De aangeslagen toestand 3: het beleg van ieder z’n zeg

Door Ricus van der Kwast, op Tue Jan 22 2019 21:00:00 GMT+0000

In een zesdelig nieuwjaarsessay, met elke dag een nieuw deel, schuift Ricus van der Kwast ‘excitatie’ naar voren als een nieuw venster op onze gepolariseerde tijd. Breed laat hij zijn blik over cultuur en samenleving glijden, op zoek naar de diepere oorzaken van zoveel extra spanning. Na het succes van onheilsprofeten in deel 2, volgen in deel 3 de puberale weerwraak van vijftigers en de algemene vervlakking van onze taal.

Lees hier de andere delen van dit essay

Alle ‘excitatie’ in het debat - een staat van verhoogde energie, volgens de natuurkunde - is echt en gemeend. Wie zijn opwinding de vrije loop laat, doet dat omdat hij een misstand aan de kaak wil stellen of zich oprecht tekort gedaan voelt. Die stelling wordt vrij algemeen aanvaard.

Ik zet daar vraagtekens bij. Er is een groep die ik ervan verdenk dat zij meningen alleen maar ventileert om zo de lont in het kruitvat te steken. Het zijn de pyromanen van het debat. Al zijn ze maar met weinigen, ze blijken een onevenredig grote invloed te hebben.

De belegen puber is groot geworden in de jaren die in het teken staan van de Koude Oorlog.

Deze pyromanen verschillen van Russische hackers en van valse profeten. Die twee hebben een duidelijk doel: de één het destabiliseren van het Westen, de ander het dienen van zijn eigen belang. De pyromanen handelen niet vanuit een overtuiging. Er staat ze weinig concreets voor ogen. Ze kijken verlekkerd naar de oplaaiende vlammen van het vuur dat ze gestookt hebben. Baldadige pubers zijn het.

De belegen puber

De baldadige puber is een belegen puber. Hij, vaker man dan vrouw, is groot geworden in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Het is een periode die nog hoort bij de lange nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Het zijn jaren die in het teken staan van de Koude Oorlog, jaren die volgen op een emancipatiegolf van vrouwen, studenten, minderheden.

Het zijn ook bange jaren. Er is angst voor nucleaire conflicten, voor De Bom. Er is angst voor fascisme, of liever om voor fascist aangezien te worden. Veel angsten blijven verder vrijwel onuitgesproken. Kanker wordt bijvoorbeeld ‘de ziekte’ genoemd, of, nog cryptischer, K.

De taal lijdt, vooral in de politiek. Ze wordt wollig, bloedeloos. Elke vorm van welsprekendheid wordt als demagogisch afgedaan en uitgebannen. Er heerst een tenenkrommende politieke correctheid die uitmondt in saaiheid. De overheid predikt een maakbare, multiculturele, tolerante samenleving.

Maar de tolerantie van de overheid staat in geen verhouding tot die van de individuele burger. Er is scheefgroei. Die burger mort wat binnensmonds, maar houdt zijn lippen verder stijf op elkaar. Ze zouden hem zomaar voor fascist kunnen verslijten. Hij verzandt in apathie.

De jongere van toen paste zich aan die tijdgeest aan, maar bleef zitten met zijn opgekropte testosteron. Een potje matten, ergens de hens inzetten - figuurlijk uiteraard - het was hem niet gegund.

Leve de sensatie!

De kentering komt voor hem begin deze eeuw. De tijdgeest, de communicatiemiddelen veranderen ingrijpend. Hij kijkt zijn ogen uit. Hij mag nu openlijk standpunten verkondigen waarmee hij in zijn jonge jaren zou zijn weggezet als fascist van de ergste soort. Hij vindt onderdak bij de boze blanke mannen, en hij draagt dat predikaat als een geuzennaam.

Hij wordt zich bewust van de invloed die je via de groep kunt uitoefenen, zeker als je elkaar nog eens goed opstookt. Maximaal rendement haal je als je je uitspreekt voor het apolitieke standpunt, het onverwachtse, het controversiële. Een stem voor De Tegenpartij, zogezegd. De lijst wordt langer met de dag. Voor Brexit, komieken aan de macht, Catalaanse onafhankelijkheid, Forza Ninove. Tegen grondwetswijzigingen in Italië, het associatieverdrag met Oekraïne, EU-begrotingsregels en de EU in het algemeen.

Zonder dat het hem echt veel interesseert, ziet de belegen puber wat dat voor schokgolven teweeg brengt. Weg met de saaiheid van vroeger, leve de sensatie!

Hij heeft nu alle schroom van zich afgeschud. Hij durft te rebelleren. Niet tegen zijn ouders, zoals elke zichzelf respecterende puber moet doen, maar tegen zijn jongere zelf. Hij rekent zo af met de tijd dat hij sociaal geaccepteerde platitudes verkondigde.

Dieptestudies naar de zieleroerselen en beweegredenen van de oproerkraaier zijn zinloos, want er is niets.

Hij staat daarin niet alleen. De populistische partijen vandaag zitten vol met ooit ruimdenkende of progressieve spijtoptanten. Met plezier schopt hij tegen de heilige huisjes van vroeger, die allang geen heilige huisjes meer zijn. Discussies over immigratie, identiteit en integratie had hij in 1985 moeten voeren, en dat was al rijkelijk laat geweest. Toen was hij echter muisstil.

Nu provoceert hij volop in een tijd waarin provoceren de norm is en dus geen provocatie meer. Het succes, de aandacht moedigt hem aan verder te gaan. Maar omdat de samenleving is murw gebeukt door provocaties, moet hij harder schreeuwen om hetzelfde effect te bereiken. Weer: excitatie en resonantie.

Modieus tumult

Soms denk ik dat we dat puberale kabaal maar moeten negeren en moeten afdoen als dat wat het is: aandachttrekkerij. Dieptestudies naar de zieleroerselen en beweegredenen van de oproerkraaier zijn zinloos, want er is niets. Gewoon lekker dwarsliggen en er nog maandenlang, jarenlang het nieuws mee halen ook. Gaaf!

Alle aandacht is hier olie op de golven. Maar hoe scheid je het kaf van het koren? Al kapen ze dan het debat, de pyromanen zijn uiteindelijk maar een fractie van die armada van boze, blanke mannen. En veel van die anderen hebben grieven die het wel verdienen ernstig genomen te worden.

We moeten onze samenleving immuniseren tegen dit tumult omwille van het tumult.

We moeten onze samenleving immuniseren tegen dit tumult omwille van het tumult. Het betekent dat we de openbare platforms, die hele verzameling zeepkisten waarmee het Internet bezaaid ligt, onder de loep moeten nemen. Het betekent dat we andere manieren moeten vinden om de bevolking te laten spreken. Daar kunnen we verderop alvast een kijkje naar nemen.

De baldadige puber gaat intussen mee met zijn tijd. Hij was vroeger een modieuze tiener en nu een modebewuste vijftiger. Moeten we daar dan maar op vertrouwen? Dat modes weer over waaien en hij nog vaak genoeg weer van hemd zal wisselen? Vandaag is dat, gek genoeg, een troostrijke gedachte.

Moeten meepraten

Natuurlijk valt de toegenomen excitatie niet enkel te verklaren vanuit één generatie. Dát die vijftigers nu minder dan ooit schromen om ‘eens duidelijk te zeggen waar het op staat’, ligt ook aan een breder klimaat waarin ieders zegje wordt aangemoedigd.

Het lijken goede tijden voor inspraak. We kunnen recensies plaatsen over eender wat. We kunnen experts beoordelen en met hen in discussie gaan. Tot zover lijkt de balans positief: iedereen kan gehoord worden. Maar drijven we het niet te ver door? Je kunt geen zakelijke instantie meer bellen, geen hotel of vlucht meer boeken, of je hebt een klanttevredenheidsonderzoek aan je broek hangen.

Willen we eigenlijk wel overal een oordeel over hebben? Ikzelf alvast niet. Over veel zaken heb ik geen mening en wil ik geen mening hebben. Omdat het me niet interesseert of omdat ik er niets vanaf weet.

Toch voel je permanent een vriendelijke druk om je te uiten. Iemand drukt een smartphone onder je neus met een geweldige clip die je absoluut moet zien en met je netwerk moet delen. Je inbox stroomt vol met aanmaningen om toch vooral dat klanttevredenheidsonderzoek in te vullen – het kost immers maar twee minuten van je tijd.

En welke middelen krijgen we daar dan voor aangereikt? Als het meezit: een handvol emoji’s, of de eerste vier letters van het alfabet, of cijfers op een schaal van 1 tot en met 5.

De geest van de nivellering

Hier zien we de geest van de nivellering aan het werk. Dat mag verrassend klinken. Je hoort immers juist veel over excellence, wat zo ongeveer het tegenovergestelde is. Maar excellence past niet in dit tijdvak. Excelleren is iets voor experts en elites, en daar hebben we het nu eenmaal niet op.

Dat we er dan toch de mond vol van hebben, komt vanwege een onhebbelijk menselijk trekje. We benoemen en benadrukken precies dat wat we niet doen. Uit schuldgevoel misschien, of omdat we vinden dat we door het woord te noemen onze plicht gedaan hebben en over kunnen gaan tot de orde van de dag. Onder diezelfde noemer vallen bijvoorbeeld ‘respect’ en ‘transparantie’. De termen gonzen overal, de begrippen schitteren door afwezigheid.

Over nivelleren hoor je juist niet veel. Maar dat is typisch voor geesten. Je ziet ze niet, maar ze waren overal rond.

In het ergste geval wordt de meerkeuze teruggebracht tot twee: voor of tegen.

Nivelleren zorgt ervoor dat nuances, individuele verschillen worden afgerond en weggepoetst. Onze reacties op die enquêtes worden in hokjes verdeeld. In het gunstigste geval kunnen we dan nog wat tekst kwijt in een gepreformatteerde template – de term is zo lelijk als het begrip dat hij beschrijft. In het ergste geval wordt de meerkeuze teruggebracht tot twee: voor of tegen. We staan als kemphanen tegenover elkaar in een wedstrijd die we niet willen. Onnodige conflicten liggen op de loer: de aangeslagen toestand ten voeten uit.

Daarbij lijken we geobsedeerd door scoren, door het toekennen van cijfers en beoordelingen aan alles. Artsen en restaurants vrezen voor hun reputatie: één slechte recensie kan een fataal sneeuwbaleffect krijgen. De journalist moet bangen voor zijn baan als hij te weinig clicks en likes krijgt. Zo waag je je aan niets bijzonders meer en zoek je de grootste gemene deler.

Leuzen om te liken

De geest van de nivellering heeft vooral huisgehouden in de geschreven taal. Schrijven is bedrieglijk. Bijna iedereen heeft de techniek onder de knie. Bijna niemand kan het. Er was een tijd, niet zo lang geleden, dat je mensen had die met schrijven hun brood verdienden. De rest beperkte zich tot boodschappenlijstjes, hier en daar wat persoonlijke brieven, een enkele brief voor administratieve doeleinden. Normaliter niets wat voor de openbaarheid bestemd was. Een enkeling vermaakte zich door leuzen op muren te kalken, ‘jan-is-een-klootzak’, dat soort dingen.

Dankzij websites, blogs, social media kan iedereen nu overal zijn ei kwijt. Alles is publiekelijk toegankelijk. We spelen allemaal in dezelfde competitie.

Niemand lacht meer, maar iedereen liket.

De gevolgen zijn desastreus. Taal blijkt een gevaarlijk wapen in de handen van wie haar niet beheerst. De grootste grappenmaker in de kroeg krijgt die grap niet opgeschreven. Om maximaal effect te bereiken, maakt hij de grap grover, ongewild formuleert hij extremer dan hij wil, als hij zijn post plaatst. Niemand lacht meer, maar iedereen liket. De taal is weer een stapje ruwer geworden.

Johnson, de taalcolumn in The Economist, beschrijft hoe het taalgebruik in de Amerikaanse politiek is afgegleden tot een niveau van rioolretoriek. De laatste jaren gaat dat versneld – de zittende Amerikaanse president is daar niet vreemd aan. Johnson ziet een giftige cocktail van vulgariteit en polarisatie.

When they go low, we go high. Die gevleugelde woorden van Michelle Obama uit 2016 gaven de richting aan waarin het antidotum gezocht moest worden. Maar haar woorden zijn vergeten en iedereen valt over iedereen heen. We zitten in een duivelse, vicieuze cirkel. Johnson beschrijft het zoveelste instabiele proces in onze samenleving, één waar niet makkelijk aan te ontsnappen valt. Het land van Lincoln moet het ondertussen stellen met de tweets van Donald Trump.

Stortvloed aan straattaal

Vulgariteit heeft ook diepe sporen getrokken in het Nederlands. Geen wonder natuurlijk: Amerikaans slang uit the hood is al zo lang een model voor cool taalgebruik. De spreektaal heeft de schrijftaal op sleeptouw genomen en alle opwinding vandaag doet de rest. Over de hele linie is Nederlands nu doorspekt met seks- en scheldproza.

Bij een krant als de Volkskrant kun je je bijvoorbeeld flink afturven op de aantallen artikelen met scabreuze tekst of thema’s. Maar succes lijkt zo verzekerd: dit zijn ook de bijdragen die steevast de Top-5 van meest gelezen artikelen (daar heb je het weer: scoren!) halen.

Begrijp me goed: dit is geen pleidooi voor puritanisme. Een goed geplaatst drieletterwoord of een fikse krachtterm is een machtig middel om een tekst vaart te geven. Tegelijk lijdt het geen twijfel dat de overdosis ervan ons ongevoelig gemaakt heeft.

In dit klimaat is de polemiek een uitstervend genre. Wie hoor je nog over een filippica? Het zijn de vuurspuwers op Facebook en Twitter die nu de regie van de taal voeren. Iedereen schrijft immers en iedereen speelt in dezelfde divisie. De nivellering doet zijn werk. De weinigen die zich nog aan een heuse polemiek wagen passen zich aan en verruwen ook. Het is een zielige vertoning. Het is alsof W.F. Hermans en Gerrit Komrij zouden concurreren met de jongen die ‘jan-is-een-klootzak’ op de schutting schreef.

Dagelijks komt er een stortvloed aan straattaal op ons af, vermomd als geschreven tekst.

Zeker, er is altijd een wisselwerking geweest tussen straattaal, spreektaal en schrijftaal, en die moet er ook zijn. Geven en nemen: de taal, als resultante, evolueert zo stukje bij beetje.

Maar het is éénrichtingsverkeer geworden. Dagelijks komt er een stortvloed aan straattaal op ons af, vermomd als geschreven tekst. De taal lijdt eronder. Ze is zo vaak als steekwapen gebruikt dat ze bot en afgestompt is. We voelen haar scherpte niet meer. We horen haar subtiliteiten niet meer.

Vrije meningsrommel

Daar staan we dan, met al die inspraak. Wat hebben we ermee bereikt? Als we om onze opinies gevraagd worden, slagen we er slechts sporadisch in een onvervalst persoonlijk geluid te laten horen. Samen met onze meningen worden we gestickerd en opgeborgen. Peilingen delen ons op in groepen van klanten, van kiezers.

Via de nieuwe communicatiemiddelen kunnen we onze meningen wel vrijelijk opschrijven. We kunnen anderen, zelfs hen die ooit ver weg van ons stonden, eens ongezouten zeggen waar het op staat. Het leidt tot misverstanden, ruzies en scheldpartijen, vooral omdat we ons zo onbeholpen uitdrukken. De taal is het kind van de rekening geworden.

Moeten we niet ophouden het subjectieve, de smaak, het onmeetbare te beoordelen?

Is dit echt alle excitatie waard? Waarom hechten we zo aan dit soort inspraak? Wat heb je aan die punten die je mag toekennen als je uiteindelijk opgaat in een marketingdoelgroep? Hoe kun je omgekeerd waarde hechten aan de rapportcijfers die een ander uitdeelt als die beoordelaar zelf onbeoordeeld blijft? Scores werken prima als er harde, objectieve criteria bestaan. Maar moeten we niet ophouden het subjectieve, de smaak, het onmeetbare te beoordelen?

En, een stapje verder, waarom zijn we zo bang dit soort pseudo-inspraak en de kanalen waarvan ze zich bedient, te beteugelen? Vrijheid van meningsuiting is een heilig principe. Betekent het ook dat je daarom onbekommerd emmers vol rommel over je medemensen mag leegstorten?

Het doet me denken aan de argumentatie van de National Rifle Association, de Amerikaanse wapenlobby. Ze ziet elke poging om wapenbezit aan banden te leggen als een inperking van haar vrijheid, als een inbreuk op een grondwettelijk verworven recht.

Elke nieuwe ontwikkeling, als ze aanslaat en overleeft, wordt daarna bijgevijld voor een verantwoord gebruik. Internet en sociale media zullen daarop geen uitzondering vormen. Die aanpassingen gaan in de regel niet zonder slag of stoot, en daarom wordt het tijd er vaart achter te zetten. Zestig jaar nadat auto’s voor een breed publiek beschikbaar kwamen, werden ze uitgerust met veiligheidsgordels, nog eens twintig jaar later met airbags. Een rijbewijs hebben we nog steeds nodig.

Kennis boven stennis

De giftige pijlen van de inspraak richten zich vooral op experts. Expertise leidt tot elitevorming, luidt de verdenking. Het jeukt enorm bij ons als er mensen boven het maaiveld uitsteken. Maar hebben we vandaag niet eerder meer dan minder expertise nodig?

Laten we toejuichen dat er experts zijn. Mensen die geweldig goed zijn in brood bakken, in schrijven, in biochemisch onderzoek

Neem de politiek. Die lijdt aan een schrijnend gebrek aan expertise. De nivellering is bijna compleet. Politici praten zoals wij en camoufleren een gebrek aan kennis met de term ‘generalisme’. Ze staan te dicht bij ons en onderscheiden zich te weinig van ons. Juist daarom zijn ze zo kwetsbaar voor de aanvallen van de eerste de beste nieuwkomer in de politiek.

Laten we toejuichen dat er experts zijn. Mensen die geweldig goed zijn in brood bakken, in schrijven, in biochemisch onderzoek of wat dan ook. Willen we met ze praten, terugkoppeling geven? Moeten we ook gewoon doen, zodra we onze communicatiemiddelen weer op orde hebben. Zonder de sterren, cijfers en chatspraak die we nu gebruiken, maar met woorden, zinnen, met iets wat op een geciviliseerde dialoog lijkt. Echte experts doen niets liever dan over hun vak praten.

Noem die experts van mijn part een elite. We kunnen niet zonder zo’n elite, geen elite op basis van kleur, geslacht, geloof of afkomst, maar op basis van vakmanschap. Alleen zo komen we verder.

Geruisloos heeft de geest van de nivellering intussen voor heel wat schade en excitatie gezorgd. Ze moet worden uitgedreven, en snel ook.

Lees hier deel 4 van dit nieuwjaarsessay: snel, sneller, snelst