De wakkere verbeelding. Over The Sleep of Reason van Pieter Vermeulen
Door Lieven De Cauter, op Thu Apr 17 2025 14:42:00 GMT+0000The Sleep of Reason. Critical Perspectives in Contemporary Art van curator en kunstfilosoof Pieter Vermeulen is een heterogene maar spannende verzameling teksten over hedendaagse kunst in uiteenlopende genres: essays, kortere artikels en interviews. Volgens kunstfilosoof en activist Lieven De Cauter is er geen actueel thema dat niet in het boek aan bod komt: ecologisch denken, zelforganisatie, bureaucratie, kapitalisme, ruimtevaart, muziek, herinnering, feminisme, dekolonisering, institutionele kritiek, activisme, noem maar op. Een lezenswaardig boek voor aficionado’s van hedendaagse kunst die op zoek zijn naar intellectuele verdieping. ‘Wakkere kunst veronderstelt wakkere beschouwers.’
Het eerste deel bestaat uit drie essays: een over kunst en ruimtevaart vanuit de idee van kunstwerken als tijdscapsules; een over kunst als een kritisch commentaar bij ‘de esthetiek van de bureaucratie’ (van Kafka en Broodthaers tot heden) en ten slotte een over de zelforganiserende kunstenaarsinitiatieven die als paddenstoelen uit de grond blijven rijzen, en sinds de jaren 1960 een navenant netwerk vormen in ruimte en tijd en altijd opnieuw verdwijnen of institutionaliseren. Het eerste essay lijkt het meest voor de hand liggend: het samenleggen van ruimtekunst en tijdscapsules door een curator voor een (al dan niet gerealiseerde) tentoonstelling. Het begrip ‘tijdscapsules’ vat Vermeulen breed op. Zo heeft hij het over Man in Space van Paul Van Hoeydonck, het eerste kunstwerk op de maan, een klein aluminium beeldje dat in 1971 door een van de astronauten werd meegesmokkeld. Ook de Time Capsules (1974−1986) van Andy Warhol komen aan bod, kartonnen dozen die hij meer dan twee decennia vulde met de meest uiteenlopende objecten.
Het essay brengt een genre van kunstwerken onder de aandacht dat soms impliciet maar meestal expliciet als een tijdscapsule fungeert.
Samen met tal van andere voorbeelden brengt het essay zo een genre van kunstwerken onder de aandacht dat soms impliciet maar meestal expliciet als een tijdscapsule fungeert en pas in de buitenaardse ruimte, of veel later in de tijd, zijn geheimen prijsgeeft. In die zin zijn de tijdscapsules materiële getuigen van onze menselijkheid in het licht van de uitgestrektheid van ruimte en tijd. ‘Rather than simply accelerating escapism, art can also provide a meditation on our terrestrial existence, like a kind of planetary mindfulness’, schrijft Vermeulen, of nog: ‘Indeed, rather than offering assurances of transcendence or immortality, time capsules present us with the reality of our fleeting presence and interconnectedness on Earth. They challenge us to consider what we want to leave for posterity, to remember the past and imagine the future’. Misschien klinkt de retoriek een beetje gezwollen, maar toch kan Vermeulens overzicht die gewichtigheid geloofwaardig schragen in de fijnmazige wisselwerking tussen planetaire mijmeringen en artistieke voorbeelden.
Het tweede essay, over de esthetiek van de administratie, biedt een onverwachte en hoogst interessante blik op een kleine eeuw kunstproductie als commentaar op bureaucratisering, een thema waarover Vermeulen een paar jaar geleden een tentoonstelling samenstelde in De Garage (nu Kunsthal Mechelen). Het complexe fenomeen van bureaucratie wordt gesitueerd aan de hand van Hannah Arendts concepten van ‘gedachteloosheid’ en de ‘banaliteit van het kwaad’, zoals zij dat tijdens het Eichmann-proces waarnam: nazi-functionarissen stelden regels en procedures boven menselijke verantwoordelijkheid. De toonaangevende antropoloog en activist David Graeber omschreef bureaucratie als een ‘dead zone of the imagination’. Met bijkomende referenties aan de orwelliaanse newspeak en Mark Fischers begrip van kapitalistisch realisme en de privatisering van stress, geeft Vermeulen in dit essay een goed beeld van wat bureaucratie met ons doet – zelfs in het digitale tijdperk. Maar de blikopener van het essay is dat dit een belangrijk thema is geworden in de beeldende kunst vanaf het midden van de twintigste eeuw, zowel inhoudelijk als formeel:
‘Especially since the 1960s, bureaucracy has become a prevalent theme in contemporary art. (...) The German art historian Benjamin Buchloh termed this movement the ‘aesthetics of administration’ (…) During this period, conceptual artists increasingly began to use bureaucratic procedures and administrative processes as their artistic medium’.
Vermeulen schetst een overtuigend beeld van deze ‘institutionele kritiek’, die niet alleen een kritiek is op kunstinstellingen als het museum maar ook op de bureaucratische macht en de verdinglijking van het menselijke in de samenleving.
Die tendens licht Vermeulen uitgebreid toe aan de hand van voorbeelden als het Musée d’Art Moderne, Département des Aigles (1968−1972) van Marcel Broodthaers, een fictief en conceptueel museum dat voortvloeide uit de context van een collectieve bezetting van het Brusselse Palais des Beaux-Arts, waarin de kunstenaar samen met medestanders pleitte voor ingrijpende institutionele hervormingen. Rond dezelfde tijd maakte Hans Haacke zijn Manhattan Real Estate Holdings, a Real-Time Social System (1971), waarmee hij de dubieuze praktijken van vastgoedondernemingen in Manhattan aan de kaak stelde. Die artistieke erfenis verbindt de auteur met hedendaagse, hoofdzakelijke Belgische kunstenaars als Vermeir & Heiremans, Deborah Bowmann en Ariane Loze (die laatste had recent nog een solotentoonstelling in het MAC). Zo wordt een overtuigend beeld geschetst van deze ‘institutionele kritiek’, die niet alleen een kritiek is op kunstinstellingen als het museum maar ook op de bureaucratische macht en de verdinglijking van het menselijke in de samenleving.
Het derde essay over kunstenaarsinitiatieven van onderuit vond ik zelf (als activist en onderzoeker van activisme) het meest boeiende, omdat het op een bijzonder indringende manier de spanning tussen marginaliteit, tijdelijkheid, spontaneïteit en subversiviteit enerzijds en mainstreaming, permanentie, institutionalisering, neutralisering anderzijds thematiseert. Verschillende cruciale begrippen worden hier aangekaart, zoals micropolitiek – politiek handelen op kleine schaal –, ‘thinking by doing’, de ‘derde ruimte’ – een hybride tussengebied waar diverse culturen, identiteiten en ideeën samenvloeien en iets nieuws voortbrengen – en vooral het principe van zelforganisatie. Maar ook het risico op bureaucratisering wordt belicht, iets wat je kan waarnemen in (stads)activistische collectieven allerhande. Infiltratie lijkt voor Vermeulen een uitweg, een synthese tussen anti-institutionele, contra-hegemonische werking en de consolidering van de eigen centraliteit en macht: ‘(…) experimental practices and artistic innovation persist, emerging within the system itself and infiltrating it rather than opposing it from the outside.’
Kritische perspectieven
Het tweede deel van het boek bevat drie kortere artikels over specifieke kunstenaars, of beter gezegd: cultuurproducenten. Zoals de auteur zelf ook aangeeft, blijkt de term ‘kunst’ namelijk lastig te hanteren voor het eerste voorbeeld in de reeks, Forensic Architecture. Het onderzoekscollectief werd in 2010 opgericht door Eyal Weizman aan Goldsmiths, University of London, en gebruikt architecturale analysetechnieken om mensenrechtenschendingen en conflicten in kaart te brengen. Het artikel (dat eerder in rekto:verso verscheen) geeft weliswaar een helder beeld van hun kritische praktijk, maar juist door te focussen op bijdragen aan de documenta en andere kunstevenementen blijft het waarlijk ‘forensische’ element van hun praktijk een beetje onderbelicht, zoals de getuigenissen in rechtbanken op basis van architecturale en multimediale analyses van bombardementen. Toevallig, terwijl ik deze bespreking afwerk, stoot ik op een kort artikel in de Standaard over het genocide-dossier dat Zuid-Afrika op 28 oktober indiende bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag: ‘Voor de samenstelling van het dossier steunde Zuid-Afrika op zijn juridische diensten, maar ook op vrij beschikbare rapporten van ngo’s en berichten in de media. Het schakelde ook externe experts in, zoals het Britse onderzoeksplatform Forensic Architecture.’ De vraag ‘Is dit kunst?’ zou in deze context dan ook misplaatst klinken.
Bij het lezen van de korte uiteenzetting over de Brits-Keniaanse kunstenaar Grace Ndiritu, die al geruime tijd in België woont en werkt, blijf ik toch een beetje om mijn honger zitten. Haar community art en de educatieve en emancipatorische processen waarmee ze aan de slag gaat, worden hier niet voldoende inzichtelijk gemaakt voor een lezerspubliek dat niet noodzakelijk vertrouwd is met haar werk. Zo komen we bij een heikel punt in dit boek: je moet het werk van de besproken kunstenaars toch al goed kennen om de tekst volledig te kunnen volgen en appreciëren.
Een heikel punt in dit boek: je moet het werk van de besproken kunstenaars toch al goed kennen om de tekst volledig te kunnen volgen en appreciëren.
Nick Hannes’ fotoreeks Garden of Delight (2018) wordt dan weer ingeleid door drie sterke, kritische bladzijden over de problematische eigenheid van global city Dubai. Dat vormt een uitstekende opmaat naar de manier waarop Hannes het kapitalistisch escapisme van Dubai, wat ikzelf ‘capsulaire architectuur’ noem, kritisch in beeld brengt. Over diens meest recente reeks New Capital (2024) heeft de auteur minder te melden, wellicht ook omdat deze reeks een tocht is langs een hele reeks gloednieuwe hoofdsteden, die minder exuberante of aberrante beelden oplevert.
Kunstenaars aan het woord
Het derde deel bestaat uit interviews: met het duo Alex Cecchetti/Laure Prouvost, Renzo Martens, Otobong Nkanga, Tarek Atoui en Gregory Sholette. Jammer dat deze reeks niet wordt voorafgegaan door inleidende essays over die kunstenaars, want je moet heel goed vertrouwd zijn met hun werk om te kunnen volgen. Zeker het eerste gesprek bulkt van de zelfgenoegzame incrowd-spielerei. Wanneer Alex Cecchetti zegt: ‘It is much more about pies than about paradise’, kan je als lezer alleen met je ogen draaien. Maar Renzo Martens graaft, zoals te verwachten was, diep in zijn worsteling tussen kunstwereld en dekolonisering, zoals die zich afspeelt in en rond zijn White Cube in Congo. Het is een langdurig project waarin Martens, samen met CATPC – een coöperatie van Congolese plantagearbeiders – kunst als een middel inzet om economische ongelijkheid en uitbuiting in een postkoloniale context aan te kaarten. Het loont wel degelijk om de kunstenaar aan het woord te laten.Zo spreekt Otobong Nkanga – de Belgisch-Nigeriaanse kunstenaar die internationaal hoge toppen scheert – aangrijpend en ontroerend. Naar aanleiding van zijn solotentoonstelling in het S.M.A.K. slaagt Tarek Atoui erin om je op sleeptouw te nemen in zijn sculpturale heruitvinding van de geluidskunst. Het gesprek met Gregory Sholette gaat over fair pay voor artiesten in vooral Noord-Amerika en ook over het activisme tegen de uitbuiting van arbeiders bij de bouw van Guggenheim Abu Dhabi. Een sterk verhaal over daadwerkelijk activisme in de echte wereld over concrete dingen als verloning en over institutionele kritiek die meer is dan kritische kunst in een tentoonstelling (zoals die van Sholettes leermeester Hans Haacke).
Iets over de vormgeving? Die is helaas ronduit irritant, niet alleen omdat voetnoten en het zogenaamde Harvard-systeem (met auteurs en pulicatiedata tussen haakjes en de literatuurlijst achteraan de tekst) worden gemengd, maar ook omdat die haakjes met auteur en datum (bijna altijd zonder pagina-aanduiding overigens) in superscript staan, wat een gaatje slaat in de bladspiegel. Ook de postzegelafbeeldingen van werken, die dan achteraan groot en in kleur zijn opgenomen, doen dat. Maar de irritatie wordt vooral gewekt doordat de vormgever het blijkbaar nodig vond om bepaalde zinnen lukraak, want vaak niet de beste, in te kleuren met grijs gekopieerde fluostift als het ware. Lelijk en dysfunctioneel. Nu, jonge curatoren zijn het aan zichzelf verplicht om met een vormgever in zee te gaan die speciaal wil doen. Dat is nu eenmaal zo. Dus passons.
Maar wat is eigenlijk de rode draad in het boek? In de inleiding zegt de auteur daarover het volgende: ‘While the texts stand alone, the attentive reader will easily recognize how they are interrelated’. Jammer voor de onaandachtige lezer die ik blijkbaar ben, want behalve institutionele kritiek vind ik niet zo heel veel rode draden. Het goede nieuws is dan weer dat er zowat geen actueel thema bestaat dat niet ergens in het boek aan bod komt: ecologisch denken, zelforganisatie, bureaucratie, kapitalisme, ruimtevaart, muziek, herinnering, feminisme, dekolonisering, institutionele kritiek, activisme, noem maar op. De auteur gaat, zonder ook maar iets prijs te geven over die rode draad, direct na de geciteerde zin verder met een geloofsbelijdenis in de kracht van kunst: ‘Far from being mere eye candy or a financial asset, art has the power to provoke thought,’ om de alinea te eindigen met: ‘art is what keeps our minds awake’. Die verbeelding die ons wakker houdt, verklaart de titel (althans gedeeltelijk), maar ook het enthousiasme van Vermeulen, de curator, voor de kunstenaars die hij rond zich verzamelt. Kortom, hoewel sommige kunstenaars wellicht wat extra context nodig hebben, is dit boek uiterst geschikt voor aficionado’s van hedendaagse kunst, op zoek als ze zijn naar intellectuele verdieping en achtergrond. Wakkere kunst veronderstelt immers wakkere beschouwers.