Authority Inc.

Door Karel Vanhaesebrouck, op Mon Oct 31 2011 08:56:27 GMT+0000

De onderwijs- en cultuursector ondergingen de voorbije decennia een verregaande metamorfose. In dat nieuwe regime is er steeds minder ruimte voor traagheid en tijdverlies, nog steeds de humus van elke vorm van expertise en autoriteit.

Mijn grote intellectuele idool is de Britse historicus Simon Schama. Schama is professor aan de prestigieuze Columbia University en schreef een vijftiental historische studies, die stuk voor stuk uitgroeiden tot belangrijke referentiepunten: prachtige boeken over de Nederlandse Gouden Eeuw (The Embarrassment of Riches: An Interpretation of Dutch Culture in the Golden Age, 1987), over de Franse Revolutie (Citizens: A Chronicle of the French Revolution, 1989), over de geschiedenis van het landschap (Landscape and Memory, 1995), over het lot van de Afro-Amerikaanse slaven tijdens de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog (Rough Crossings: Britain, the Slaves and the American Revolution, 2005) en ga zo maar door. Hij schrijft regelmatig over politiek, geschiedenis en kunst voor publicaties als The New Yorker en The Financial Times – niet meteen twee voddenblaadjes – en enthousiasmeerde met zijn BBC-documentaires verschillende generaties voor intellectuele reflectie. Schama is dus zonder twijfel een autoriteit: een intellectueel referentiepunt ver buiten zijn vakgebied.

49_Vanhaesebrouck_Authority380.jpgEn toch vraag ik me af of deze Schama vandaag, anno 2011, aan een Europese universiteit als hoogleraar aan de slag zou kunnen. Al worden zijn reflecties wereldwijd gewaardeerd, zijn track record zou hem in het huidige universitaire systeem weinig goede punten opleveren. Schama heeft nauwelijks artikelen gepubliceerd voor gespecialiseerde, wetenschappelijke tijdschriften. Hij had het immers te druk met dikke boeken schrijven. Ook zijn brede interesse zou hem zeker parten spelen. ‘Maar, waarde confrater, hoe kan je nu tegelijk werken en publiceren rond Amerikaanse, Britse, Franse en Nederlandse geschiedenis, en dan nog zonder je te focussen op een specifiek tijdperk? U moet toch een specialisatie hebben?’ Ook zijn maatschappelijke engagement als intellectueel – Schama spreekt zich geregeld uit over allerlei kwesties in doordachte opiniestukken – zal hem geen pluspunten opleveren: ‘tijdverlies, collega, slecht voor onze outputindicatoren’. En dan is er nog Schama’s ultieme doodzonde: vulgarisering. Zijn hele carrière is een poging om een breed publiek te enthousiasmeren voor wetenschappelijke kennis. Schama zelf is er niet armer van geworden (zijn contract met de BBC als tv-historicus bracht hem meer op dan een mooie veranda), maar zijn kijkers evenmin. Kortom: Schama is een intellectueel, geen vakspecialist, en in de huidige onderwijseconomie is dat geen voordeel, maar een nadeel. Onze geglobaliseerde kenniseconomie wil geen autoriteiten of intellectuele referentiepunten. Ze investeert enkel in wie output levert, op basis waarvan inkomsten toegekend worden. Intellectuele reflectie moet plaats ruimen voor return-on-investment. De ware autoriteit is niet Schama, maar de markt. Alleen is de markt een onzichtbare, schijnbaar neutrale autoriteit, een ideologie die ontkent ideologie te zijn: de markt is de enige mogelijke graadmeter van het leven dat we met zijn allen leven, zo wil de neoliberale logica ons laten geloven. Authority Inc: van vzw naar nv ...

EXPERTISE?

Expertise, autoriteit en vakmanschap zijn in het onderwijsbeleid verworden tot categorieën van ondergeschikt belang. Zeker in tijden van permanente onderwijsvernieuwing klinken ‘kennis’ en ‘metier’ vies: ze vragen traagheid en tijdverlies, en dat spoort geenszins met de efficiëntieretoriek die vandaag het mooie weer maakt. Reeds in 1996 beschreef literatuurprof Bill Readings in The University in Ruins de teloorgang van ‘the university of culture’, die autonome ruimte waar het Bildung-ideaal de ruggengraat van het hoger onderwijs vormt. Vandaag is het toverwoord ‘excellentie’: elke opleiding moet excellent zijn. En die excellentie kan je meten, via kwantitatieve criteria: ‘outputindicatoren’ die aangeven hoeveel ‘output’ (diploma’s, doctoraten, publicaties) een instelling voor hoger onderwijs weet te genereren. Meer en meer worden die instellingen dus gerund als een bedrijf (inclusief een uitdijend managementkader, een steeds uitgekiender systeem van interne controle en dito schaalvergroting). En als er toch een directie aan het roer staat die – tegen de geest van de tijd in – die uitwassen tot een werkbaar minimum probeert te beperken, dan zijn er nog de studenten die hun universiteit of hogeschool steeds meer als een supermarkt beschouwen, waar je het winkelkarretje vol kan laden met bijeengesprokkelde credits. ‘Flexibilisering’, zo heet dat in Bologna-newspeak. Studenten shoppen competenties.

Intellectuele reflectie moet plaats ruimen voor return-on-investment

Het zijn maar een paar consequenties van een onderwijsvisie waarin onderwijs moet bijdragen aan de zogeheten ‘kenniseconomie’, eerder dan aan de intellectuele en kritische vorming van jongvolwassenen. Precies dat is de onderliggende ideologie van de Bologna-hervorming: het onderwijs moet uniforme en dus schijnbaar inwisselbare competenties ‘leveren’ aan de toekomstige werknemers in die kenniseconomie. Kennis moet met andere woorden marktconform zijn. Onderwijs is een dienstverlenend bedrijf aan de klant genaamd ‘overheid’, en dat bedrijf wordt geacht ‘output’ te leveren. En dat alles onder het mom van de schijnbare ‘waarden-loze’ neutraliteit van Bologna, een neutraliteit die zweert bij duidelijkheid, overzichtelijkheid en eenduidigheid. Tijd voor twijfel of tijdverlies is er niet, ruimte om spelenderwijs verloren te lopen al evenmin: iedereen en alles moet letterlijk ‘productief ’ en ‘doelgericht’ zijn. De student, geboren én groot geworden in dat impliciete markteconomische denken, is klant én zelfstandig ondernemer. ‘De nadruk op het leren beheersen en managen van kennis’, zo schrijft Frank Vandeveire in de bundel Welke universiteit willen we (niet), ‘wordt belangrijker dan het passionele engagement van een bepaalde inhoud.’ Passie ruimt plaats voor berekening.

Kennis moet marktconform zijn

Ook de kennis die universiteiten en hogescholen zelf genereren moet marktconform zijn, valoriseerbaar. Universiteiten en hogescholen zijn verworden tot Research&Development-departementen waar luid de trom van ‘innovatie’, ‘efficiency’ en ‘employability’ geroerd wordt. Een R&D-departement conformeert onderzoek aan de noden van een maatschappij, terwijl onderzoekers eigenlijk zouden moeten nadenken over die noden. In zijn laatste nota verkondigt het NWO, het belangrijkste Nederlandse financieringsorgaan voor ‘fundamenteel’ wetenschappelijk onderzoek, dat het gros van het geesteswetenschappelijke onderzoek dat het financiert, zich voortaan ten dienste zal moeten stellen van wat dan schijnbaar neutraal ‘creative industries’ heet. Onderzoek moet onmiddellijk valoriseerbare kennis opleveren en is niet langer een levensnoodzakelijke ‘langetermijninvestering in nutteloosheid’, zoals filosoof René Boomkens het treffend verwoordde in Topkitsch en slowscience, een striemende, maar nauwelijks opgepikte aanklacht tegen de vermarkting van de universiteit. Daarmee komt een definitief einde aan de noodzakelijke onafhankelijkheid van de onderzoeker, die nieuwsgierige geest die gedreven wordt door een knagend niet-weten. Onderzoek is dan niet langer fundamenteel, want geprogrammeerd door de noden van de markt: je weet reeds op voorhand waar je dient uit te komen. Het meest onrustwekkende is misschien niet die ontwikkeling zelf, maar wel de evidentie waarmee men die ontwikkeling aanvaardt: men beschouwt het als de enige mogelijke optie, sans plus.

VERBODEN MOEILIJK TE DOEN

Als gevolg van die ontwikkeling krijgt de intellectueel in elke student of docent steeds minder de kans zich aan een universiteit te ontplooien. Docenten zijn in de eerste plaats vakspecialisten en, misschien en met een beetje goede wil, intellectuelen ná hun uren. Een intellectueel is geen specialist in een specifiek vakgebied. Hij of zij heeft een bepaalde autoriteit (verworven) en engageert zich in het publieke debat, dus ook en vooral buiten de universiteitsmuren, om bepaalde waarden te verdedigen. Het is geen beroep, wel een engagement om bepaalde kwesties aan een permanent kritisch onderzoek te onderwerpen. Een intellectueel, zo stelde Sartre (die overigens zelf niet aan een universiteit werkte), is daarom ‘iemand die zich bemoeit met wat hem niet aangaat’, een dilettant die zich verantwoordelijk voelt voor iets waar hij niet schuldig aan is en zich genoodzaakt voelt buiten zijn vakgebied te treden. Hij is dus, aldus Frank Vande Veire, ‘aangestoken’ – hij maakt zich kwaad over wat hij niet langer wenst te begrijpen of te aanvaarden. Een intellectueel daagt zichzelf uit om buiten de lijnen van de bekende werkelijkheid te denken; hij wordt dus, net zoals de kunstenaar, gedreven door verbeelding. En net voor die verbeelding is er in tijden van pragmatisme en realisme steeds minder plaats. ‘Je gaat toch niet moeilijk doen, wees een beetje redelijk.’

Dezelfde ontwikkeling doet zich voor in de culturele sector. Cultuur en kunst moeten rendabel zijn en bijdragen aan de creatieve economie. Wie dus doet wat een kunstenaar moet doen, namelijk kunst maken zonder meer, is eigenlijk – al wordt dat voorlopig in Vlaanderen nog niet met zo veel woorden gesteld – een ‘behoeftige’. Steeds meer wordt ook cultuur, net als kennis, geïnstrumentaliseerd en gereduceerd tot economisch nut, tot rendabiliteit. En de cultuursector, meer nog in Nederland dan in Vlaanderen, trapt in de val door precies dezelfde logica ter verdediging aan te dragen, zoals Pascal Gielen stelde tijdens zijn State of the Union op het Theaterfestival. Met cijfers onder de arm wordt gezwaaid met termen als ‘goed bestuur’ en ‘efficiëntie’. Elke investering moet zo snel mogelijk tot zichtbare output leiden. De neutraliteit die die cijfermatige aanpak uitdraagt, is slechts schijn, zo benadrukt Gielen: die zogenaamde evidence-based policy, een pragmatische en kwantitatieve cultuurpolitiek, is ‘helemaal niet politiek neutraal, omdat ze meestapt met de neoliberale retoriek die de vrije markt als ethisch fundament van de samenleving verklaart’. Voor de traagheid, zo noodzakelijk om je eigen ambacht en artistieke universum te ontwikkelen, is er weinig tot geen ruimte. Ook artistiek onderzoek, dat zelfverklaarde nieuwe paradigma, moet efficiënt zijn en output genereren. In allerhande gremia in kunsthogescholen en universiteiten buigt men zich nu over de spannende vraag naar outputindicatoren, criteria en categorieën die diezelfde gremia moeten toelaten om de output van het geleverde onderzoek te meten. Praktijkontwikkeling en creativiteit moeten de creatieve industrie cateren, artistiek onderzoek is een economische investering die later op de een of andere manier terugbetaald moet worden.

Een intellectueel wordt, net zoals de kunstenaar, gedreven door verbeelding

En zo zijn artiesten, net als intellectuelen, niet langer autoriteiten op basis van hun verbeelding, van hun kracht om de werkelijkheid opnieuw te bedenken, maar worden ze steeds meer de boekhouders van hun eigen creatieve economie. Veel alternatieven zijn er op het eerste gezicht niet: wie niet meedoet, stelt zich buiten het systeem, is ‘onrealistisch’ en ‘naïef’. Misschien moeten we dat gebrek aan realisme net iets meer gaan koesteren. Moeten we durven dromen. Maar bovenal moeten we, Brecht indachtig, blijven benadrukken dat dat systeem níét het enige mogelijke is en dus níét neutraal is, dat er andere denkbare kaders zijn. Kunstenaars en intellectuelen moeten de vrijzone die ze nodig hebben, zonder schaamte of excuses verdedigen. Ze moeten het recht opeisen nutteloos te zijn – want pas dan zullen ze écht maatschappelijk betekenisvol zijn, en de autoriteit kunnen opeisen die hun toekomt.

Misschien zou de jongere versie van Schama dan wel op basis van zijn autoriteit academicus, intellectueel én schrijver kunnen zijn, ooit, in een toekomstig Utopia waar wetenschap en kunst per definitie slow zijn, niet omdat dat trendy is, maar omdat het noodzakelijk is.

Karel Vanhaesebrouck is redacteur van rekto:verso.