Defensief en destructief: BelgianArtPrize 2019

Door Sonja Simonyi, op Fri Jul 06 2018 02:00:00 GMT+0000

Toen de jury van de prestigieuze tweejaarlijkse BelgianArtPrize 2019 (BAP) begin mei enkel vijf witte, heteroseksuele en mannelijke kunstenaars nomineerde, ondertekenden 900 mensen prompt een open brief tegen het uitsluitende karakter van die selectie. Ook de genomineerde kunstenaars reageerden: in een publiek statement trokken ze zich terug van de shortlist. Een moedig signaal? Of toch weer een typische blijk van witte mannelijke kwetsbaarheid?

‘De Belgische kunstwereld is nog heel ver verwijderd van de openheid waar wij naar streven, maar we geloven dat hij wel ver genoeg is om deze selectie te erkennen en te verwerpen als een regressieve belediging.’ In hun open brief van 11 mei distantieerden uiteindelijk 900 professionals uit de brede kunstwereld zich van de waarden en de ‘apathie’ achter de nominaties voor de Belgian Art Prize (BAP) 2019.

Volgens de ondertekenaars incarneerde die voorselectie de uitsluitende tendensen van de Belgische kunstwereld, in plaats van de diversiteit en structurele betrokkenheid van kunstenaars van ‘different genders, sexualities, ethnic backgrounds, social classes, generations and so forth’. Hun brief haalde enkele kranten, maar zorgde achter de schermen eerder voor achterklap dan een diepgaand debat.

Diversiteit is geen utopie om naar te streven, maar simpelweg de alledaagse realiteit van onze regionale art scene.

Blijkbaar vindt nog niet iedereen in de kunsten het vanzelfsprekend dat die aangestipte diversiteit geen utopie is om naar te streven, maar simpelweg de alledaagse realiteit van onze regionale art scene. Deze scene spiegelt zowel de multiculturele Belgische samenleving als de groeiende artistieke aantrekkingskracht van België in de internationale kunstwereld.

Geen andere keuze?

Ironisch genoeg wordt die diverse realiteit ook benadrukt op de BAP-website zelf, waar staat dat ‘de organisatie in 2017 besloot om het internationale karakter van BelgianArtPrize en zijn laureaten aan te zwengelen’. Zo werd besloten om nominaties te accepteren van kunstenaars met diverse achtergronden, met als enige regel dat ze minimum één jaar in België moeten hebben gewoond. Dat maakt de keuze van dit jaar voor Sven Augustijnen, Koenraad Dedobbeleer, Gabriel Kuri en kunstenaarsduo Jos de Gruyter & Harald Thys des te frappanter.

Eerst waren er in de wandelgangen al stemmen te horen die deze nominatie toch meenden te moeten rechtvaardigen: ze brachten tegen de open brief in dat de vorige editie werd gewonnen door een vrouw van Nigeriaanse afkomst; dat één van de heteroseksuele witte kunstenaars van de nieuwe nominatie de Mexicaanse nationaliteit heeft; dat de initiële selectie ook een witte vrouw telde, die de nominatie uiteindelijk weigerde en zo impliciet mee verantwoordelijk zou zijn voor het BAP-debacle.

Dit soort tegenwerpingen zijn een bijna perverse misappropriatie van het begrip ‘diversiteit’. Eén niet-witte kunstenaar inzetten als een bewijs van de diversiteit van de BelgianArtPrize van het jaar daarop, of de nominatie van een witte vrouw of niet-Belgische witte man uitroepen als een symbool van pluraliteit, zegt vooral veel over de kunsten zelf: elke afwijking van de norm (de witte heteroseksuele Belgische man) wordt ingezet om de eigen exclusieve basisstructuur te legitimeren en te continueren.

De reactie van de genomineerde kunstenaars geeft blijk van een al te herkenbare reflex: ze trekken de aandacht resoluut naar zichzelf.

Uiteindelijk reageerden op 22 mei ook de vijf genomineerde kunstenaars zelf in een gezamenlijk publiek statement op Artnet. Daarin stelden ze dat ze na alle debat over de selectie ‘geen andere keuze hadden dan ons terug te trekken voor de prijs’.

Zo wilden de vijf kunstenaars het debat opnieuw focussen op wat voor hen de kern moet zijn: de kunst zelf. ‘We betreuren dat de aandacht veel te snel omsloeg van artistieke inhoud en discours – en zelfs verdienste – naar white male privilege.’ Even hardnekkig als absurd noemen ze zichzelf het slachtoffer van ‘collateral damage in een oorlog met woorden’.

Nu is het best mogelijk dat sommige van deze kunstenaars eerst solidariteit voelden met de open brief. Met hun heel verschillende praktijken is het ook onvermijdelijk dat ze een compromis hebben moeten zoeken. Maar los van deze verzachtende omstandigheden getuigt hun uiteindelijke collectieve statement van een grote blinde vlek rond diversiteit. Hun reactie geeft blijk van een al te herkenbare reflex: ze trekken de aandacht resoluut naar zichzelf, weg van al die kunstenaars die door de BAP-nominatie werden uitgesloten – want dát was wat de open brief wilde aanklagen.

Zo werden de kunstenaars in de brief niet bij naam genoemd. Bewust is geen van hen persoonlijk geviseerd of bekritiseerd. De sociale stratificatie die witte heteroseksuele mannen als superieur ziet, is nu eenmaal gewoon een objectieve realiteit met uitsluitende tactieken. De genomineerde kunstenaars benoemen als wit, heteroseksueel en representatief voor een bevoorrecht segment van de samenleving was dus geen persoonlijke aanval, maar een simpel feit.

De kunstenaars daarentegen lamenteren dat ze ‘simpelweg’ gelabeld werden als ‘straight, middle-aged, white, cosmopolitan males’. Dat er privileges benoemd worden, wekt bij hen een emotionele respons op: ze vatten dat persoonlijk op, in plaats van als een gegeven.

Naïef, schijnheilig en kwetsbaar

White male fragility? Het is een bekend verschijnsel. De karikatuur ervan zijn reactionaire, expliciet racistische en seksistische witte mannen die elke dag met de nodige agressie zichtbaarheid opeisen in de wereldwijde media. Elke vorm van kritiek op hun gedrag of op de maatschappelijke structuren die dat gedrag normaliseren, beantwoorden ze met hevige en vaak emotionele verontwaardiging.

Het is een voorrecht om louter geïdentificeerd te worden met je artistieke praktijk.

Steevast hebben ze het dan over ‘heksenjachten’, over regelrechte aanvallen op ‘normaal’ gedrag. Altijd zijn zij het échte slachtoffer, hebben zij zwaar te lijden onder de ‘discriminerende’ uitspraken van ‘politiek correcte’ boosdoeners.

Het zijn zulke karikaturen die het de culturele elite wel heel makkelijk maken om zich superieur te wanen boven de bespottelijke handelingen en uitspraken van de – sorry voor het cliché – Donald Trumps van deze wereld. Tegenover dit gespuis en gespin kan de kunstwereld zich comfortabel manifesteren als een eminente en voortreffelijke intellectuele sfeer: ‘wij’ zijn geen racisten, en al zeker geen seksisten, en we discrimineren nooit. Wij hebben dan ook geen nood aan zelfreflectie.

En toch. Hoewel veel fijnzinniger, spreekt het publieke statement van de genomineerden voor de BelgianArtPrize resoluut tegen dat kritische, intellectuele, getalenteerde en creatieve witte mannen vrijgesteld zouden zijn van dit soort reacties.

Zo erkent hun persoonlijke lezing van de open brief de aangestipte privileges niet als een structuur. Want om een structuur gaat het. Ook al worden privileges zelden in vraag gesteld, witte mannen genieten ze op dagdagelijkse basis: binnen en buiten de kunstwereld, in professionele en niet-professionele contexten, door hoe de wereld naar hen kijkt en luistert, via kansen die alleen zij krijgen en deuren die alleen voor hen openstaan. Het is niet iets dat ze zomaar kunnen verwerpen, want de structuren die dit in stand houden, doordringen alle artistieke, politieke, culturele en maatschappelijke sferen.

Alleen door die realiteit onder ogen te zien, zouden deze kunstenaars kunnen vatten wat zo’n positie inhoudt voor dat deel van de samenleving (en de kunstwereld) dat buiten die privileges moet opereren.

De onafhankelijkheid van de kunstenaar is een valse positie.

Dat doen ze niet. Integendeel, ze beklagen zich dat het gesprek over hun artistieke praktijk en de inhoud van hun werk verdrongen is door een debat over hun maatschappelijke status. Ze schrijven dat ze ‘kortzichtig geweest zijn in de veronderstelling dat elk van ons nog steeds beoordeeld kon worden op artistieke aanpak of inhoud’. Met hun terugtrekking willen ze ‘kunst en verdienste’ terug centraal stellen in het debat.

Dat typeert niet alleen een naïeve, maar ook een schijnheilige en zelfs giftige mentaliteit. Hun status biedt hen het voorrecht om louter geïdentificeerd te worden met hun artistieke praktijk: een positie die zich graag verheven wil zien boven de onaangename, ongemakkelijke (en vulgaire?) maatschappelijke kwesties die de open brief agendeerde.

Choquante ontkenning

Het is een positie die andere groepen – zoals vrouwen, queers en zogenaamde etnische of raciale ‘minderheden’ – niet kunnen innemen. Van hen wordt de artistieke praktijk zelden besproken los van hun identiteit als ‘other’. Bij hen dicteert hun maatschappelijke positie wel vaak hoe hun kunst wordt geanalyseerd, willen of niet. Zij kunnen zelden spreken voor zichzelf, maar moeten telkens een groep vertegenwoordigen. Het tegendeel van een privilege, dus.

De onafhankelijkheid van de kunstenaar is trouwens een valse positie. In een kunstwereld die doorweven is van economische, politieke, maatschappelijke en ideologische structuren, is het gewoon niet mogelijk om de inhoud van een werk of de positie van een kunstenaar los te zien van de netwerken waarin, nogmaals, white male privilege een duidelijke rol speelt.

De afgelopen weken zijn vele ondertekenaars van de petitie het mikpunt geweest van agressieve vormen van intimidatie.

Dat maakt de reactie van de genomineerden zo choquant in haar ontkenning: een groep kunstenaars die zelden of nooit geconfronteerd worden met hun maatschappelijke positie, voert nu een pleidooi om die positie terug te trekken uit discussies over kunst. Dat het woord ‘merit’ daarbij ingeroepen wordt zonder enige verwijzing naar macht en privilege (en seksisme en racisme), maakt die ontkenning des te problematischer.

En met wie verklaart het statement zich solidair? Niet met de gemarginaliseerde kunstenaars die de nominatie – symbolisch, maar ook concreet – uitsloot. Wel met de groep kunstprofessionals die voor deze nominatie tekende: ‘Wij, ondergetekenden, weten dat geen van de zeven individuen in de jury discriminerend aangelegd zijn.’

De vijf kunstenaars vragen dus steun en bescherming voor die krachten die vanop comfortabele institutionele posities – subtiel maar efficiënt – ongelijkheid in stand houden. Blijkbaar hebben aanklachten van discriminatie tegen deze elite van de kunstwereld (aanklachten die hoogstens hun individuele gevoelens kunnen raken) meer waarde dan de instabiele economische en institutionele structuren waarin vele anderen moeten opereren?

Dat is een pijnlijk bewijs van het gemis aan empathie dat dit statement vertegenwoordigt. Hier primeert de emotionele wereld van de geprivilegieerden op de existentiële moeilijkheden van al wie zonder die macht moet opereren.

Hopelijk onbewust klampen de vijf kunstenaars zich vast aan de ongelijkheid waar hun carrière en hun aanzien in de sector op gebouwd is.

Dat mechanisme van white male fragility gaat breder dan het statement van de genomineerden. De afgelopen weken zijn vele ondertekenaars van de petitie het mikpunt geweest van agressieve vormen van intimidatie, vaak afkomstig van krachten die de rigide hiërarchie in de kunstwereld in stand houden. Anderen hebben zich zelfs uit dit debat moeten terugtrekken omdat ze vreesden permanent uit de kunstwereld te worden gesloten.

Gemiste kans

Slotsom? Dat de kunstenaars het debat rond de BelgianArtPrize publiek hebben gekaderd als een onrecht dat hen is aangedaan, illustreert hoe de kunsten helemaal niet vrij zijn van white male fragility. Gewoon al de sociale stratificatie van de kunsten benoemen leert meteen dat er ook mensen in werken die geen productief deel willen uitmaken van enige verandering. Die hun geprivilegieerde status niet willen toegeven, laat staan opgeven. Zij klampen zich vast – hopelijk onbewust? – aan de ongelijkheid waar hun carrière en hun aanzien in de sector op gebouwd is.

Bovenal is de reactie van de kunstenaars dus een gemiste kans. In plaats van verbondenheid te tonen, belichaamt hun brief tegen wil en dank de defensieve en zelfs destructieve motieven die wel vaker opduiken in gesprekken rond diversiteit en inclusiviteit. Zij hadden hun bevoorrechte positie ook kunnen gebruiken om de lont aan te steken onder de aloude machtsstructuren die een bepaald segment van de Belgische kunstwereld nog steeds sturen – onderhuids, meedogenloos en blind.