Beste mevrouw Shibli, Beste Adania

Door Marlies De Munck, op Fri May 10 2024 12:35:00 GMT+0000

Filosofe Marlies De Munck kreeg de vraag een brief te schrijven aan een foute kunstenaar. Ze richt zich tot Palestijns auteur Adania Shibli, wier prijsuitreiking voor Een klein detail op de Frankfurter Buchmesse vorig jaar gecanceld werd. Een foute beslissing volgens De Munck, gebaseerd op een fout begrip van de roman en Shibli’s vermeende intenties. Dreigt de emancipatie van de lezer de auteur weerloos te maken?

Beste mevrouw Shibli, Beste Adania

Sta me toe jou een brief te schrijven – misschien wel het meest intieme genre waaraan ik me als auteur waag. En ook, natuurlijk, het duidelijkst gericht op communicatie. Dat maakt brieven bijzonder geschikt voor voyeurisme – het stiekem lezen van andermans brieven is een zonde waaraan slechts weinigen kunnen weerstaan. Toch zeker wanneer je er iets in hoopt te vinden dat niet voor jouw ogen was bestemd. Met deze brief, Adania, is dat andersom. Het is een brief die jou, zijn bestemmeling, nooit zal bereiken. Hij dient onderschept te worden door alle meelezende ogen hier. Ik vrees dat ik jou daarmee onvermijdelijk een beetje misbruik. Dat ik jou voor mijn filosofische kar span.

Niettemin, bear with me. Voor de voorstelling van het boek Foute kunst van Leen Verheyen ben ik gevraagd om een brief te schrijven aan een ‘foute kunstenaar’ en ik kan simpelweg niemand bedenken die voor mij aan die omschrijving voldoet. Natuurlijk weet ik dat kunstenaars fouten maken, dat velen niet deugen, haatdragend en kortzichtig zijn, racistisch, oppervlakkig, zelfingenomen, soms ronduit crimineel. Dat maakt van hen, voor mij, in het slechtste geval ‘foute mensen’. Maar eenmaal we die open deur van het onderscheid tussen mens en kunstenaar hebben ingetrapt, staat daar de echte netelige vraag te wachten: wat met hun kunst? Draagt die onvermijdelijk de sporen van hun slechte karakter? En als ik rechtsomkeer wil maken, moet ik wederom door diezelfde deur, om aan de andere kant opnieuw in de val te lopen: maken foute kunstwerken de kunstenaar tot een foute mens?

Officieel was je niet gecanceld, enkel ‘disinvited’.

Ik moet een andere ingang vinden, Adania, of tenminste een ander vertrekpunt. Een klein detail (2017, vertaald door Djûke Poppinga) hoort ongetwijfeld bij de beste boeken die ik de afgelopen jaren heb gelezen. Ik hoop dat die bewondering een gedeeld uitgangspunt kan zijn voor al wie hier meeleest, om ondubbelzinnig te kunnen stellen: de annulering van jouw prijsuitreiking op de Frankfurter Buchmesse was fout. Punt aan de lijn. Officieel was je niet gecanceld, enkel ‘disinvited’. De ceremonie werd voor onbepaalde tijd uitgesteld, volgens de organisatie vooral om jou, twee weken na de aanval van Hamas op 7 oktober 2023, in bescherming te nemen. Maar iedereen kent de ware reden: in Duitsland was je plots een ‘foute kunstenaar’ aan wie geen enkele organisatie zich nog durfde te verbinden. In jouw boek zouden volgens critici immers ‘alle Israëli’s anonieme verkrachters en moordenaars zijn, terwijl de Palestijnen het slachtoffer zijn van toxische of schietgrage bezetters.’ Je roman zou Israël als een moordmachine voorstellen, en dat maakt jouw boek tot ‘foute kunst’.

De moeilijkheid om die beschuldigingen te weerleggen ligt aan deze brief ten grondslag. Voor mij is het duidelijk: het probleem ligt niet bij jou persoonlijk, Adania, het ligt aan de tijdsgeest waarin jij schrijft en wij lezen. Daar loopt inderdaad heel wat fout. Jou weren van het evenement was een foute beslissing, gebaseerd op een fout begrip van jouw boek en een foute conclusie die daaruit werd getrokken over jouw intenties. Het was ook een foute inschatting van de belangrijke rol die Een klein detail te spelen heeft, net op dit cruciale moment in de politieke geschiedenis van jouw volk, de Palestijnen.

Wat jou drijft is een forensisch onderzoek naar de mogelijkheden van een gekwetste taal – een taal met ‘littekens’.

Ik geloof wat je zegt in interviews: dat jouw teksten het naamloze, het gezichtloze zichtbaar willen maken. Ik vind dat je daar bijzonder goed in slaagt. Je bent ook uitzonderlijk beslagen in het toelichten van je eigen werk. Elke passage, elke plotwending past binnen een ijzeren logica. Elk woord is welgemikt. Je boeken zijn kunstwerken waarvan het kleinste detail klopt. Maar in jouw interviews zit ook steevast iets merkwaardigs. Hoezeer interviewers ook aandringen, politieke discussies wil je niet voeren. Je standpunten hou je voor jezelf. Wat voor jou centraal moet staan, is je taal. Je wil het hebben over de literaire vorm en inhoud van je romans. Wat jou drijft is een forensisch onderzoek naar de mogelijkheden van een gekwetste taal – een taal met ‘littekens’. Jouw taal lijkt wel een wezen met een eigen wil. Ze is je gesprekspartner, je gaat ermee om, je hangt ervan af, van de genade van je taal, je hoopt dat ze jou niet zal verlaten. Als er iets die prijs verdient, zo lijk je te zeggen, dan is het jouw taal en niet jijzelf. De literaire kwaliteit van je werk moet voor zich spreken.

Herken ik daarin de heldhaftige pose van de auteur die – in navolging van Roland Barthes – haar eigen dood proclameert? Barthes en de zijnen trokken een scheidingsmuur op tussen werk en maker – een beschermingsmuur tegen de intentional fallacy waarin we voortdurend dreigen te tuimelen. Het is een schitterende truc met wonderbaarlijke artistieke en zelfs politieke resultaten, want de dood van de auteur is de emancipatie van de lezer. De bal ligt daardoor in ons kamp. De lezer creëert de betekenis van het werk en draagt dus ook de verantwoordelijkheid. Geen verwijten mogelijk aan de auteur. Dat lijkt, binnen de contouren van de huidige cancelcultuur, alvast een veilige muur om je als auteur achter te verschansen.

Beste Adania, ik wil me niet schuldig maken aan victim blaming. Je zwijgzaamheid is een symptoom van de pijn die je lijdt. Of misschien wil je vooral je lezer niet in de weg zitten. Toch vraag ik me af of je daarmee je boek niet vogelvrij verklaart. Lezers kunnen jou naar hartenlust slechte bedoelingen toedichten. Zeker wanneer het literatuur betreft die hen uit hun comfortzone haalt, zoals jouw boek de lezer meevoert op die indringende roadtrip door de Negev-woestijn. Aan de einder van dat barre landschap, zo weten we inmiddels allemaal, doemt ook een hoge muur op. Een muur waarachter een bevolking gevangen zit. Een scheidingsmuur bedoeld om het leven aan de ene kant te beschermen, maar die voornamelijk de pijn aan de andere kant aan het zicht onttrekt. Je zou kunnen denken dat de afgekondigde dood van de auteur op een vergelijkbare manier de ideale beschutting biedt om de autonomie van de kunst te garanderen: hier mag men vloeken, hier mag men shockeren, hier mag men spreken. En de lezers hoeven jouw pijn niet te zien.

Het proclameren van de ‘dood van de auteur’ lijkt, binnen de contouren van de huidige cancelcultuur, alvast een veilige muur om je als auteur achter te verschansen.

Ik geloof dat het inderdaad zo kan werken, dat die opgetrokken muur tussen auteur en werk een plek afbakent voor creatieve vrijheid. Een plaats waar de taal kan stromen. Maar dat betekent ook dat jouw intenties onttrokken zijn aan het zicht van je lezers en ze je teksten lezen in splendid isolation. En in hun territorium, achter die muur, heerst een nieuwe god genaamd ‘Comfort’. Hier dient de taal de veiligheid. Hier wordt ze geacht om niet te kwetsen, zich te conformeren aan elke gevoeligheid. Taal moet nu zien te gedijen in een wereld waar een welbepaald historisch slachtofferschap zich steeds vaker vertaalt in een claim op politieke privileges. De lezer raken is hier een gevaarlijke onderneming.

Ik denk dat het precies in die context is, waar de toegenomen aandacht voor psychisch welzijn dreigt om te slaan in het cultiveren van slachtofferschap, dat de discussie over foute kunst oplaait. Het is ook hier dat jouw boek plots de stempel ‘fout’ kreeg, omdat jouw taal het slachtofferschap van Joden en Palestijnen herverdeelt. Net toen we meenden af te zijn van zwarte lijsten en banvloeken, staat die kwestie weer hoog op de agenda. Alleen gaan je lezers, na de afgekondigde dood van de auteur, niet langer bij jou te rade om te achterhalen hoe het nu precies zit met je boek.

Is het antisemitisme of niet? Is het ontmenselijking of niet? Binnen het autonomieregime heeft de lezer altijd gelijk: voelt die zich gekwetst, dan moet er wel iets mis zijn met de tekst. En zo verzanden we, onvermijdelijk, toch weer in intentieprocessen: een kwetsend boek, daar moet wel een auteur achter schuilen met kwade bedoelingen, of toch zeker met een slecht karakter. De auteur heeft zijn taal besmet met kwaadaardige denkbeelden, zo luidt de redenering, ook al is hij zich er misschien niet van bewust. En de besmetting zet zich verder: zelfs al zou de auteur het zo niet bedoelen, het besmette werk corrumpeert het denken van zijn lezers, het bezoedelt hun hart en hun ziel. Volgens die logica is er een onontkoombaar verband tussen kunstenaar, kunstwerk en publiek. Als een boek ‘fout’ is, omdat het kwetst, is de auteur dat onvermijdelijk ook. En eenmaal dat oordeel is geveld, valt er niets meer op te zeggen.

Door jouw intenties uit handen te geven en vrij te laten invullen door je lezers, krijgen de lichtgeraakten het laatste woord.

Beste Adania, je ziet: ik ben niet overtuigd van het voordeel van de auteur die verdwijnt achter zijn werk, hoewel ik weet dat het voor jou geen comfortabele strategie is maar een oprechte kijk op je eigen schrijverschap, op jouw omgang met de taal. Voor jou is de literatuur ‘de enige plaats die stilte aanvaardt’. Misschien is je zwijgen ook een blijk van bescheidenheid. Maar die bescheidenheid zou onterecht zijn, want al die virtuoze spiegelingen in je boek, de omkeringen, de loopholes en fata morgana’s, getuigen van een groot meesterschap over de taal. Jij hebt de teugels stevig in handen. Maar door jouw intenties uit handen te geven en vrij te laten invullen door je lezers, krijgen de lichtgeraakten het laatste woord. Je kan de beste bedoelingen ter wereld hebben, het feit dat je Palestijn bent, maakt je voor hen al verdacht. Het feit dat je taal kwetst, maakt je schuldig.

Dat laatste is natuurlijk een heilloos reductionisme. In plaats van de emancipatie van de lezer kondigt het de weerloosheid van de schrijver aan. Je als lezer emanciperen betekent met een open en eerlijke blik leren kijken, telkens opnieuw. Jouw bedoelingen doen ertoe, Adania. Zelfs al zijn ze volatiel, subjectief, of worden ze alsnog verkeerd begrepen. Misschien doet een werk ook gewoon pijn omdat het je de pijn van de ander doet voelen. Zoals Een klein detail dat doet. Omdat je boek onvermijdelijk ook een soort brief is: intieme communicatie die muren kan slopen.

Met hartelijke groet

Marlies


In maart verscheen het essay Foute kunst (Letterwerk) van auteur en filosofe Leen Verheyen. Daarin onderzoekt ze de complexe verbanden tussen ethiek en kunst. Tijdens de boekvoorstelling op 18 maart in boekhandel De Groene Waterman lazen Jelle Dehaes en Marlies De Munck elk een brief voor gericht aan een foute kunstenaar. Lees hier de brief van Jelle Dehaes.

Fragment uit Foute kunst (2024) van Leen Verheyen, pp. 7-8:

‘In maart 1977 werd filmmaker Roman Polanski in de Verenigde Staten veroordeeld voor seksueel misbruik van een 13-jarig meisje. Hij ontkwam grotendeels aan zijn straf door het land te ontvluchten en zich in Frankrijk te vestigen. Nadien kwamen nog andere vrouwen met gelijkaardige klachten. Zijn leven als voortvluchtige weerhield Polanski er echter niet van om films te blijven maken. En het weerhield anderen er niet van hem als filmmaker te eren of zijn films te bekronen.

Bij de uitreiking van de Césars in 2020 leek er een en ander veranderd te zijn. De Pools-Franse regisseur werd gelauwerd voor zijn film J’accuse en de avond verliep behoorlijk tumultueus. Voor het gebouw waar de prijsuitreiking plaatsvond werd de hele avond gedemonstreerd. Verschillende genodigden lieten hun ongenoegen over de aan Polanski betuigde eer merken door op te stappen.

De ophef rond Polanski heeft alles te maken met de vraag hoe je met het werk van een moreel problematische kunstenaar dient om te gaan. Mag je dat werk nog bewonderen? Of is het beter zowel de kunstenaar als het werk af te wijzen en geen eer meer te betuigen? En wanneer je een kunstwerk wil beoordelen, moet je dit werk dan radicaal scheiden van zijn maker? Of is zo'n scheiding niet houdbaar?’