Beste vastgoedontwikkelaars, beste architecten

Door Dominique De Groen, op Fri Dec 05 2025 07:55:00 GMT+0000

Een nieuwe karigheid domineert onze steden: grijs, glad, efficiënt, maar zonder ornament. Dominique De Groen ziet hoe architecturale details verdwijnen wanneer nieuwbouw door dezelfde generische mal wordt geperst. In haar brief aan architecten en ontwikkelaars gaat ze in tegen dat standaardminimalisme: een pleidooi tegen ‘greigificatie’ en voor ambacht, esthetiek, en het detail dat ons in de wereld verankert.

Bijna alle nieuwe gebouwen die in mijn stad verschijnen, maken mij verdrietig. Elke dag, zo lijkt het wel, schiet er ergens een nieuwe batterij uniforme blokjes uit de grond, wit of grijs en met veel glas, alles glad en zonder ornament, nergens iets waar het oog aan kan blijven haken. Simpele vormen, ‘neutrale’ kleuren: dat is jullie devies, of het nu gaat om luxeappartementen rond het skelet van oude industriële loodsen, de blokken van Upkot, nieuwe woonprojecten op voormalig braakland aan de rand van de stad, of het homogene interieur van en masse gerenoveerde rijtjeshuizen. Het woord ‘renoveren’ betekent voor jullie overigens iets zeer specifieks: alles uitbreken, elk teken van karakter of esthetische excentriciteit elimineren, en wat rest opvullen met een generisch soort ‘nieuwheid’, een nevelige notie van goede smaak. Deze huizen hebben een open grondplan met schuifraam, kale witte muren, lichtbruin of greige laminaat, neutraal getinte keukenkasten, felle spotjes in het plafond. Alles is gemaakt uit goedkope, efficiënte materialen, die de schijn van kwaliteit en duurzaamheid moeten opwekken, maar die binnen de vijftien maanden de eerste sporen van verval vertonen.

Ik voel mij door die gladde niksigheid persoonlijk beledigd.

Deze verbeeldingsloze karigheid heeft weinig te maken met het minimalisme als kunststroming. Dit is minimalisme zonder vernuft, zonder durf of vormelijk experiment. Architectuurcriticus Kate Wagner, bekend van de blog McMansion Hell, noemt het ‘normie minimalism’: de esthetiek van Silicon Valley-hoofdkwartieren, AirBnb’s en hippe co-working spaces. Je vraagt je af, schrijft ze, wat de grondleggers van de minimalistische avant-garde zouden denken van deze hypergecommercialiseerde afgeleide van hun artistieke ethos, van deze grote greigificatie. Misschien, concludeert Wagner, maakt dat niet uit: ‘hoe dan ook is er iemand veel geld aan het verdienen’.

Ik heb genoeg van deze architectuurslop. Ik verlang naar visuele overdaad, naar diepe kleuren en rijke materialen, naar textuur. De wereld rondom mij lekt details.

Ik denk aan een post op X die enkele jaren geleden viraal ging, over de ‘death of detail’ in architectuur en ontwerp. De schrijver onderscheidt daarin minimalisme als doordachte designkeuze van een onbewust, alomtegenwoordig minimalisme, een minimalisme by default: de neutrale standaard voor elk ontwerp, van huizen tot treinstations tot openbare zitbankjes. Zo verdwijnen detail en textuur uit onze gebouwde omgeving. Hij vergelijkt verschillende objecten van vroeger en nu: balustrades, deurbellen, boekenkasten en parkeerpaaltjes, allemaal zijn ze door de jaren heen gereduceerd tot hun meest simpele vorm, ontdaan van ieder ornament. Die standaardminimalisatie stript de dingen van hun karakter en eigenheid. De resterende brij is zo nietszeggend dat niemand er echt iets op tegen kan hebben en dat hij dus aan iedereen te marketen valt. Of dat was misschien het idee. Ik voel mij door die gladde niksigheid persoonlijk beledigd.

Beste ontwikkelaars, architecten, ik weet het: het is afgrijselijk om mensen te vertellen hoe ze hun werk moeten doen, maar jullie werk geeft onze wereld vorm. Ik geloof dat details ons aan de wereld binden, ons erin verankeren, ons het gevoel geven dat we er werkelijk in leven in plaats van over haar oppervlaktes te scrollen. Detail en versiering versterken onze sensorische connectie met het hier-en-nu, de aardse materie, de objecten om ons heen. Wanneer we in de verleiding komen om van de wereld een abstractie te maken, gemedieerd door schermen en concepten maar nooit rechtstreeks ervaren, zijn zij het die ons terughalen: het idiosyncratische reliëf, de textuur onder onze vingertoppen. Jullie obsessie met efficiëntie resulteert in een steriel, gladgestreken landschap, een vormeloze, vlakke realiteit die steeds moeilijker is om grip op te krijgen.

Beste architecten, ontwikkelaars, misschien denken jullie dat ik in mijn conservative era ben beland.

Misschien denken jullie: iedereen is toch al permanent overgestimuleerd en door beelden overspoeld, we kunnen of willen geen extra visuele prikkels verwerken en verlangen juist naar eenvoud en orde te midden van de stress.

Maar de kalmte die de architectuurslop belooft is een valse kalmte: ze onttrekt ons aan de geleefde wereld, de enige die we hebben. Er is geen transcendente wereld voorbij deze, waar alles puur en zuiver is en die zich door de transparante oppervlakken zal openbaren. Wat hopen jullie precies dat we zullen zien door de materie te versimpelen, weg te schaven, te reduceren en, uiteindelijk, te doen wegsmelten? ‘Het zou kunnen’, schreven Gilles Deleuze en Félix Guattari in Qu’est-ce que la philosophie?, ‘dat geloven in deze wereld, in dit leven, onze moeilijkste opdracht wordt’. Geen geloof in iets achter, voorbij, boven de rommelige materie, nee, slechts dit: ‘geloof in deze wereld, zoals ze is.’

Beste architecten, ontwikkelaars, misschien denken jullie dat ik in mijn conservative era ben beland. Vroeger, o, vroeger! Toen was er nog vakmanschap, toen bestond Schoonheid nog, voordat het modernisme alles wegvaagde! In de VS vaardigde Donald Trump in augustus een presidentieel decreet uit dat voorschrijft dat publieke gebouwen van de federale overheid ‘klassieke architectuur’ moeten omarmen, om zo ‘traditie te eren, burgertrots te bevorderen, en de bevolking te inspireren.’ Publieke gebouwen moeten voortaan ontworpen worden ‘in een stijl die publieke ruimtes verheft, verfraait, onze Natie veredelt, en respect afdwingt bij de brede bevolking.’ Lees: neoclassicistische façades met imposante zuilengaanderijen en Grieks-Romeinse standbeelden. Trump koestert een afkeer voor modernistische architectuur, en zou verschillende brutalistische overheidsgebouwen in Washington, D.C. willen laten slopen. Die afkeer is vervlochten met een rechts gedachtegoed, dat vaak niet alleen op sociaal en ethisch, maar ook op esthetisch gebied tradities verheerlijkt. Bovendien waren de meeste modernistische stromingen progressief, idealistisch en vaak ook utopisch: monumentale wooncomplexen als Le Corbusiers Cité Radieuse in Marseille waren ontworpen vanuit het idee dat iedereen, ook de arbeidersklasse, recht had op een mooie, aangename, waardige woonst.

Maar jullie hoeven je over mijn politieke kompas geen zorgen te maken. Ik ben dol op een goed socialistisch gebouw, en brutalisme ontroert mij zoals een vervaarlijk uitziende man die lief is tegen een kitten mij ontroert: in die ruwe, strenge, hoekige vormen schuilt een humanistische ziel die oprecht durft te dromen van een betere wereld. Brutalisme heeft karakter, een onomstotelijke aanwezigheid; anders zou het niet al decennialang sterke meningen uitlokken. De architectuurslop, flets en truttig als ze is, could never. Soms is iets geen radicaal, grensverleggend modernisme, soms is het gewoon saai.

Ik ben dol op een goed socialistisch gebouw, en brutalisme ontroert mij zoals een vervaarlijk uitziende man die lief is tegen een kitten mij ontroert.

Maar genoeg over jullie. Ik wil het graag hebben over William Morris, de Engelse ontwerper die een verlangen naar schoonheid, detail en esthetische eigenheid koppelde aan een uitgesproken socialistische maatschappijkritiek. Aan het einde van de negentiende eeuw was hij een van de grondleggers van de arts-and-craftsbeweging, die traditionele ambachten en handwerktechnieken herwaarde als een vorm van verzet tegen de industrialisering van design. Uit de middeleeuwse gilden puurde Morris een geïdealiseerd model voor artistieke productie: makers die met de hand unieke voorwerpen creëerden en die vreugde en eigenwaarde putten uit hun werk. Zulke makers waren, in marxistische termen, niet vervreemd van hun arbeid. De massaproductie daarentegen ontmenselijkte de arbeiders, reduceerde hen tot raderen in de machine, ontnam hen elke mogelijkheid tot creatieve expressie.

Via de decoratieve kunsten wilde de arts-and-craftsbeweging de grenzen tussen kunst, werk en het dagelijkse leven slechten. Iedereen moest toegang hebben tot schoonheid, in elk aspect van zijn bestaan. In plaats van de homogene, gestandaardiseerde producten van de industriële massaproductie, moesten zelfs de meest praktische gebruiksvoorwerpen volgens hen kunstobjecten zijn, waar de creatieve ziel van de maker uit sprak. Alleen zo konden mensen een werkelijk vervuld leven leiden, een leven dat de moeite waard was. Bij Morris’ firma werkten kunstenaars en ambachtslieden samen aan meubilair, wandtapijten, glas-in-loodramen, borduursels en behangpapier, vaak met door de natuur geïnspireerde motieven. Ze omarmden versiering en fijne details als uitingen van de artistieke visie van de maker.

In 1883 sprak Morris zich publiekelijk uit als revolutionair socialist. Hij had Marx gelezen, was actief in de socialistische beweging, gaf politieke lezingen en zette zich in voor de klassenstrijd; hij geloofde dat het kapitalistische systeem omver moest worden geworpen om een klassenloze, coöperatieve samenleving te creëren, die gebaseerd zou zijn op vrijwillige, creatieve en ecologisch duurzame arbeid. In ‘How I Became A Socialist’ (1894) beschrijft hij hoe zijn socialisme voortkwam uit zijn overtuiging dat iedereen het recht heeft om in een mooie wereld te leven, en dat dat even belangrijk is als het recht op voeding en huisvesting. Het was precies de lelijkheid van het Victoriaanse Engeland (de vervuilde rivieren, de sloppenwijken, de rook spuwende fabrieken, de kitscherige, smakeloze woonkamers van de rijke industriëlen) die hem het systeem in vraag deed stellen dat zoveel wanstaltigheid had voortgebracht. Socialisme en esthetiek waren voor hem dus niet los te zien van elkaar.

In het socialisme gaan we chillen, relaxen, en mooie dingen maken voor ons eigen plezier en dat van anderen. Alleen kunst zal er dan nog gemaakt worden

Volgens Morris kunnen we pas werkelijk van schoonheid genieten wanneer iedereen bevrijdt is van uitbuiting en van de noodzaak van loonarbeid onder het kapitalisme — een vorm van arbeid die onze aangeboren liefde voor schoonheid, en het verlangen en de mogelijkheid om daaraan expressie te geven in ons werk, onderdrukt. Zijn grootste bezwaar tegen de moderne samenleving, schrijft hij in ‘Art Under Plutocracy’ (1883), is ‘de kunstloze of ongelukkige arbeid van het grootste deel van de mensheid’. Uitbuiting en lelijkheid gaan hand in hand.

In een systeem dat bovenal gericht is op het genereren van winst en niet op het maken van noodzakelijke of zelfs gewoon plezierige voorwerpen, wordt er gigantisch veel energie, tijd en grondstoffen verspild. Eenmaal arbeid anders wordt georganiseerd, zullen we, aldus Morris, zeeën van vrije tijd hebben. In het socialisme gaan we chillen, relaxen, en mooie dingen maken voor ons eigen plezier en dat van anderen. Alleen kunst zal er dan nog gemaakt worden, want ‘er moet niets worden vervaardigd dat geen plezier geeft aan de maker en de gebruiker’. En aangezien kunst niets meer of minder is dan de expressie van het plezier dat een mens heeft in haar werk, zal elk van deze voorwerpen vanzelf kunst zijn: het maakplezier maakt het tot kunst.

Oscar Wilde veroordeelt het kapitalisme niet alleen omdat het onrechtvaardig is, maar ook, en vooral, omdat het lelijk is, en saai.

Morris ziet socialisme als een voorwaarde voor creatieve zelfexpressie, weg van het conformisme van massageproduceerde goederen. Dat idee vinden we niet alleen bij hem, maar bijvoorbeeld ook bij de schrijver Oscar Wilde, die was beïnvloed door de arts-and-craftsbeweging. Nog meer dan bij Morris was Wildes socialisme bij uitstek een esthetisch project: in een stuk op Jacobin plaatst Juliet Jacques hem in een traditie van het socialisme die het kapitalisme vooral hekelt als een kracht die creativiteit onderdrukt. Hij veroordeelt het kapitalisme niet alleen omdat het onrechtvaardig is, maar ook, en vooral, omdat het lelijk is, en saai. Kijk, zou hij vandaag zeggen, wijzend naar een generisch woonproject op een voormalige industriële site, naar de eenheidsworst die het kapitaal produceert! Is dit goed voor de menselijke ziel?

Kate Wagner schrijft dat de greigificatie van architectuur en design het gevolg is van een verschuiving waarbij de ruilwaarde van huizen belangrijker is geworden dan hun gebruikswaarde. Huizen zijn niet alleen plekken om in te wonen, van te genieten, ons eigen te maken, om expressie te geven aan onze creativiteit, verbeelding en persoonlijke smaak; ze zijn ook, en vaak vooral, investeringen. Wanneer huizen handelswaar worden, moeten ze kwantificeerbaar zijn: een grijze, eenvormige massa waarvan de waarde meetbaar is aan de hand van uniforme parameters. Goedkope renovaties, die de schijn opwekken van nieuwheid, zijn in de eerste plaats een manier om de verkoop- of huurprijs van eigendommen te verhogen, schrijft Wagner elders. ‘Nieuwheid is altijd een luxe’ in dit wereldbeeld, en die wordt geëvoceerd door witte muren en bleek laminaat. Zo wordt de marktwaarde van huizen gemaximaliseerd door ze om te vormen tot neutrale, blanco canvassen waarop potentiële kopers of huurders hun eigen wensen kunnen projecteren. Die prioriteit van ruilwaarde boven gebruikswaarde, schrijft Wagner, heeft vele nefaste gevolgen, ‘van woningschaarste tot esthetische homogeniteit uit winstbejag.’

Beste architecten, vastgoedontwikkelaars, jullie bestaan in een systeem. Maar jullie maken ook keuzes. Wij moeten in en tussen jullie creaties leven, dag in, dag uit, die mee de horizon van onze verbeelding bepalen. Mogen we niet naar iets beters verlangen, van niets anders dromen dan dit? Zijn we het niet waard om van deze wereld te genieten, in haar te geloven en diep in haar geworteld te zijn?

‘Wanneer huisvesting zelf wordt gezien als een mensenrecht, wanneer het wordt bevrijd van de tentakels van het kapitaal, dan, en pas dan, zullen onze muren en vloeren en keukenaanrechten vrij zijn’, schrijft Wagner. De socialistische revolutie zal misschien niet voor morgen zijn, maar ik stel voor dat jullie alvast beginnen waar jullie kunnen: wat kleuren en details hier, een radicaal vormexperiment daar.

Jullie, en wij allen, hebben een wereld te winnen.

Maak er iets moois van, Dominique