Animatie in Vlaanderen (2): spanning tussen school en sector

Door Walewein Hance, op Tue Apr 11 2017 09:54:13 GMT+0000

De Vlaamse animatieopleidingen zouden hun studenten te weinig voorbereiden op de echte beroepswereld, te sterk zijn gericht op kortfilms, te weinig geschikte lectoren tellen, … Dit is slechts een greep uit wat er over die opleidingen te horen valt in het veld. Maar zijn die commentaren ook gegrond? Frits Standaert, vakhoofd Animatiefilm aan het RITCS, vindt alvast van niet. ‘Studio’s zien enkel hun eigen behoeften en gaan een beetje voorbij aan het maatschappelijke doel van een school.’ De pro's en contra's van de opleidingen.

In Vlaanderen zijn er vier opleidingen die zich specifiek op animatiefilm richten: het RITCS in Brussel, het KASK in Gent, en twee opleidingen aan LUCA School of Arts, campus C-Mine Genk en Sint-Lukas Brussel. Voor een kleine regio als Vlaanderen zou dat aanbod zeker moeten volstaan, of toch als ze naar behoren functioneren. Alleen is dat volgens sommigen niet het geval. Hoewel iedereen het erover eens is dat de afgeleverde animatie van filmscholen van een hoog niveau is, blijven er vraagtekens over sommige aspecten van het vak. In hoeverre verklaart dat mee de margepositie van animatie in Vlaanderen? (zie deel 1 van deze reeks)

kabouterwesleyanimerenpreview.jpg‘Dé achilleshiel in Vlaamse animatie is het scenario’, stelt Jonas Geirnaert, die als commissielid bij het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) nogal wat films ziet passeren. ‘Veel animatoren willen zo graag tekenen en in de eigenlijke animatie vliegen, dat sommigen het scenario zien als een vervelend obstakel vóór het leuke werk.’ Geirnaert vindt dat ook opleidingen daar dus meer aandacht aan mogen besteden. ‘Moet elke student wel zelf de animatie doen van een eindwerk? Waarom zou dat niet ook kunnen in een groep van drie studenten, waarvan de ene vooral het scenario schrijft, iemand anders de animatie maakt en iemand anders de montage? Zo zouden studenten met een neus voor scenario zich net daarin extra kunnen bekwamen.’

Animator Roman Klochkov moet Geirnaert bijtreden, als hij de eindwerken ziet van zijn vroegere school, het KASK. ‘Vaak zijn het heel vakkundige films, mooi en sfeervol geanimeerd, maar het verhaal raakt mij zelden.’ Het lijkt een manco die zich ook doorzet in de professionele sector. Dus waarom het probleem niet aan de bron aanpakken en binnen de animatieopleiding geen vak ‘Scenario’ of een specialisatiejaar implementeren?

Eric Goossens: Van al die studenten met een diploma is naar mijn aanvoelen slechts één op de acht inzetbaar.

Niet nodig, vindt Frits Standaert, vakhoofd Animatie aan het RITCS. ‘Er is amper verschil tussen het schrijven van een goed scenario voor animatie of één voor live-action fictie. Hoogstens leg je soms andere accenten, omdat er in animatiefilms dingen kunnen die in live-action onmogelijk zijn. Daarom heeft het RITCS, en wellicht andere opleidingen ook, gewoon een schuifopleiding tot scenarioschrijver. Ik ga er dan van uit dat de mensen die de goede scenario's schrijven voor animatiefilm eerder uit die opleiding komen dan uit de animatieopleiding zelf. Want als animator moet je al zoveel leren, dat is een heel zwaar pakket. Scenarioschrijven op zich is een ander vak.’

Spoilers maken voor één type auto

De sector vraagt dat soort specialisatie ook, bijvoorbeeld bij monde van Eric Goossens van studio Walking the Dog, die ook lesgeeft aan campus C-Mine. ‘Tegen mijn studenten zeg ik altijd: als je morgen een job wil, is het nu het moment, maar zorg dan wel dat je iets specifieks onder de knie hebt. Ofwel ga je 100% voor animatie, ofwel 100% voor design, ofwel 100% voor map painting of whatever. Dat zijn de onderdelen van animatie waar mensen voor nodig zijn en waarin je direct werk kan vinden.’

Dat tekort aan specialisatie is problematisch: afgestudeerden komen heel moeilijk aan de bak in de sector. Niet omdat de studio’s vol zitten, maar simpelweg omdat ze de juiste mensen niet vinden. Uit cijfergegevens van de verschillende scholen blijkt dat er in Vlaanderen gemiddeld 23 mensen per jaar afstuderen, waarvan er één op de tien naar het buitenland trekt. Dat maakt dat er jaarlijks niet meer dan 20 frisse krachten zijn om de studio's hier te voeden, maar het werkelijke cijfer ligt volgens Eric Goossens nog een stuk lager. ‘Van al die studenten met een diploma is naar mijn aanvoelen slechts één op de acht inzetbaar.’ Als die indruk klopt, zouden er dus slecht drie personen per jaar een job bij een productiehuis vinden.

Pinocchio, coproductie Walking the Dog (2012).jpgOok Jan Bultheel van Tondo Films getuigt dat het moeilijk is de juiste mensen te vinden. Hij haalt zijn talenten dan ook uit andere richtingen. ‘Zo heb je de opleiding Digital Arts and Entertainment (DAE) van HoWest in Kortrijk. Ook al richt die zich vooral op games, dat is volgens mij de beste school. De meeste mensen waar wij mee gewerkt hebben, komen van daar. DAE is immers de enige school die niet zijn volledige opleiding focust op hoe je een kortfilm maakt: welke techniek ga ik gebruiken, wat ligt er mij qua stop-motion, qua storybord, enzovoort…? In al die scholen studeer je dan af met een kortfilm. Maar voor wie later in een productiestudio wil gaan werken, stelt die hele opleiding eigenlijk niks voor. In zo’n studio moet je dat allemaal niet doen. Daar krijg je een stijl, krijg je een storybord en moet je gewoon werken binnen het systeem. De opleidingen animatie kloppen dus niet met de realiteit achteraf.’

Waarom kunnen studenten in landen als Frankrijk wel specialiseren, maar in Vlaanderen niet? 'Dat is inderdaad een van de knelpunten’, erkent Frits Standaert. ‘Mochten we de kans krijgen, zouden we met een master na master al een aantal studenten met een minimale begeleiding verder kunnen bekwamen.’ Maar op de huidige vier jaar is het volgens Standaert onmogelijk om in de noden van alle verschillende productiehuizen te voorzien. 'Ooit ben ik eens uitgenodigd in een studio, waar men z’n beklag deed over de opleiding, omdat die niet genoeg mensen zou afleveren die meteen inzetbaar waren. Bleek dat ze nood hadden aan mensen die zich bezighouden met stereoscopische compositing. Zo’n specialisatie kan je vergelijken met een automechanicien die enkel spoilers maakt voor één type auto. Onmogelijk om een opleiding zo in te richten dat ze al die specifieke specialisaties afdekt waar deze of gene studio nood aan heeft.’

Ego aan de kant

Voor Bultheel ligt het probleem niet enkel bij een gebrek aan specialisaties, maar ook bij een te grote focus op één aspect van animatie: de kortfilm. Die keuze is niet geheel onbegrijpelijk, aangezien je op korte tijd geen langspeelfilm of serie kan maken, terwijl je als student wel al kan laten zien wat je kan. Maar leunt dat aan bij de realiteit van studiowerk? Zeker niet. Er zijn natuurlijk wel studio's die kortfilms maken, maar dat is altijd maar een deel van hun bezigheden.

De grootste uitdaging blijft de precaire financiering van de animatieopleidingen zelf.

Daarom lijkt het RITCS nu toch een toegift te doen aan de smeekbeden van de studio's, door in zijn programma voor 2017-2018 voor het eerst een uitgebreid vak ‘Serie’ in te bouwen. ‘De studenten worden verplicht te werken aan een stuk film, zoals dat in een studio gebeurt’, vertelt Frits Standaert. ‘Ze moeten in team werken en hun ego wat aan de kant schuiven.’ Ook Sint-Lukas probeert dichter aan te sluiten op de professionele sector, met een vak ‘Productie Studies’ in de derde bachelor. ‘Dat gaat inop de praktijk van het werkveld, met onder meer gastlezingen van producers, filmmakers, wildcard-winnaars, distributeurs of auteursverenigingen, maar ook met bezoeken aan het VAF, animatiefilmstudio's, klankstudio's of filmfestivals’, aldus docent Kris Mergan. Studenten blijven dus wel kortfilms maken, maar krijgen tegelijk een inkijk op de toekomst na de opleiding.

En dat is niet de enige evolutie. Waar C-Mine en KASK al langer een verplichte stage voorzien, voert nu ook het RITCS er één in. ‘Nu al kunnen geïnteresseerde studenten stages volgen op eigen initiatief, waarvoor ze worden vrijgesteld van de lessen’, legt Standaert uit. ‘Maar daar willen we nu een apart opleidingsonderdeel van maken.’ Voor Jasmine Elsen, tot vorig jaar student aan het RITCS, moet er nog meer gebeuren. ‘Ze kunnen beter een tweejarige master inrichten, met een stage in het eerste jaar – dus vóórdat je alles moet inzetten op je afstudeerfilm. Het is heel goed dat je op school je eigen films maakt en ook eens de regie voert over iemand anders van de klas, maar je leert echt wel heel veel bij door gewoon enkele maanden in een studio mee te draaien.'

Half Babka, kortfilm van Jasmine Elsen, 2014.jpg

Rest nog het inzicht van jonge filmmakers in de financiering van hun latere projecten. Wie bij een studio aan de slag kan, zal zich daar wellicht niet mee moeten bezighouden. Maar voor zelfstandige cineasten die eigen auteursfilms ambiëren, is dat inzicht een onmisbaar onderdeel van animatie. LUCA houdt zich daar op zijn twee campussen het meest mee bezig: je leert er bijvoorbeeld een project voor te dragen voor Belgische en Europese filmsteunfondsen. Het RITCS voorziet iets soortgelijks in zijn masterjaar. Toch wel belangrijk voor een sector die volledig steunt op subsidies.

De grootste uitdaging blijft de precaire financiering van de animatieopleidingen zelf. Volgens Standaert redden ze het momenteel met het inschrijvingsgeld van de studenten, maar zou een extraatje voor de aanschaf van nieuw materiaal niet misplaatst zijn. ‘Als bijna niemand in de sector nu nog op papier animeert, maar omwille van snelheid en efficiëntie wel direct op een groot tekenscherm, dan moeten wij dat op school ook doen. Maar voor we tien van die schermen hebben kunnen aankopen, zijn we een paar jaar verder.’ Als oorzaak van dit probleem noemt Standaert de gelijkschakeling van het inschrijvingsgeld in Vlaanderen. 'Aan de filmacademie in Amsterdam betalen studenten een veelvoud van ons inschrijvingsgeld. Voor dure opleidingen als Filmregie of Animatiefilm wordt het dan veel moeilijker opboksen tegen buitenlandse scholen.'

Leerschool of trainingscentrum?

Als noch de scholen, noch de studio’s tegemoet kunnen of willen komen aan die nood tot specialisatie, wie dan wel?

Onder dit hele debat zit een verschillende visie op de precieze functie van de kunstopleiding. Niet iedereen is het eens over haar missie. ‘Ik heb altijd gevonden dat zo’n opleiding je een bepaalde kennis moet meegeven, een bagage om films te kunnen maken’, stelt Roman Klochkov. ‘Het echte werk is daarna aan iemand anders: jijzelf als student, een bijscholing, een extra opleiding.’ Eric Goossens is daar niet over te spreken. ‘Dat is gewoon zever. Je kunt het toch niet maken dat iemand na vier jaar afstudeert en je hem nog iets moet aanleren!’ Het lijkt de visie van wel meer productiehuizen. Zij zien een school als een voorziening om in de noden van de sector te voorzien, met mensen die meteen mee kunnen draaien in de dagelijkse routine van een studio.

Frits Standaert verzet zich tegen die nutsgerichte visie. ‘Men verliest wel eens uit het oog dat wij een opleiding zijn, in plaats van een soort trainingscentrum voor een privébedrijf. Iedereen moet een brede algemene vorming krijgen en zich daarna specialiseren. En dat zal dikwijls gebeuren binnen de studio's en in het werkveld. Men moet die verantwoordelijkheid niet afschuiven op het onderwijs.’ Slotsom: we zitten met een probleem. Als noch de scholen, noch de studio’s tegemoet kunnen of willen komen aan die nood tot specialisatie, wie dan wel?

Administrators, de afstudeerfilm van Roman Klochkov.jpg

Het VAF probeert zijn steentje bij te dragen, met drie initiatieven die de opstap naar het professionele circuit willen helpen vergemakkelijken. Allereerst zijn er de wildcards: elk jaar krijgt één student animatie op basis van zijn of haar eindwerk 60.000 euro van het VAF voor een volgende kortfilm. (Ter vergelijking: voor fictie zijn er twee wildcards, maar wel binnen een minder gediversifieerd pakket aan soorten steunmaatregelen dan bij animatie.) Het 'Ontwikkelingsatelier' biedt dan weer een coach die je volledige idee voor een kortfilm op papier helpt te krijgen, zodat je uiteindelijk een helder subsidiedossier kan voorleggen bij het VAF. Ten slotte kan je met 'De werkvloer op' voor drie maand een bezoldigde stage volgen bij een van de meewerkende productiehuizen. ‘Het gaat ons niet zozeer om meer geld geven, maar om juist inspelen op de noden van de sector’, aldus Karla Puttemans van het VAF. In 2016 hielp 'De werkvloer op' zestien afgestudeerden stage lopen bij negen studio’s.

Een positief signaal is alvast dat er steeds minder braindrain is van Vlaanderen naar het buitenland.

Een positief signaal is alvast dat er steeds minder braindrain is van Vlaanderen naar het buitenland. Het aantal afgestudeerden die hun geluk gaan zoeken in de Verenigde Staten of Frankrijk is geslonken tot één op de tien. Blijkbaar zijn nieuwe talenten dus wel tevreden met de richting die de sector uitgaat? Vroeger lag dat heel anders, vertelt Eric Goossens. ‘De oude rotten, met mannen van mijn leeftijd zoals Piet De Rycker, zijn bijna allemaal moeten vertrekken naar San Francisco en zo. Er waren hier toen geen animatiefilms, er was geen werk. Voor de jonge generatie ligt dat nu anders.’

In vergelijking met landen als Frankrijk en Nederland is er wel nog veel werk aan de winkel: er blijft blijkbaar een grote kloof gapen tussen opleiding en beroepssector. C-Mine lijkt momenteel het beste in te spelen op de professionele wereld, terwijl KASK en ook Sint-Lukas nog altijd worden gezien als voorlopers op artistiek vlak. Initiatieven als een verplichte stage en het vak Serie aan het RITCS verkleinen de afstand, maar voor een echte overbrugging moet er bij alle opleidingen nog veel water door de zee. Tegelijk mogen we één zaak niet uit het oog verliezen, besluit Jonas Geirnaert: ‘Vaak worden er zulke sterke eindwerken afgeleverd dat je soms niet eens kan zien dat het om een eindwerk gaat. En dat wil toch zeggen dat die opleidingen zeker niet helemaal fout zitten.’

Walewein Hance studeert journalistiek aan de AP Hogeschool in Antwerpen. Hij schreef deze driedelige reeks in het kader van een stageonderzoek bij rekto:verso. Lees hier deel één (de animatiesector in ontwikkeling) en deel drie (financiering).