Lieve Chris

Door Frank Ligtvoet, op Fri Oct 12 2018 06:00:00 GMT+0000

In antwoord op de brief van Chris Keulemans getuigt Frank Ligtvoet over het brandmerk dat hij nog steeds meedraagt van het misbruik in Castrum Perigrini. ‘Openheid is niet alleen een bevrijding. Terwijl de dames en heren van Castrum nog geheel gekleed door het leven gaan, sta ik en met mijn man vrijwel naakt in de wereld.’

Je brief – wie ontvangt in zijn leven ooit zo’n brief – kwam op het juiste moment. Het waren immers verschrikkelijke weken hier in Brooklyn.

Zo was er de getuigenis van Christine Blasey Ford voor de Senaatscommissie, over het seksueel misbruik dat Brett K. van haar als tiener had gemaakt. Toen ik aan het eind van die morgen naar Trader Joe’s op Court Street liep om boodschappen te doen, zag ik Catherine H. op de rug. Zij is de moeder van een klasgenoot van onze dochter.

Ik zag aan haar schouders dat ze huilde. We kennen elkaar niet goed en even dacht ik dat ik langzamer moest gaan lopen, om een ontmoeting uit de weg te gaan. Ik haalde haar in:
‘Catherine! You watched?’
‘Het is afschuwelijk,’ zei ze zonder aarzeling, ‘I was a victim.’
Ik reageerde een beetje ongemakkelijk:
We too. Nanne. Me. Laten we snel afspreken.’

We omarmden elkaar. Catherine liep Trader Joe’s binnen en ik besloot eerst naar de drugstore een straat verderop te gaan. Meer dan een week later heb ik nog geen afspraak met Catherine gemaakt. En zij niet met mij.

De openheid is nieuw. Vroeger waren er alleen schuld en schaamte.

Nu de #MeToo beweging, die ik in mijn stukken niet noemde maar wel schatplichtig ben, ons geleerd heeft anders naar ons verleden te kijken – om ons seksueel verleden individueel en collectief serieus te nemen – bevinden we ons op nieuw terrein waarin openheid, schuld en schaamte met elkaar strijden.

De openheid is nieuw. Vroeger waren er alleen schuld en schaamte. Openheid is een verworvenheid, die – omdat het aantal vrouwen en mannen dat vertelt wat hen is overkomen groeit – sociale en politieke macht geeft aan de slachtoffers van seksueel geweld.

Openheid is niet alleen een bevrijding. Het is ook een kwelling omdat schuld en schaamte niet verdwijnen, en de gecompliceerde gevoelens over wat je is overkomen na jaren opgesloten te zijn geweest ergens diep in je hoofd, nu aan de oppervlakte liggen. Op je huid als het ware, als een brandmerk, voor iedereen zichtbaar. Ze liggen klaar ter beoordeling van vrienden en vreemden.

‘Jouw strijd is de mijne niet,’ schreef een vriendin over mijn recente stukken over seksueel misbruik bij Castrum Peregrini in Trouw en Het Parool. Ze bedoelde dat goed, maar desondanks isoleerde ze me en maakte ze me eenzamer dan ik ben. ‘Wie wind zaait, zal storm oogsten,’ schreef een andere vriendin over diezelfde stukken. Ook dat begreep ik, even goede vrienden, maar ik ben de windstille geestelijke staat voorbij: mijn man is door een Castrumlid verkracht. Van mij mag het stormen, moet het stormen.

De Blasey-Ford-week leek heel even niet alleen maar verschrikkelijk. Ik was ervan overtuigd dat Brett K. zich door zijn agressieve gedrag tijdens zijn getuigenis voor de Senaatscommissie onmogelijk had gemaakt en geloofde dat hij weggestemd zou worden en niet als Supreme Court-rechter geïnstalleerd zou worden.

Als het woord tegen woord is, verliest het slachtoffer dan noodzakelijkerwijze?

Ik had op mijn Facebookpagina een foto van Blasey Ford gezet, die gemaakt was tijdens haar getuigenis: angstig, kwetsbaar, haar ogen achter de licht beslagen brillenglazen een beetje in paniek. Wie zou haar niet kunnen geloven? Maar vrijdag en zaterdag 5 en 6 oktober werd het oordeel over Blasey Ford en lotgenoten geveld: wat je zegt en hoe je het zegt doet er niet toe, je wordt niet geloofd. Als het woord tegen woord is, verliest het slachtoffer dan noodzakelijkerwijze?

5 oktober was ook mijn 64ste verjaardag en de dag waarop we onze zoon ophaalden in Albuquerque in New Mexico, waar hij een langdurige behandeling had ondergaan. Die werd afgesloten met een ontroerende ceremonie waarin zijn nu bijna verleden geworden verblijf in de instelling door staf en medebewoners in opmerkingen, anecdotes en verhalen – soms ironisch, soms geestig, soms kinderlijk, soms doodserieus – als een pad naar heling werd gekarakteriseerd.

Om het gewicht van die bijeenkomst weg te nemen werd zijn gezicht onder luid gelach aan het eind ingesmeerd met chocoladetaart, die de anderen die nog niet naar huis konden op bebloemde papieren bordjes met zwarte plastic lepeltje geserveerd kregen.

Op die dag verscheen in Het Parool ook mijn weerwoord op de zoveelste afwijzing van Castrum Peregrini van hun verantwoordelijk voor het seksueel misbruik dat decennialang op die gruwelplek plaatsvond. Ik kon nog steeds geen chocoladetaart in het gezicht van mijn man smeren, en hij kon dat niet in het mijne. Van heling, zelfs van een pad daarnaar, is nog lang geen sprake.

Ik ben in een staat van hogere kwetsbaarheid geraakt, een staat die ik nooit eerder in mijn leven heb meegemaakt.

Na twee jaar zelfonderzoek en na talloze artikelen in het Nederlands en het Duits, van anderen en van mijzelf, ben ik in een staat van hogere kwetsbaarheid geraakt, een staat die ik nooit eerder in mijn leven heb meegemaakt. Elk bericht over K. maakt me razend. Bij elk bericht over Blasey Ford pers ik mijn ogen dicht.

Ik spiegel me aan haar die geen officiële erkenning vond voor haar misbruik, die op een nationaal podium belachelijk gemaakt werd door de hoogste leider van het land en uitgelachen werd door de hem adorerende meute, die via een krankzinnig gegoochel met woorden door de vileinste van de honderd senatoren voor ‘slut whore’ werd uitgemaakt.

‘Slut whore’? Een vrouw die zich publiekelijk in haar hoofd het vijftienjarig meisje dat zij was, moest herinneren – en tegelijk niet wilde herinneren? Het meisje dat een hand op haar mond gedrukt kreeg door een starnakel bezopen K. die haar de kleren van haar lijf probeerde te rukken?

Ik spiegel me, schreef ik, en meteen duiken de strenge gezichten van schuld en schaamte op. Nee, ik ben niet zo misbruikt als Blasey Ford (maar mijn man wel). En ja, ik was lid van die verdomde sekte, jarenlang herkende ik mijn misbruik en het misbruik om me heen niet. Ik zag wat me geleerd was te zien en zag wat 'de pedagogische eros' genoemd werd als een zegen.

In die sekte en aan de rand van die sekte werden jongens en meisjes en mannen en vrouwen vaak veel erger en veel meedogenlozer dan ikzelf misbruikt. Mijn onderzoek en mijn geschrijf zijn één lange schuldbekentenis aan hen die ik alleen al door mijn aanwezigheid in die sekte deed geloven in de pedagogische eros: een lange en pijnlijke schuldbekentenis in de eerste plaats aan mijn man.

In een ongewilde strijd met de institutie moet het slachtoffer meer en meer van haar of zijn privacy prijsgeven.

Ik spiegel me ook aan Blasey’s situatie waarin het slachtoffer niet empatisch en discreet gehoord wordt, maar een openbaar gevecht moet aangaan met een kille, afstandelijke en onbeweeglijke institutie. Castrum is qua grootte en sociaal belang niet te vergelijken met de Amerikaanse Senaat, maar het ijzige gedrag van de stichting is hetzelfde.

In die ongewilde strijd met de institutie moet het slachtoffer meer en meer van haar of zijn privacy prijsgeven om de authenticiteit van het misbruikverhaal te onderstrepen. Maar de institutie krijgt nooit genoeg en vraagt meer en meer bewijzen en het slachtoffer geeft meer en meer pijnlijke en gênante details prijs. Totdat er uiteindelijk geen antwoord meer is en het slachtoffer zwijgt.

Terwijl de dames en heren van Castrum nog geheel gekleed door het leven gaan, sta ik en met mijn man vrijwel naakt in de wereld: mijn kinderen, mijn broers, hun vrouwen en hun kinderen, mijn vrienden, hun vrienden, mijn lezers en alle mensen die om wat voor reden mijn naam googelen, weten van mij meer dan ik ze ooit, althans op deze manier, zou willen vertellen.

En daar sta je dan uitgekleed: Blasey als een ‘slut' en ik als ‘een opgewonden dwaas’ zoals jij me – je even in Castrum verplaatsend – in je brief aan mij noemt. En zo voel ik me ook.

Je begrijpt dat het mij en Nanne goed doet dat je het culturele veld oproept Castrum ook links te laten liggen.

Het heeft geen zin mijn bezwaren tegen Castrum te herhalen, en mijn wens naar onafhankelijk onderzoek opnieuw uit te spreken. Castrum volhardt nu eenmaal in het misplaatste geloof dat het geen verantwoordelijkheid draagt voor de slachtoffers van het misdadige verleden van de institutie.

Op de Facebookpagina van Castrum bekeek ik de foto’s van de presentatie van de biografie van Gisèle d’Ailly van Annet Mooij. En daar stond tussen hen –- zij die het zogenaamde nieuwe Castrum vertegenwoordigen –- de keurige professor emeritus die in het zogenaamde oude Castrum mij tot die afschuwelijke sekte verleidde. Dat Castrum leeft dus onbekommerd en onbeschaamd voort in dit Castrum.

Je begrijpt dat het mij en Nanne goed doet dat je je opvatting over de Castrumzaak zo duidelijk uitspreekt, er consequenties over de je samenwerking met Castrum aan verbindt en anderen in het culturele veld oproept Castrum ook links te laten liggen. Ik dank je daarvoor, maar ik dank je nog meer voor je vriendschap.

Liefs voor jou en Willemijn,

Frank