De kritische macht van de kleine uitgeverijen

Door Hans Demeyer, op Sun Aug 28 2011 19:27:43 GMT+0000

In een literair klimaat waarin de grote concernuitgeverijen steeds meer eenvormigheid van de persen doen rollen, is een nieuwe rol weggelegd voor kleine, onafhankelijke uitgeverijen. Hoe timmeren zij aan hun culturele, symbolische en economische profiel? We vroegen het aan de uitgevers van het balanseer, IJzer, Perdu en Voetnoot, en doen een voorstel voor de uitbouw van een parallel circuit voor de commerciële en de onafhankelijke uitgeverij.

De afgelopen twee jaar waren er nogal wat verschuivingen in het uitgeversveld. Weekblad Pers Groep (WPG), de grootste concernuitgeverij in het Nederlandse taalgebied, kocht begin 2010 met Lannoo de uitgeverijen van het concern PCM, met daarbij onder meer Meulenhoff/Manteau en A.W. Bruna. In bedrijfstaal was dat voor WPG een succesvolle onderneming: het werd marktleider in Vlaanderen en zag zijn omzet stijgen met 38 procent. Ter vergelijking: voor het begin van de concernvorming bij uitgeverijen was een stijging van 5 à 6 procent het streefdoel. Intussen heeft WPG niet stilgestaan: Meulenhoff/Manteau werd begin 2011 omgedoopt tot De Bezige Bij Antwerpen. Die andere De Bezige Bij zal dan weer per 1 januari 2012 fuseren met Balans, terwijl A.W. Bruna moet fuseren met De Arbeiderspers.

48_Demeyer_Nina_Vandeweghe.jpgZulke bewegingen zijn in feite niets nieuws. Ze passen in de omvangrijke evolutie naar grootschaligheid die zich al zeker dertig jaar doorzet in het boekenvak. Die grootschaligheid is bedrijfsmatig, niet literair. Een literaire uitgeverij zoekt idealiter telkens een precair evenwicht tussen een cultureel-symbolisch en een economisch kapitaal, maar bij deze concerns is de balans doorgeslagen naar winstmaximalisatie. Dat is niet eens zo onbegrijpelijk, aangezien de concernuitgeverijen verantwoording moeten afleggen aan aandeelhouders die weinig geven om de literaire waarde van de uitgegeven boeken. Dat neemt niet weg dat die evolutie nefast is voor de diversiteit en de kwaliteit van de literatuur. Al meermaals is erop gewezen dat de focus komt te liggen op sellers, makkelijk te verkopen genres als thrillers en op de auteur als merknaam. Grootschaligheid gaat gepaard met eenvormigheid.

Niet in de marge

In het gedesillusioneerde verslag van zijn redacteurschap bij Meulenhoff/Manteau, Zij zijn niet van Jeremia (2005), spreekt Marc Kregting de hoop uit dat ‘serieuze auteurs en redacteuren’ de grote uitgevershuizen ‘links laten liggen en eigenhandig een correctie op de markt plegen door gespecialiseerde, werkelijk onafhankelijke huisjes te beginnen’. Eerder al schreef oud-uitgever Laurens van Krevelen in De stijl van de uitgever (2002) dat het ‘hoog tijd wordt voor de komst van kleinschalige, creatieve en wendbare uitgevershuizen’. Die zouden een ‘kritische tegenmacht’ moeten vormen tegen de groeiende economische macht van de concernuitgeverijen.

Grootschaligheid gaat gepaard met eenvormigheid

Beter lijkt het mij te spreken over de ‘kritische macht’. Door die uitgeverijen al bij voorbaat in een tegenpositie in de ‘marge’ te plaatsen, lijkt het alsof zij geen autonoom bestaansrecht zouden hebben en per definitie thuishoren in de schaduw van de grote uitgevershuizen. Zo wordt de machtspositie van de concernuitgeverijen impliciet alleen maar bevestigd, en dat doet de markt al genoeg. Daarbij hangt rond een term als ‘marge’ een mystieke waas van rebellie die eerder puberaal dan effectief is. Willen we de creatieve uitgeverijen dus niet meteen onschadelijk maken, is het nodig om ze affirmatief te benaderen.

Passie versus cultuur

Zelf profileren de kleine uitgeverijen zich als huizen die drijven op idealisme en passie voor het boek. Dat blijkt uit de gesprekken die ik voerde met vier uitgevers: Kris Latoir van het balanseer, Willem Desmense van IJzer, Arnoud van Adrichem van Perdu, en Anneke Pijnappel en Henrik Barends van Voetnoot. ‘Van de gedrevenheid en de goesting moet het komen’, zegt Latoir. Die uitgevers gaan uit van hun eigen passies, interesses en leesdrift. ‘En niet’, aldus Pijnappel, ‘van de gemiddelde toekomstige lezer, of de markt, wie of wat dat ook moge zijn. We zullen nooit een boek uitbrengen dat we slecht vinden, maar waarvan we vermoeden dat het een bestseller “zou kunnen worden”.’ Het doel is goede boeken uitgeven, niet rendement. Tegelijk moeten de geselecteerde boeken, in de woorden van Desmense, ‘niet alleen voor onszelf interessant zijn, maar ook zo bijzonder dat we vinden dat honderdduizend mensen ze zouden moeten lezen’.

De kleine, onafhankelijke uitgeverijen verzekeren de diversiteit en polyfonie van de literatuur

Hoe oprecht die passie ook klinkt, je claimt er nog geen culturele waarde mee. Hetzelfde geldt voor de positionering van de kleine, onafhankelijke uitgeverijen. Van Adrichem: ‘Onze positie in het literaire veld is wellicht bescheiden, maar zeer herkenbaar, zeker voor wie ook houdt van experimentele literatuur.’ In tijden waarbij enige pretentie in de kunsten meteen botst op verdachtmakingen van elitarisme en arrogantie, is het begrijpelijk dat deze uitgevers zichzelf relativeren. Die retorische verdrukking biedt aan de grote concernuitgeverijen de ruimte om, ironisch genoeg, zichzelf wél culturele waarde toe te dichten. Ook zij profileren zich als passionele liefhebbers van literatuur, waarbij het hen steevast lukt economische kwantiteit voor te stellen als culturele kwaliteit. Hun bekendste en best verkopende auteurs presenteren de grote uitgeverijen steeds als bewijs van hun verfijnde culturele smaak. Die ‘consacratie’ wordt (onbewust) gesteund door de commerciële literaire prijzen (AKO, Gouden Uil enzovoort).

Het is natuurlijk niet zo dat alle goed verkopende auteurs povere literatuur voortbrengen. Wel is het zo dat de overgrote meerderheid ervan bijna zonder uitzondering romans schrijft met een hoog realiteitsgehalte, een sterke mate van voorspelbaarheid en een geprononceerde verstrooiingsgraad. Zulke boeken liggen nu eenmaal goed in de markt, en worden bijna exclusief onder de aandacht gebracht.

Polyfonie

Daar manifesteert zich de culturele rol en functie van de kleine, onafhankelijke uitgeverijen. Zij brengen een noodzakelijke aanvulling op wat is, verrijken de literaire cultuur en bieden een verruimd begrip van wat literatuur is en vermag. Ze verzekeren met andere woorden de diversiteit en polyfonie van de literatuur, door die auteurs, genres en tradities te publiceren die zichzelf niet kunnen manoeuvreren op de ondoordringbare wegen van de markt.

Vooral het verloren literaire genre van het essay krijgt in die uitgeverijen weer een plek. Zeker IJzer maakt zich verdienstelijk, met essays van onder meer Roland Barthes en Fernando Pessoa. Voetnoot is dan weer ontstaan uit de vaststelling dat Baudelaires kunstkritieken nog niet vertaald waren. Via het onderdrukte genre van het kortverhaal laat Voetnoot de lezer in contact treden met de steeds meer vergeten Franse literatuur, de hier vrijwel onbekende hedendaagse Tsjechische letteren en de raakvlakken of discrepanties tussen de Vlaamse en Waalse letterkunst. Dat doet ze respectievelijk in de reeksen Perlouse, Moldaviet en Belgica. Elk boekje bevat een kortverhaal en een nawoord dat tekst en auteur literair-historisch plaatst.

Het balanseer, IJzer en Perdu ontsluiten voornamelijk die passages uit de literatuurgeschiedenis die door hun onconventionele en vernieuwende karakter vandaag minder weerklank vinden. Het balanseer heeft met de publicatie van oud en nieuw werk van C.C. Krijgelmans, Daniël Robberechts en Willy Roggeman – drie van de belangrijkste prozavernieuwers uit de jaren 1960 – voor een continuering van hun werk gezorgd. IJzer en Perdu brengen beide werk uit de Europese en Russische avant-gardestromingen.

Een andere belangrijke functie van de onafhankelijke uitgeverijen is de publicatie van hedendaagse, experimentele en vernieuwende literatuur. Die is noodzakelijk om de taal en het denken van een cultuur dynamisch en vrij te houden. De drie laatstgenoemde uitgeverijen brengen alle experimenteel werk van hedendaagse, Nederlandstalige auteurs als Paul Bogaers, Pol Hoste, Lucas Hüsgen, Marc Kregting, Erik Lindner en Han van der Vegt.

Het bedrijf

Hoewel rendement niet hun doel is, zijn ook die kleine uitgeverijen bedrijven. Net als alle andere moeten ze manuscripten selecteren, redigeren, vormgeven, produceren, distribueren en promoten. Het is vooral op die eerste drie punten (het inhoudelijke werk) dat de kleine uitgeverij het verschil kan maken. Die maken hun uitgaven herkenbaar – zoals Van Adrichem al aangaf. Inzake redactie en vormgeving blijven deze kleine uitgeverijen trouw aan het cottage-industry-model: een bijna ambachtelijk proces waarbij de manuscripten meermaals worden nagelezen en aangescherpt met de auteur. Ervoer Lucas Hüsgen bij Vantilt, aan wie hij zijn essayboek Nazi te Venlo eerst had aangeboden, dat de uitgever ‘naar het zich uiteindelijk liet aanzien het boek eventjes heeft doorgescrold, en het vervolgens heeft afgewezen’, dan was hij ‘getroffen door de enorme toewijding’ die de tekst bij het balanseer te beurt viel.

48_Demeyer_Nina_Vandeweghe2.jpgOp het vlak van productie, distributie en promotie is de kleinschaligheid en lagere economische daadkracht in het nadeel van deze uitgeverijen. Geld om advertenties in veelgelezen kranten en tijdschriften te plaatsen is er niet, en de belangstelling in de pers wordt steeds minder. Desmense: ‘Ook de tijdschriften en de kranten hebben hun doelgroep. Die willen ze niet zozeer verrassen, maar bedienen. De grote media zijn snel bang dat hun publiek niet zit te wachten op boeken van kleine uitgeverijen. Een grote vergissing overigens.’ De boeken van de kleine uitgeverijen worden, met andere woorden, ‘beoordeeld en veroordeeld alvorens de recensenten het gelezen hebben’ (Latoir). Wel krijgen hun uitgaven uitgebreide besprekingen in de literaire tijdschriften.

Het voordeel van twee circuits is dat alle lezers gelijkwaardig bediend kunnen worden

Het tweede grootste probleem is de distributie, ofwel: de boekhandel in raken. Ketens als Selexyz en Standaard Boekhandel, met hun grote aandacht voor bekende namen, thrillers en bestsellers, verkleinen de ruimte van de zelfstandige boekhandel en verhinderen de weg van ‘het andere boek’ naar de winkelrekken. Verder voelen de boekhandels, ook de ketens, zich vandaag bedreigd door verkoopsites als bol.com.

Ondanks die grotere concurrentie ‘spelen de zelfstandige boekhandels niet in op een breed assortiment’, zegt Pijnappel. ‘Ze zouden net die boeken moeten aanbieden die niet overal te koop zijn. Onze grootste afnemer in Nederland is bol.com, en dat wil toch wat zeggen over de boekhandel.’ Naar het model van de jaren 1980, toen fondsmarketing een succesvolle strategie was waarbij boekhandelaars en uitgevers onderlinge afspraken maakten, lijkt het erop dat de kleine zelfstandige boekhandels en de kleine zelfstandige uitgeverijen de commerciële handen weer in elkaar moeten slaan.

Twee circuits: EEN voorstel

Toch is er meer nodig om de literaire pluriformiteit in de toekomst te handhaven en zelfs wijder te spreiden. Het zou gemakkelijk zijn om literatuurliefhebbers op te roepen enkel nog boeken van de kleine uitgeverijen te kopen, naar analogie met de terugkeer naar de kleine boer als verzet tegen de bio-industrie. Maar zo simpel is het niet. Een groot aantal kwaliteitsauteurs is bij grote uitgeverijen gehuisvest voor de lucratievere contracten en de effectievere promotiegelden. Toch kunnen we niet anders dan vaststellen dat de concernuitgeverijen de weg van het geld en de consumptieve literatuur hebben gekozen, en moeten we ook voor eens en altijd beseffen dat die evolutie onomkeerbaar is. Daarom lijkt het mij noodzakelijk dat er zich in de boekenwereld twee gelijke circuits vormen. Het ene bestaat uit de concernuitgeverijen die de markt bedienen, het andere uit kleine, onafhankelijke uitgeverijen die zich richten op literaire polyfonie en vernieuwing. Om dat ‘tweede’ circuit mogelijk te maken, zijn wel enkele stappen nodig:

  • Een economische injectie die de uitgeverijen steunt in zowel hun productie- (drukken en vormgeven) als hun redactieproces.
  • De uitbouw van een logistiek-technologische organisatie die zich specifiek toespitst op de noden en problemen van kleine, zelfstandige uitgeverijen. Die organisatie helpt relaties met zelfstandige boekhandels uit te bouwen en te onderhouden, en helpt met de distributie en marketing van boeken. Zij werkt overkoepelend, terwijl de kleine uitgeverijen zelf onafhankelijk blijven en hun eigen vormgeving behouden. Vanzelfsprekenddringt zich hier – in overleg met de uitgevers – ook de weg van de digitalisering op.
  • De beroepsdeontologie van kwaliteitsvolle auteurs en redacteurs om afscheid te nemen van de concernuitgeverijen, en hun manuscripten aan te bieden aan bestaande kleine uitgeverijen (of er zelf een op te starten).
  • De uitbouw van een kritische receptie. Daar spelen natuurlijk de literaire tijdschriften een rol in, maar om zeker ook het grote publiek te bereiken, zouden bijvoorbeeld de literatuurbijlagen van de kwaliteitskranten weer opgewaardeerd moeten worden. Zij zouden dan wekelijks exclusief recensies brengen uit dat circuit, terwijl er op andere dagen over consumptieve boeken kan worden bericht.

Het voordeel van twee circuits is dat alle lezers gelijkwaardig bediend kunnen worden, zonder verder gekakel over verloedering enerzijds en volksverheffing of elitarisme anderzijds. De lezer beslist, en kan makkelijk variëren tussen beide. Tegelijk bestaat het gevaar dat de circuits en hun lezers volledig losgezongen raken van elkaar. Daarom is het belangrijk dat het tweede circuit de maatschappelijke noodzaak en relevantie van literatuur steeds expliciet maakt. Ook zouden in de receptie van beide circuits elkaars boeken besproken moeten worden, elk naar eigen gewoonte.

Een eerste, grootschalige financiële impuls zou van de overheid moeten komen. Daarmee verzorgt ze geen hobbyfinanciering. Ze maakt een politieke keuze voor vrijheid en diversiteit, maakt een einde aan de verdrukking van kennis en de intelligentsia door populisme en de vrije markt, en kiest voor een kritische massa die aantoont dat begrippen als waarde, winst en nut niet enkel economische termen zijn. Ook de universiteit moet een rol spelen: leden van de afdelingen Letterkunde zouden als deel van hun maatschappelijke dienstverlening hun kennis gratis moeten aanbieden aan verschillende media.

Aan de ene kant is dat plan realistisch: het houdt rekening met de opkomst van een nieuw, aangroeiend lezerspubliek, en met de wetenschap dat de tijd waarin literatuurliefhebbers zich louter en alleen om de tekst kunnen bekommeren, voorbij is. Wil er een klimaat bestaan voor een kritische massa, dan moeten wíj daar inspanningen voor leveren. Dat is aan de andere kant de utopie van het voorstel: de mogelijkheid dat iedereen structureel in contact kan komen met een diversiteit aan literaire uitingen waarvoor de creatieve uitgeverijen borg staan, en met een wijd verspreide receptie waarin aan dat werk recht wordt gedaan.

Hans Demeyer studeerde vergelijkende moderne letterkunde en literatuurwetenschappen; hij bereidt aan de UGent een proefschrift voor over de rol en de innovatieve functie van het lichaam in de Nederlandstalige prozavernieuwing 1960-1970.