Wit

Door Leen Huet, op Sat Mar 09 2013 20:43:01 GMT+0000

Het werk vlotte niet, de muren schoven nader. Ik besloot mijn nederlaag voor vandaag te erkennen, mijn computer af te sluiten en naar Astrid te rijden. Het was niet druk op de weg en ik beleefde zoals altijd een bijzonder genoegen aan het moment waarop het Brabantse landschap echt verandert, van mollige heuvelachtigheid naar minimalistische vlakte, van rijke akkers naar dennen in geblokte formaties. In de zomer zag ik vaak zelfs het uitspansel veranderen: ik vertrok onder schapen, ik kwam aan onder stapelwolken. Nu was de lucht eentonig grijs.

Vele Europeanen hadden prachtige prozabladzijden gewijd aan Afrikaanse en Euraziatische woestijnen, geen enkel Euraziatische of Afrikaanse auteur had bij mijn weten ooit zijn liefde verklaard aan de subtiele bekoring van het Kempense landschap. Een van hen had ooit wel zijn liefde voor sneeuw en Groenland en de noordpool geboekstaafd; het boekje was een succes tijdens mijn studententijd, ik herinnerde me nog de welluidende naam van de schrijver: Tété-Michel Kpomassie. Uit Togo. Wel, vandaag zou hij zich hier ook thuis voelen, bedacht ik terwijl ik de auto langs het pad parkeerde, op de besneeuwde berm.

Vreemd, die nooit eerder gevoelde behoefte aan de spontane waardering voor mijn liefste landschap, van iemand die ver weg geboren was. Wat een dialoog zou daaruit kunnen voortvloeien. De sneeuw in het bos was ongerept, slechts betreden door vogels, konijnen, hazen, vossen en reeën. En zelfs in een weinig dramatische omgeving als de Kempen kan sneeuw verraderlijk zijn, besefte ik toen ik wegzakte en mijn enkel omzwikte in een verborgen greppel. Maar het lichaam heeft vele veiligheidsprocedures, ik voelde de pijn en bracht mezelf op de een of andere manier bliksemsnel weer in evenwicht, voordat er echt iets knapte in een gewricht. Ik strompelde voort tot bij de boomhut en zag hoe Astrids sporen daar ook aankwamen, vanaf de andere kant van het bos. Het begon te schemeren, het licht van enkele stormlampen straalde uit de boomhut. Aan de dakranden glinsterden ijspegels. Ik floot ‘Blue Spanish Eyes’. Ze liet de touwladder afrollen.

Haar werktafel lag vol vellen papier, potloden en stiften. ‘Zet jij alvast de ketel op het vuur?’ vroeg ze, ‘dan werk ik dit even af.’ Ik deed het nodige en nam toen plaats in de gammele fauteuil, naast een mand met oude tijdschriften en kranten. Ze bleef geconcentreerd doorwerken en daar werd ik rustig van. Ik haalde lichter adem. De laatste tijd vroeg ik me steeds vaker af of ik er bijvoorbeeld niet mee moest ophouden de kranten te lezen. Elke dag een nieuwe portie ellende, emotionele chantage en dodelijk herkauwde argumenten. Het kweekte een gevoel van machteloosheid dat ik bij wijlen ondraaglijk vond. Sinds mijn tienertijd was schuldgevoel er diep ingestampt, niet door mijn ouders maar door het gefilterde wereldnieuws. Bergen Belsen. Pol Pot. Norodom Sihanoek. Buffetten van gruwel, alleen al in het schoolweekblad voor tieners. Dagboek van Anne Frank, Jerzy Kosinski’s Geverfde Vogel. Markies de Sade beschouwd als vaandeldrager van het fascisme, door Pasolini. Net wanneer je dacht dat die stroom van kunstwerken en publicaties begon op te drogen, publiceerde Littell De welwillenden. Werd niemand het dan ooit moe om over martelingen en beulen te lezen? Ik had er de indruk aan overgehouden dat Europa op een obscure manier verantwoordelijk was voor het wereldleed. Culpa, maxima culpa.

Maar wat ik de laatste jaren vernam over andere werelddelen vergrootte slechts mijn gevoel van afgrijzen. Vrouwenbesnijdenis. Moorden op albino’s, moorden op zogenaamde heksen. Shabiha. In de zeventiende eeuw reisde Maria Sibylla Marian naar tropische eilanden om de bloemen en insecten te bestuderen, in de negentiende en twintigste eeuw reisden Europese vrouwen de wereld door op zoek naar vrijheid en kennis. Freya Stark. Ella Maillart. Mij leek de wereld bijwijlen zo guur dat ik er de laatste tijd nog maar weinig voor voelde om het oude continent te verlaten. Was ik provinciaal aan het woorden of had ik simpelweg mijn plaats in de wereld aanvaard? Ik sloot mijn ogen en luisterde naar het lichte gekras over het papier.

‘Verdorie,’ zei Astrid, ‘mijn pen met huidskleur is bijna leeg.’ Ze keek mistroostig naar de punt van de stift en schroefde de dop er opnieuw op. Ik stond op en keek over haar schouder naar wat ze aan het maken was. Een klassieke tekening. ‘Gewoon voor de lol’, zei ze. ‘Ik wou nog eens een boek illustreren. Verhaaltjes van Marie de France, je weet wel, sprookjes uit de riddertijd, een minnaar die in een valk verandert en zo de prinses in de toren bezoekt …’ Ze glimlachte. Ik vond het een mooie tekening, ze herinnerde me aan een duur geïllustreerd sprookjesboek dat ik ooit als kind ten geschenke had gekregen en dat me jaren in de ban hield. Een gedeelte van het gezicht en de hals van de prinses bleven nu wit, de kleur van het papier. ‘Ik probeer morgen wel een winkel te vinden die nog huidskleur verkoopt,’ zei Astrid en begon op te ruimen, ‘die pen is hier in de streek moeilijk te vinden sinds De Koeiketel gesloten is.’ Ik kende haar enthousiaste verhalen over De Koeiketel, een oude kantoorhandel, sinds generaties gespecialiseerd in kunstenaarsmateriaal.

‘Ik ben blij dat je langskomt,’ zei Astrid. ‘Wat denk je van pannenkoeken? Maar we kunnen eerst een wandeling maken, niet ver van hier staat een magnifieke toverhazelaar te bloeien. Het werk vlot niet, daarom zit ik hier te droedelen. Ik ben bezig aan sneeuwlandschappen en ik loop vast in het wit. Vuilwit, grijs, zandwit, lichtweerkaatsend wit. Sneeuwklokjes. Ik wil schilderijen maken die je niet kunt fotograferen.’ Ze draaide een doek om dat tegen de wand stond te drogen. Ik was gewend aan het doeltreffende oogwit in haar portretten, nu zag ik deze genuanceerde, rijke uitgestrektheid. De belofte van het witte blad.

‘Ik ga iets raars zeggen’, zei ik. ‘Ik moet weten dat mensen als jij bestaan en aan het werken zijn, om gelukkig te kunnen zijn.'

Leen Huet is auteur van romans, literaire non-fictie en essays.