies.

Is er in Vlaanderen eigenlijk nog wel een fulltime bezoldigd kunstcriticus actief?

In dag- en weekbladen geven de meeste critici niet langer argumenten pro of contra een kunstwerk: ze stipuleren welke tentoonstelling of voorstelling de lezer(es) zeker niet mag missen, kwestie van bij de tijd te blijven.

Toegegeven, de onafhankelijke kunstkritiek staat ook in Duitsland onder druk. De voornaamste boosdoener is het dalend aantal voltijdse critici. Maar ‘dalend’ verschilt van ‘bijna geen’. En dat is de situatie in Vlaanderen: is er bij ons eigenlijk nog wel een fulltime bezoldigd kunstcriticus actief?

Kunstkritiek veranderde in een slecht betaald nevenbaantje dat wordt aangevuld – en hier komen we full circle – met de al even precaire, want meestal projectmatig bezoldigde tewerkstelling als dramaturg of coach, programmaboek- of dossierschrijver, inleider, festivalcurator... (ik hou het gemakshalve bij de situatie in de podiumkunsten).

Het is hier te lande ondertussen vanzelfsprekend om nomadisch door een artistiek veld te navigeren, terwijl het dat dus niet mág zijn.

Dat combineren van posities leidt vanzelf tot een onzuivere situatie. Schrijft iemand positief over een kunstenaar omdat zij er bijvoorbeeld in het verleden ook de dramaturgie voor heeft verzorgd? De verdenking van belangenvermenging valt in artistiek Vlaanderen inderdaad nogal eens moeilijk te vermijden.

Ondertussen is het hier te lande echter vanzelfsprekend om nomadisch door een artistiek veld te navigeren. Zelfs wie zoals ondergetekende wel een vaste job heeft, vindt het doodnormaal. Terwijl het dat dus niet is; terwijl het dat dus niet mág zijn.

Noem marketing liever propaganda

Even terug naar de excuses van Evelyne Coussens en de door haar vermelde reden voor haar negatieve besprekingen van Mondtags voorstellingen. Die zijn mede het gevolg van de kloof tussen haar perceptie in de zaal en de overall framing van Mondtags werk door NTGent. Vandaar haar vraag richting publiciteitsmachines om bij de communicatie over nieuwe of jonge artiesten wat minder hyperbolen te gebruiken.

De reactie op haar stuk van Pablo Fernandez Alonso, hoofd van de dienst communicatie bij NTGent, is lichtjes ontstellend. Hij stelt expressis verbis dat communicatie voor hem neerkomt op marketing. Overdrijvingen of andere stijlbloempjes zijn daarom geen probleem: je zet gewoon een artiest in de markt.

De hyper-geëngageerde Milo Rau moet dringend eens met zijn diensthoofd communicatie praten.

Met deze neoliberale redenering staat Alonso niet alleen. Er zijn zo stilaan legio gesubsidieerde kunstinstellingen die communicatie gelijkstellen met marketing. Al vind ik ‘propaganda’ het juistere woord: dat heeft tenminste het voordeel van de duidelijkheid.

Gelukkig pakken in datzelfde Vlaanderen nog heel wat instellingen het anders aan. Net als het Kunstenfestivaldesarts focust bijvoorbeeld deSingel in zijn communicatie op de inzet van een voorstelling. Eventueel krijg je nog wat te lezen over iemands bredere oeuvre, soms aangevuld met een meestal terughoudend geformuleerde verwijzing naar al verkregen applaus.

Zo hoort het ook van de kant van met overheidsgeld gefinancierde instellingen. Die dienen hun publiek op een volwassen manier te behandelen: ze moeten geïnteresseerden als burgers adresseren, niet als consumenten. Een publieke instelling is kortom géén bedrijf. De hyper-geëngageerde Milo Rau moet dringend eens met zijn diensthoofd communicatie praten.