Hé geschiedenis

Door Nele Buyst, op Wed Feb 08 2023 23:00:00 GMT+0000

Nele Buyst heeft een afspraak met de geschiedenis. Om haar een vraag te stellen: waarom springt ze zo vaak van hoogtepunt naar hoogtepunt? Door de bril van Ursula Le Guin kijkt ze naar Het verhaal van Vlaanderen en naar de voorstelling Rabot 4-358, waarin de verhalen naar boven kwamen zonder vooropgesteld plan.

Hoe ging je ook alweer? Er was iets met een zwaard. In de tweede aflevering van Het verhaal van Vlaanderen maakten we kennis met zo’n stuk uit de etalagekast van de prehistorie. Uit brons vervaardigd, gedateerd rond 800 voor Christus en onklaar gemaakt voor het werd begraven met de stoffelijke resten van een prehistorische krijger. Spectaculair en uniek, want het enige zwaard dat werd gevonden uit die periode. Dit zwaard, opgegraven in Hofstade bij Aalst, is een van de hoofdrolspelers tijdens een episode van 50 minuten die 500 jaar geschiedenis samenbalt over het gebied dat nu Vlaanderen heet. Zo gaat het eraan toe in onze canonieke geschiedschrijving: we kiezen er de meest spectaculaire items uit en besteden daar het gros van de aandacht aan. Daarom denken we aan gevechten wanneer het over geschiedenis gaat: krijgers, vorsten, revoluties, oorlogen, rijken, grenzen… Wanneer de expert-archeoloog de vertaalslag maakt naar vandaag is de vervreemding compleet: ‘(…) zoals iemand zich wil laten begraven met zijn laatste laptop.’ Slik. Herbekijk. Huh? Wie is die soort die zo graag vecht? Of die na zijn dood nog zijn mails wil checken?

Waarom de wapens zo in ons geheugen gebeiteld staan? Niet het vlees maakte na thuiskomst de meeste indruk, wel het verhaal, de spanning, de emotie.

In een publicatie uit 1947, L’Antiquité Classique, schreef J.S. De Laet, een Gentse archeoloog, dat het zwaard in Hofstade werd gevonden met dank aan een eerdere, toevallige, vondst. Onderpastoor E.H. De Brouwer ging in het midden van de twintigste eeuw op bezoek bij een van zijn parochianen, boer Van Gijzeghem, en zag op de schoorsteenmantel een kleine aarden beker staan, die bij nader onderzoek Romeins bleek. Daarom liet hij verder graven op de vindplaats van het bekertje. In de zomer van 1946 vond hij een schat: ‘een ongelooflijke opeenstapeling van Romeins aarden vaatwerk, waaronder nog enkele bijna ongeschonden urntjes, borden en kruiken. Er waren ook fragmenten van tegulae en imbrices (dakpannen), scherven van glazen vaatwerk en enkele zeer roeste stukken ijzer, waarvan één klaarblijkelijk een zwaard was.’ Veel vaatwerk, één zwaard.

Sciencefictionauteur Ursula Le Guin schreef in het korte en verhelderende essay The Carrier Bag Theory of Fiction (voor het eerst gepubliceerd in 1986, maar de populariteit ervan beleefde de afgelopen jaren een renaissance) dat een hardnekkige vergissing ons idee over de menselijke cultuur en geschiedenis heeft bepaald. Onze eerste werktuigen waren geen wapens, zoals ons collectieve geheugen is gaan geloven. Geen scherpe stenen om mee te kloppen of te slaan, geen harde lange speren om mee te steken of te doden… Er werd gejaagd, zeker, maar dat was niet wat de meeste mensen de hele tijd deden. De meeste mensen verzamelden voedsel op hun dagelijkse wandelingen, soms met een kind op de rug of aan de hand. Waar moest je het voedsel bewaren? Hoe zorgde je ervoor dat je meer kon meenemen dan in één hand paste? De reddende theorie las Le Guin in 1975 bij de antropoloog Elizabeth Fisher: ons eerste werktuig was een zak, een net, een put, een pot, een container: iets om iets in te bewaren.

Het traditionele verhaal wordt opgebouwd rond conflict. Er zijn wapens, er is bloed. Le Guin breekt een lans voor het verhaal als zak, als container.

Waarom de wapens zo in ons geheugen gebeiteld (!) staan? Niet het vlees maakte na thuiskomst de meeste indruk, wel het verhaal, de spanning, de emotie. De jager werd een held, drama en moed zwollen aan, het verhaal werd herhaald en herhaald en verteld aan buren en volgende generaties.

De herziening van onze eerste gebruiksvoorwerpen verandert volgens Le Guin ook de manier waarop we de menselijke geschiedenis lezen. Het traditionele verhaal wordt opgebouwd rond conflict, met een held die het oplost. Er zijn wapens, er is bloed. Le Guin breekt een lans (!) voor het verhaal als zak, als container. Het verhaal als het aarden bekertje dat achteloos op de schouw stond bij boer Van Gijzeghem, eentje waar er zoveel van waren dat het bij toeval werd gevonden, gegeven door de grond waarop hij werkte. Voor Le Guin moet een verhaal plaats kunnen bieden aan alles wat mensen en andere levenden doen en wat hen bezighoudt, de gedachten die ze hebben, de relaties die ze aangaan met zichzelf, elkaar, de wereld(en) rondom.

Eén van de dingen die ik zo mooi vind aan Rabot 4-358 en Rabot 2, is de agenda van waaruit het werk vertrok: geen.

Vorige week zag ik in het STAM (Stadsmuseum Gent) zo’n verhaal. Theatermaker Simon Allemeersch van kunstenaarscollectief Lucinda Ra speelde er op één avond Rabot 4-358 en Rabot 2, twee documentaire voorstellingen over de Gentse rabottorens en hun bewoners. De rabottorens waren drie beruchte woonblokken in een van de armere wijken net buiten het centrum van Gent die enkele jaren geleden werden afgebroken om plaats te maken voor ‘vernieuwde stadsdelen’. Toen die beslissing viel in 2009, vroeg Wannes Degelin, ter plaatse actief als opbouwwerker, aan Allemeersch om er ‘iets te doen’. De mensen die achterbleven hadden schrik om in een sarcofaag te wonen. Er was geen plan, geen organisatie, geen budget. Uiteindelijk stemde Allemeersch in: hij zou een van de lege appartementen als atelier inrichten, na wat aandringen met de goedkeuring van huisvestingsmaatschappij WoninGent.

Allemeersch nam de sleutels over van Gustaaf en Roza, die in een appartement op het gelijkvloers in blok 1 woonden. Daar zou hij doen wat hij elders had gedaan: werken. Hij schreef een brief naar de bewoners, waarop weinig reactie kwam. Daarop installeerde hij een tl-lamp om zijn aanwezigheid kenbaar te maken. Het atelier werd een clubhuis. Meer kunstenaars sloten aan: Sofie Van der Linden maakte tekeningen, Jef Boes en Maarten De Vrieze maakten foto’s, Eline Maeyens schreef teksten. Het clubhuis bereikte de bewoners van de rabottorens. Elke maandag werd er samen gegeten, koffie gedronken, gebabbeld, verbinding gemaakt. In de loop van de documentaire leert het publiek verschillende bewoners kennen: anarchist Danny, Denise die al haar spullen in driehonderd dozen inpakte, Freddy die zijn eigen schrift ontwikkelde, voormalig acrobaat King George, Germain in het prinsenkostuum... In de periode dat het atelier in blok 1 gehuisvest was, ontstond een plan: de bewoners en de kunstenaars zouden samen de laatste jaren van de rabottorens documenteren. Het werd een voorstelling, een film, een fototentoonstelling, een verzameling tekeningen en een boek. De bewoners werden voor hun bijdrage vergoed met een lokale munt, het Toreke. Rabot 4-358 zoomt in op de levens van mensen. En omdat de plek waar ze woonden ingreep op hun biografie, zoomen Rabot 4-358 en Rabot 2 ook uit, naar de politieke en sociale context waarin beslist werd de gebouwen te tekenen, te bouwen en veertig jaar later af te breken.

Het project van Simon Allemeersch begon niet met een idee, een vooropgesteld resultaat. Het begon met een aanwezigheid.

Eén van de dingen die ik zo mooi vind aan het hele genuanceerde werk dat Rabot 4-358 en Rabot 2 geworden is, is de agenda van waaruit het werk vertrok: geen. Het begon niet met een idee, een vooropgesteld resultaat. Het begon met een aanwezigheid. De verhalen die in het werk naar boven kwamen, zijn verhalen waarvan de bewoners gekozen hebben om ze te delen. Ze bewegen niet van hoogtepunt naar hoogtepunt, en zijn toch geschiedenis. De agenda kwam pas achteraf, tijdens het maken van de voorstellingen: door het delen van de verhalen hoopt Allemeersch de blik te veranderen waarmee buitenstaanders naar de rabottorens – of vergelijkbare buurten, eerder berucht dan gekend – kijken.

Zo kan je je ook laten schrijven, geschiedenis, als met het vaatwerk dat spontaan wordt opgehoest door de grond waarop wordt gewerkt. Ik herken de verhalen als de verhalen van mijn buren en word erdoor geraakt. Het vraagt aandacht om dat soort geschiedenis te vertellen, het toont en zorgt voor betrokkenheid wanneer dat zo goed gebeurt.

Goede groet,
Nele