Het theater van Peter Verhelst
Door Benny Claessens, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000Schrijver Peter Verhelst stak samen met acteurs Aus Greidanus (Caesar), Kristof Van Boven (Brutus) en Paul Slangen (TrouwEerenVolk) de voorstelling Julius Caesar in elkaar. Voor rekto:verso noteerde acteur Benny Claessens wat hem aantrekt in het podiumwerk van Verhelst. 'Het werk van Verhelst is wakker worden in het midden van de nacht, naast iemand die je liefhebt en niet kent. Je ziet de maan schijnen op dat lijf naast je: op dat ene moment haalt het leven je in en tegelijk weet je dat het allang voorbij is.'
Wat zie je als je naar het podiumwerk van Peter Verhelst kijkt? Hoe langer ik erover denk, hoe meer de aard van zijn werk me ervan overtuigt dat het onnodig is om er inzicht in te bieden. Het werk van Verhelst spreekt voor zich: het is wat het is en dat is heel veel. Het drukt ons met onze neus op zelfopgelegde onvrijheden binnen de podiumkunsten.
Passieve toeschouwer
Toen ik Lex zag in de Kaaitheaterstudio's had ik 36 uur niet geslapen. In die 36 uur had ik gerepeteerd voor een voorstelling die ik nog altijd hartsgrondig haat, ging ik 's avonds een voorstelling spelen die ik erg liefhad en die fysiek veel van me vroeg, vierde ik in Gent mijn verjaardag met mensen die ik graag zie, besloot ik maar wakker te blijven en in Brussel Jan en Sigrid te bezoeken in café de Daringman bij Martine én als kers op de taart te gaan kijken naar de nieuwe productie van Verhelst, die toen de opmerking maakte dat ik licht gaf in het donker. Om maar te zeggen: NOT IN THE MOOD FOR ANY INTELLECTUAL CRAP. Wat ik die avond ook niet kreeg.Eerder al had het ontroerende Utopia me doen aanvoelen dat het tussengebied dat Verhelst op scène bespeelt juist heel open, warm en bijna troostend is. Zijn werk wordt door veel mensen (vooral in theaterkringen) gezien als 'moeilijk', 'onspeelbaar', 'ontoegankelijk' en 'onherkenbaar'. Maar het hoopje mens dat ik die avond zelf nog was, maakte iets zeer begrijpelijks mee, iets van een helderheid die ik zelden in theater zag. Ik verstond de wereld zonder dat ik daarom met een klaar en duidelijk inzicht naar huis ging. Lex maakte aanspraak op iets heel kernachtigs in mij: mijn menszijn met al mijn voelen, horen, kijken, doen, laten en mislukken, wars van de anekdote die de buitenwereld maar al te graag van een mensenleven maakt. Het behandelde mij op een bijna autistische manier als een passieve toeschouwer, maar zette me net daardoor tot daadkracht aan: omdat het ritueel dat zich voltrok, ging over mijn passieve houding tegenover eender welke complexiteit: liefde, heldendom, iconografie, mythevorming,
Immer opborrelende scheet
Ook de speler is bij Verhelst op elk moment alleswetend én onvermogend. Hij is intelligent omdat hij weet dat hij al bij voorbaat een verloren zaak bevecht. Net als de vele grote helden die in deze producties ten volle het verval beseffen, weet de speler zijn toekomst liggen en bijna met de glimlach te accepteren. Maar natuurlijk niet zonder die ene laatste stuiptrekking, dat laatste spasme van elk heldendom. Dat zie je in het bijna krijsende zingen en hoekige dansen van God/Alexander De Grote in Lex, de zichzelf uitleggende titelfiguur in Julius Caesar, de spastische bewegingen aan de Klaagmuur in Headbanger's Wall, de bijna niksige choreografie van Utopia.
Die spasmen zijn het enige wat we nog hebben, het enige wat ons op onszelf terugwerpt. Wij met onze rijke Europese geschiedenis. Wij met onze schrijvers, filosofen en kunstenaars. Wij met onze knowhow van antieke defensiestrategieën. Wij met ons cynisme voor alles wat naïef en idealistisch is. Wij, de West-Europeanen, zijn alleen nog maar een spasme waarin alles siddert en niks nog een uitweg vindt. Als een immer opborrelende scheet zonder uitlaat. Bij Verhelst is dat spasme niet duister of negatief. Het daagt uit tot reactie, tot beslissing, en door zijn sterk ritualistische karakter zelfs tot levenslust.
Domheid
In scherp contrast met mijn bevlogen utopische beeld van dit werk staat de vakterminologie: uitspraken als 'je houdt ervan of niet' oftewel 'ik snap niet hoe mij hiermee te identificeren'. Ze zijn zo alomtegenwoordig omdat negativisme en afstand de makkelijkste reacties zijn op iets wat je dwingt jezelf te zien als iets allesomvattends, waarin de wereld — in de korte tijdspanne die het leven dan blijkbaar is — bijna toevallig passeert. Tegelijk zijn die uitspraken gestoeld op het modieuze 'kunst is kaka'-denken en dus op domheid.
Daarmee wijs ik niet de toeschouwer met de vinger. Als dit al een vingerwijzing is, dan een regelrechte fuck you-vinger naar de theater-maker en theater-wetenschapper: de man die theater maakt en die in zijn makerij het zogenaamde kleine menske op het voorplan plaatst. Dat kleine, Vlaamse, op sympathie steunende denken staat mooi in subsidieaanvragen voor een beleid dat drempelverlaging hoog in het vaandel voert. Jacques Brel zei ooit dat je de Vlaamse mentaliteit kan afleiden uit de Vlaamse architectuur in de jaren vijftig: lage plafonds.
Een botte kermis
En inderdaad trekt die gedachte zich door in het bijna gênante cultuurbeleid van een minister die het liefst een standbeeld zou oprichten voor de 'anonieme kunstenaar' die thuis (en ik citeer) knutselt en schildert. Uitlatingen als 'wat doe je dan voor echt werk overdag' zijn nooit ver weg. De kunstenaar is knutselaar.
Tegelijk getuigt het drempelverlagende theater over de kleine mens van een burgerlijke en bijna betuttelende levensvisie. Het impliceert dat de maker zelf een superieure positie inneemt: hij daalt neder van zijn denkbeeldige troon om het klein menske in zichzelf te erkennen, bijgevolg te cultiveren en uiteindelijk stiekem uit te lachen. En omdat het over kleine menskes gaat, vindt de maker zijn theater zeer toegankelijk. Er wordt nog eens een echt verhaal verteld, met goei acteurs die emoties spélen terwijl ze ook kei-grappig kunnen zijn. Het leven als een komedie, een botte kermis. 'Schrijnend' is in dit theater een modewoord geworden, een effect. Niet langer iets wat je gebruikt in combinaties als 'schrijnend gebrek aan voedsel'.
Zweverig
Elk mens is creatief, een kunstenaar hoeft dat niet altijd te zijn. Zoals het werk van Verhelst soms bewust oncreatief is. Het dwingt tot kijken. En dan bedoel ik: kijken in zijn meest simpele betekenis. Dat kijken is niet moeilijk als je kunt zien. Daarom ís het podiumwerk van Verhelst ook relevant. Naar mijn mening bijna relevanter dan zijn schrijven, hoewel die twee sterk verbonden zijn. Door zijn iconografische thematiek versterkt hij het gevoel dat er enkel gekeken moet worden naar deze historische, bijna mythische helden. Zij krijgen plots een vrijplaats waar zij een mens en dus gewoon een dier kunnen zijn. Waarin zij elke opgekleefde geschiedenis achter zich kunnen laten. Waarin zij meer zijn dan een verhaal.
In deze tijd ligt dat moeilijk: een mens hoort zichzelf hapklaar in twee drie zinnen te kunnen uitleggen. Maar geen verhaal strookt met de realiteit van het menszijn zelf: het is even simpel als complex. Daar bestaan geen woorden voor. Zo vormen de tijd en de plaats waar de figuren van Verhelst zich bevinden, een heldere, ongedefinieerde plek. Het zijn plaatsen waar alles al voorbij is en waar alles opnieuw begint. Zo schreef Verhelst voor Volk van Josse De Pauw een mantra, gezongen door Judith Vindevogel: 'Nooit komt een einde aan de hoop en ooit komt een einde aan de hoop.' Door de verbinding tussen 'en' en 'ooit' hoorde je twee maal 'nooit': er komt dus nooit een einde aan de hoop, terwijl die al voorbij is. Klinkt misschien erg zweverig, maar dat is het net niet. De plaats van handeling in Verhelsts werk is een plek waar alles al gepasseerd is en alles nog moet beginnen: tegelijk een krachtige metafoor voor het theater als plek an sich. De tijd is de tijd waarin de voorstelling zich afspeelt.
Laatste stuiptrekking
Maar omdat mensen zich graag vereenzelvigen met personages die ze sympathiek vinden, loopt het soms mis in het lezen van het werk van Verhelst. Omdat de vroegere theatergoden (die vanaf de jaren zeventig, niet de nog steeds revolutionaire Grieken) voor ons bepaald hebben dat theater veelal een uitvergroting is van een psychologische karakterschets van mensen 'in de penarie', worden wij natuurlijk gebruuskeerd door het bijna anarchistische minimalisme in het werk van Verhelst.
De sleutel ervan is het beeld. Het dode paard in Julius Caesar, de rokende gletsjervormen in Utopia, het kebabachtige en oplichtende figuurtje en de stairway to heaven in Lex, de hangende stoelen in Headbanger's Wall: alle suggereren ze een oerachtige grootsheid. Een mythe. Maar niets is minder waar. Zo vond ik het einde van Lex, toen die stairway to heaven een soort elevatiemoment had, ook behoorlijk lullig. Zo lullig in zijn grootsheid dat lachen en huilen plots hetzelfde werd. Die laatste stuiptrekking, nota bene van een decorstuk, was een wonderlijke samenvatting van het hele stuk, ja, zelfs van Verhelsts hele oeuvre. Iets lijkt op een fout. Tegelijk draagt die fout net een waarheid in zich die niets met herkenning te maken heeft, maar die met mij een realiteit deelt die ik door en door ken.
Sexy strijkkwartet
Het werk van Peter Verhelst is leegte en eenzaamheid, maar niet in een romantische vorm met samowars en mensen die om de een of andere bizarre 'ik hou zo van verveling'-reden maar geen treinticket naar Moskou kunnen bemachtigen. Het is geen eenzaamheid waarin je verlangt naar een lief, een goed gesprek, een aanraking. Het is de geclaimde eenzaamheid die Europa heet. En die is niet noodzakelijk triest. Die is waar. Net omdat dit werk eenzaam en leeg is, is het ook liefde en hoop. Het werk van Verhelst is wakker worden in het midden van de nacht, naast iemand die je liefhebt en niet kent. Je ziet de maan schijnen op dat lijf naast je: op dat ene moment haalt het leven je in en tegelijk weet je dat het allang voorbij is.
Wat Verhelsts producties dus doen, is gaten slaan in de werkelijkheid en die tonen. Ze vervullen ons niet met creatieve interpretatieoplossingen à la 'zo had ik Shakespeare nooit verwacht, wel grappig hé'. Het toont ons geen acteerkanonnerij. Het heeft veel weg van de concentratie die een strijkkwartet kan hebben, alleen is het minder kuis. Het is een sexy strijkkwartet dat graag foutjes speelt, maar die net zo geconcentreerd uitvoert. Het lijkt klinisch, maar het is gewoon zorgvuldig gekozen en schenkt zijn mededeling in alle liefde: kwetsbaar, onbeholpen en oprecht. Daar hoor je als kijker (vooral als theater-makend kijker) dankbaar voor te zijn.
Julius Caesar van Peter Verhelst speelt nog op 29 en 30 april in NTGent (Minnemeers).