Hervorming kunstenbeleid: niet revolutionair, maar fundamenteel

Door Bart Caron, op Fri Apr 03 2020 02:00:00 GMT+0000

Jan Jambon heeft een Strategische Visienota Kunsten geschreven: zijn visie op de toekomst van de gesubsidieerde kunstensector, met daarin ook de richting die hij wil uitgaan bij de volgende subsidieronde. Omdat hij daarvoor het Kunstendecreet grondig wil bijstellen, stelt hij die ronde wel meteen een jaar uit. Beheersing primeert op bottom-up.

Zelf formuleert de minister-president zijn plannen voor het Kunstendecreet als volgt: 'De hervorming (…) is niet revolutionair, maar wel fundamenteel'. Het is een rake omschrijving. Hij bouwt voort op de bestaande fundamenten, maar de inrichting van het huis – het kunstenlandschap – en zeker de indeling van de kamers krijgen een grondige beurt.

De visienota is de inhoudelijke aanzet. Ik moet zeggen dat hij die grondig heeft voorbereid. Zijn kabinet deed dat duidelijk samen met de administratie, de steunpunten, de fondsen, de steden en gemeenten en vele andere spelers. Het is verbazingwekkend hoeveel aspecten en dimensies de revue passeren, van een kabinet dat tot voor kort niet hoog aangeschreven stond.

Ik zou zelfs durven stellen dat het een hoopvolle visienota is.

De keuzes in de visienota vallen ook beter mee dan verwacht. Ligt dat aan die vele gesprekken van het kabinet met het veld? Of is het omdat ik, samen met vele anderen, veel erger had verwacht? Ik vreesde voor een visienota die expliciet gestoeld zou zijn op nationalistische, neoliberale, centralistische en conservatieve principes. De boodschappen sinds het aantreden van de regering Jambon I logen er immers niet om: besparingen, veel meer aandacht voor de traditie (lees de canon), kunst die moest excelleren, internationaal zelfs, kunst die schoonheid moest tonen...

Zo erg is het dus niet geworden, ik zou zelfs durven stellen dat het een hoopvolle visienota is. Wel waaiert hij nogal uit: van rechts naar een beetje links, van top naar een beetje down, van internationaal naar lokale participatie.

Het kunstenlandschap van de toekomst

'Vlaamse kunsten en kunstenaars staan aan de Europese top', lezen we. En ook: ‘Dit decreet biedt een grote mate van vrijheid (…) en heeft de Vlaamse kunsten een competitief voordeel bezorgd binnen Europa.’ Fijn dat de minister dat ondertussen heeft ingezien. In de Vlaamse regeerverklaring, amper zes maand geleden, leek het nog alsof Vlaanderen een grote internationale inhaalbeweging moest maken. Het zei toen vooral iets over de gebrekkige kennis van het kabinet cultuur.

Nu schrijft Jambon dat de dynamiek binnen ‘het kunstenecosysteem’ gewaarborgd moet blijven en terug gestimuleerd moet worden. 'En daarom dringt een hervorming van het kunstendecreet zich op.’ Ik zie het causaal verband niet. Die dynamiek verzekeren kan toch ook binnen het huidige decreet?

In elk geval wil Jambon ruimte bieden voor nieuwe initiatieven en het draagvlak voor de kunsten vergroten. Dat klinkt goed en correct, maar is het gemeend? Het wekt de positieve indruk dat de kunstensector nog meer kan (en moet) groeien en bloeien. Of is het net een middel om het bloeiende veld binnen de perken te houden en te sturen?

Vlaanderen zal groots zijn, en de grootste partij zal bepalen hoe dat er moet uitzien.

In de inleiding van zijn visienota schrijft Jambon: 'Het sleutelwoord van mijn beleid is vertrouwen: in de kracht van de kunst (…)’. Maar het sleutelwoord dat bij mij bovenkomt na lezing van de visienota, is veeleer 'beheersing', in de betekenis van onder controle houden, zowel kwantitatief als inhoudelijk-artistiek. De overheid wil geen ongebreidelde groei, maar beheersing: het kunstenveld in banen leiden, structureren en mee aansturen.

Het is een houding die perfect matcht met de ideologie van de partij van de minister, die van een centralistisch en door de overheid aangestuurd Vlaanderen haar politiek project heeft gemaakt. Vlaanderen zal groots zijn, en de grootste partij zal bepalen hoe dat er moet uitzien. Een beetje als ‘America first’.

Om de ongerustheid weg te nemen stelt de minister dat de aanpassing van het Kunstendecreet niet vanuit een besparingslogica gebeurt: hij beoogt 'binnen de budgetten een procesmatig beheersbaar en versterkt dynamisch landschap'. Beheersbaarheid en beheersing dus.

Toch blijft het verrassend aangenaam hoe de negen krachtlijnen van Jambons kunstenbeleid zich niet beperken tot verwachte accenten zoals excelleren in innovatie en meesterschap, internationalisering, ondernemerschap en administratieve vereenvoudiging. Hij heeft het ook over uniciteit en landschapszorg, over kunst als gemeenschapsvormende hefboom, over de individuele kunstenaar als hoeksteen van het landschap. Hoe zit dat precies? We gaan hieronder dieper op die accenten in.

De 9 geboden van Jambon I

Onder zijn eerste krachtlijn – ‘het duurzame en dynamische kunstenlandschap: meerstemmigheid in alle opzichten’ – schrijft de minister dat hij 'dossier per dossier en sector per sector wil kijken naar de specifieke evoluties en de effecten die het Vlaamse subsidiëringsbeleid hebben gehad’. Op basis daarvan zal hij het systeem bijsturen. Dat mag uiteraard, maar daar blijkt niet meteen veel waardering uit, eerder wantrouwen.

Een kunstenbeleid laat zich niet in een strak frame duwen. Jambons visie op effectiviteit staat daar haaks op.

Beseft de minister dat kunstenbeleid neerkomt op kansen geven aan opkomende kunstenaars, zodat zij kunnen groeien in hun artistiek werk? Dat je daarvoor veel zaaigoed moet zaaien, waar veel succesvolle carrières uit groeien, maar dat evenveel planten nooit tot volle wasdom komen? Omdat ze nu eenmaal, naast de toegankelijke cultuuruitingen en kunstproducten met marktwaarde (zoals sommige succesvolle beeldende kunstenaars, literatoren...), zelf nooit tot stand zouden komen in een marktomgeving? Zelfs gevierde kunstenaars hebben het niet breed en moeten blijven vechten voor een redelijk bestaan.

Een kunstenbeleid laat zich dus niet in een strak frame duwen. Je weet bij voorbaat dat de uitkomsten vaak onvoorspelbaar zijn. Jambons visie op effectiviteit (en beheersbaarheid) staat daar haaks op.

Maar er is ook heel goed nieuws. In ditzelfde eerste hoofdstukje stelt Jambon expliciet dat kritiek een fundament is van de kunsten. Fijn dat hij en zijn omgeving dat erkennen. Gelet op recente uitspraken van enkele van zijn partijgenoten, is het een grote stap vooruit dat hij vrijheid van expressie nu inschrijft als basis van zijn kunstenbeleid. Ze maakt inderdaad deel uit van het democratische principe – het is een mensenrecht – van vrije meningsuiting.

Dus ja, kunstenaars mogen ‘schofferen’ en ‘ridiculiseren’. Meerstemmigheid is van primordiaal belang in de kunsten, ook de stemmen die wringen. Het stemt me zeer tevreden dat de minister dat zo uitdrukkelijk stelt.

Nieuwe categorieën

Het huidige Kunstendecreet heeft drie categorieën: zeven grote kunstinstellingen (zoals deSingel, de grote orkesten, Concertgebouw...), het veld van middelgrote en kleinere meerjarige (voor vijf jaar) gesubsidieerde organisaties, en ten slotte organisaties en kunstenaars die via projectsubsidies en beurzen worden ondersteund. Die structuur heeft tot enkele jaren geleden goed gewerkt. Het Kunstendecreet (voor alle kunsten behalve voor film en literatuur) heeft zijn deugdelijkheid bewezen.

Maar Jambon stelt nu dat 'de grenzen van het haalbare zijn bereikt'. Op het waarom gaat zijn visienota niet in. Jammer.

Mocht het kunstenbudget meegegroeid zijn met de andere budgetten van de Vlaamse overheid, dan zou het nu minstens 10% hoger moeten zijn.

Ja, de druk op het decreet is groot. Er zijn veel ambitieuze en goede kunstenaars die samen (te) veel aanvragen genereren. Maar het budget is onvoldoende meegegroeid met de noden, zeker gezien de stijgende levensduurte. Bevreemdend toch dat een decreet al vijftien jaar als een goed model wordt omschreven, en sinds enkele jaren toch maar 20% van alle projectaanvragen weet te honoreren.

Of hebben we te veel topkunstenaars en dito organisaties die door hun grote uitstraling veel binnen- en buitenlandse jonge kunstenaars aantrekken, die op hun beurt subsidies willen? Het is een mix van deze factoren, maar mocht het kunstenbudget meegegroeid zijn met de andere budgetten van de Vlaamse overheid, dan zou het nu minstens 10% hoger moeten zijn. Dat zou nog niet volstaan, maar wel meer dan een slok op de borrel gescheeld hebben. Vele andere sectoren (onderwijs, zeker deeltijds kunstonderwijs, toerisme..) zijn de voorbije twintig jaar veel sterker gegroeid dan Cultuur, dat er net op achteruit is gegaan.

In zijn drang naar beheersbaarheid van het aantal gesubsidieerde kunstenaars, organisaties en centen, herschikt Jambon het kunstenlandschap straks van drie naar vier categorieën. Hij deelt het grote veld van meerjarig gesubsidieerden op in twee delen. De eerste groep, voortaan ‘het brede veld’, bestaat uit de organisaties die zoals vandaag elke vijf jaar hun subsidievraag moeten hernieuwen. Noem hen de risicopatiënten van de kunsten.

De ‘kerninstellingen’ daarentegen, de tweede groep, krijgen een subsidieperspectief dat verder reikt dan vijf jaar. Verwacht wordt dat in die categorie vooral halfgrote organisaties zoals de stadstheaters en de grote kunstencentra terecht zullen komen. Zij krijgen dus meer zekerheid, net als de grote kunstinstellingen. Maar ze zullen dan wel een beheersovereenkomst moeten afsluiten met de overheid. Dat laat de overheid toe om hen opdrachten en verplichtingen op te leggen, al hoeft dat niet.

Het is duidelijk dat het 'brede veld' de rekening zal betalen.

Ongevaarlijk is het in geen geval. Zeker niet als ook de stad waar deze instellingen gehuisvest zijn, bij dat gesprek betrokken wordt. Op zich is dat natuurlijk goed, maar de lokale overheid dreigt ook zelf nog verplichtingen toe te voegen. Wordt de (artistieke) autonomie hier niet erg onder druk gezet?

De kandidaten zijn wellicht niet bang van een beheersovereenkomst, zeker niet in ruil voor zekerheid op de lange termijn. Maar trekt dan niemand lessen uit de overeenkomst met de VRT? De ruimte voor de openbare omroep is intussen, uit besparingsoverwegingen en ten voordele van de marktspelers, stevig ingeperkt. Daarenboven creëer je met zo’n eigen categorie interne verdeeldheid en hiërarchie in de sector. ‘Too big to fail’ als levensverzekering? ‘Divide et Impera’ als strategie?

Het is duidelijk dat de rest, het 'brede veld', de rekening zal betalen. Want ook voor al die organisaties wil Jambon dat een internationaal niveau de ambitie wordt. Is dat haalbaar? Of is het een argument om schoon schip te maken in het middenveld? Om van daaruit middelen over te tanken naar grotere stabiele en controleerbare structuren? Reken maar dat dit perfect zou passen in het maatschappijbeeld van de cultuurminister.

Goed nieuws valt te rapen in de zogenoemde ‘dynamische ruimte’, het nieuwe jargon voor projecten en beurzen. Er wordt 'onderzocht' welk percentage noodzakelijk is voor die groep. Ik kan het antwoord geven. Als je dit werk belangrijk vindt, moet dat minstens 10% bedragen van het hele kunstenbudget, dus zo'n 20 miljoen per jaar.

Maar waar haal je dat geld? Pak je het af van meerjarig gesubsidieerde werkingen? Of heb je als cultuurminister de kracht en de moed om er nieuwe middelen voor vrij te maken? Jan Jambon houdt de boot af. Meer zelfs, hij kondigt onderzoek aan over verfondsing van de projecten en beurzen. Typisch voor een minister die heikele keuzes liever doorschuift.

Een geïnspireerde overheid zet primair in op het faciliteren van praktijken, zonder ze in stringente systemen te prangen. Deze visienota kondigt het tegendeel aan.

Wat hebben ze op het Martelaarsplein toch altijd de neiging zelf in te grijpen in het veld.

Zo wil de minister ook het beoordelingssysteem voor subsidies aanpassen. Natuurlijk botst het op zijn limieten. Door de combinatie van een vloed aan aanvragen en te weinig budget wordt het systeem uitgehold. Hier ligt een immense uitdaging. Wellicht moet er een strenge filter op gezet worden – op artistieke gronden en rekening houdend met de gewenste evolutie van het landschap – zodat de beste projecten effectief aan middelen komen. Maar zonder voldoende middelen blijft kwaliteitsvol beoordelen een ellende.

De minister bepleit scherpe keuzes. Dat spreekt voor zich. Maar hij koppelt daar meteen ook heroriëntering, fusies, nalatenschap en canonisering aan. Dat zijn stevige ingrepen. Wat hebben ze op het Martelaarsplein toch altijd de neiging zelf in te grijpen in het veld. Of dat enige meerwaarde oplevert, durf ik sterk betwijfelen. Afwachten hoe hard de minister zal gaan.

De verwachte accenten

Voor Jambon staat in het cultuurbeleid de artistieke uitstraling van Vlaanderen voorop. Internationale ambities koesteren is gezond en nodig, maar voor wie en voor wat? Primeren de mogelijkheden voor kunstenaars of primeert de uitstraling van de Vlaamse natie? Het antwoord is duidelijk.

Het hoofdstuk ‘innovatie en traditie’ benadrukt dan weer hoe de hedendaagse kunsten vaak innovatief omgaan met de traditie en het erfgoed, maar dat is een open deur intrappen. Herinterpretatie, vermenging van oude en nieuwe expressies: het behoort tot het wezen van de kunsten. Het is begrijpelijk dat de minister daar aandacht aan besteedt, maar het is al een courante praktijk.

Wel interessant is dat de minister ook ons kunstenerfgoed wil aanpakken, in kaart brengen... We moeten zorg dragen voor het artistieke nalatenschap. Dat is een terechte bekommernis.

Bekommerd ben ik vooral over het Departement Cultuur, Jeugd en Media.

Ook niks nieuws onder de zon is dat de minister het ondernemerschap wil stimuleren. Hij trekt de liberale lijn door. De Taxshelter wil hij herbekijken om de 'competitieve nadelen' weg te werken. Welke bedoelt hij precies?

Verontrustender is de passage waarin hij stelt: 'het feit dat men gesubsidieerd wordt, ontslaat niemand van de verplichting om marktconform te werken'. De kosten moeten transparant zijn – zijn ze dat dan niet in de gesubsidieerde wereld, in tegenstelling tot de commerciële? – en men mag niet onder de marktprijs gaan werken en zo private spelers uit de markt duwen. Gebeurt dat dan? Bizar. Ik ken geen voorbeelden. Stemmingmakerij?

We lezen ook een obligaat stukje over administratieve vereenvoudiging en planlastvermindering. De heilige koe blijft maar kalveren. Het is een steeds terugkerende doelstelling, die op weinig of niks uitdraait. Inderdaad, de complexiteit en het volume van subsidieaanvragen is toegenomen. Maar daar heeft de digitalisering (KIOSK) eerder toe bijgedragen, in negatieve zin, dan dat er alle heil van te verwachten valt. Ik kijk uit naar effectieve maatregelen.

Bekommerd ben ik vooral over het Departement Cultuur, Jeugd en Media. Het departement staat onder besparingsdruk en wordt steeds verder afgekalfd. Het is een meer dan noodzakelijke administratie om de dossierflow goed op te volgen. De onderbezetting dreigt echter te leiden tot minder subsidielijnen, minder toegelaten aanvragen en minder efficiënte ondersteuning en begeleiding van de beoordelingscommissies. Dat is natuurlijk ook een techniek om een en ander te bemoeilijken, maar helaas niet de juiste.

Even voorspelbaar is het stukje over goed bestuur en diversiteit. De good governance duikt nu al voor de derde of vierde legislatuur in beleidsteksten op. Er ligt nog werk op de plank, zeker. Maar maak eerst eens eenvoudige en duidelijke regels.

Over diversiteit als een inhoudelijke kwestie van 'andere kunst en cultuur', met andere wortels en inspiraties, lezen we helaas niks in deze visienota.

Jambon koppelt daar vervolgens diversiteit en inclusie aan alsof het een appendix is van zakelijk beleid. Dat zegt veel over hoe hij ernaar kijkt. Diversiteit is toch veel meer een inhoudelijke kwestie, die moet vertrekken vanuit een 'diverse' visie op onze kunstproductie en -presentatie? De kern van de zaak is het voorzien van een rechtmatige plaats voor 'andere kunst en cultuur', met andere wortels, inspiraties en vormen. Helaas lezen we daar niks over in de visienota.

Dat ten slotte ook infrastructuur hoog op de prioriteitenlijst staat, hoeft niet te verbazen. We hebben inderdaad veel verouderde infrastructuur en voor een politiek bestuur is het een dankbaar issue, waar je makkelijk mee kan scoren. Maar moet je de culturele infrastructuur echt eerst mappen om een beeld te krijgen? Experten kennen het veld. Het lijkt veeleer op 'tijd kopen'. Zo'n onderzoek duurt enkele jaren, en tegen dan... Je moet vooral oplijsten waar de grootste tekorten en gebreken zitten, en daar een actief beleid op enten.

De onverwachte accenten

Er staan in de visienota ook passages over gemeenschapsvorming en participatie. Ik had dat helemaal niet verwacht. Weliswaar lezen ze beperkt qua ambitie, maar ze zijn wel juist. Dit hoofdstukje lijkt op teksten uit vervlogen tijden, toen ikzelf nog kabinetschef Cultuur was: kunst als gemeenschapsvormende hefboom, verbreding en verdieping van de kunstenparticipatie, samenwerking met het onderwijs, inzetten op participatie van kinderen en jongeren, het belang van kunsteducatie, aandacht voor laagdrempeligheid, spreiding, kennis van je publiek, en het onderstrepen van het belang van het sociaal-artistiek werk dat co-creatief en participatief het draagvlak voor de kunsten versterkt, maar vooral de kwetsbaren een stem heeft.

Voor de passages over gemeenschapsvorming en participatie spreek ik oprecht mijn waardering uit.

Het is een mooi hoofdstuk waar ik mijn oprechte waardering voor uitspreek. Ik mag alleen hopen dat het niet bij mooie woorden blijft, maar dat er een paar stenen in de rivier verlegd worden. Helaas komt finaal alleen de aandacht voor kinderen en jongeren naar voren in de aanvullende criteria van de minister. Verder legt hij geen link met de subsidies. Dat zijn gemiste kansen.

Er is nog meer. Het is aangenaam te lezen dat waardevolle artistieke disciplines meer ruimte moeten krijgen, zoals urban arts en ook beeldende kunst, architectuur, vormgeving en fotografie. En dat er ook een pleidooi wordt uitgesproken voor fair practices en fair pay binnen goed bestuur.

Maar is dat meer dan een wens? Komt daar ook effectief beleid rond? Ook dat kost geld, nietwaar. Ik kan die aandacht enkel toejuichen. De precaire situatie van veel kunstenaars en hun omgeving is ondertussen goed bekend. Doe er iets aan!

Verheugend vind ik verder de aandacht voor het kunstenveld als landschap. Maar als je dan iets verder kijkt naar de Landschapstekening van Kunstenpunt, zie je dat de Cultuurminister vooral aan cherry picking heeft gedaan. De grondige analyse van Kunstenpunt, vooral de gebreken van en bedreigingen voor het kunstenveld, krijgt weinig opvolging in deze visienota. Dat is voer voor een ander uitgebreid artikel.

Tot slot

Fijne ideeën, vreemde uitspraken, voorspelbare doelen, onverwachte aandachtspunten. Het lijkt een visienota die voor iedereen iets tastbaar bevat. Niet zo negatief ten aanzien van het kunstenveld als gevreesd, er zijn zelfs enkele hoopgevende signalen. Maar er bevinden zich nogal wat adders onder het gras. En weinig engagementen om de vele ideeën voor het nieuwe Kunstendecreet ook echt te verankeren en subsidiegewijs te helpen realiseren.

Op het kabinet Cultuur leeft een grote drang om het kunstenveld beheersbaar te krijgen.

Er leeft op het kabinet Cultuur een grote drang om het kunstenveld beheersbaar te krijgen. Met structuren kan je zoiets proberen, maar kunstenaars en hun productie krijg je niet in het gareel. De sector, of toch delen ervan, mag zich niet laten verleiden om vrijwillig in een te rigoureus kader of zelfs een dwangbuis te kruipen, vanuit de behoefte naar een zekere financiering op lange termijn. Omwille van het smeer likt de kat de kandeleer.

Een open kunstenveld, een bottom-up benadering, een overheid die praktijken faciliteert en zelf zo weinig mogelijk ingrijpt: dit essentieel uitgangspunt van een kunstenbeleid lijkt ver weg.

De vraag is of de minister en zijn kabinet de vele gesprekken die ze voerden met de sector – wat we toejuichen – nu ook verder zullen blijven voeren bij het uitrollen van het aan te passen Kunstendecreet. Blijkbaar hebben deze vele contacten immers nu al een positieve invloed gehad op de rijping van de inzichten. Dat brede overleg mag dus alvast een verdienste van dit kabinet genoemd worden. Ik durf hopen dat daar een positiever ingesteld beleid zal uit voortvloeien.