Witte kannibalen: een fantasie, maar niet zonder grond

Door Bambi Ceuppens, op Fri Apr 10 2020 02:00:00 GMT+0000

Weinig heet zo monsterlijk als mensen eten. In de populaire koloniale verbeelding is kannibalisme dan ook altijd een terugkerend motief gebleven. Denk aan het compleet verzonnen schrikbeeld van witte mensen die gekookt worden in een grote ketel met verlekkerde Afrikanen eromheen. Maar ook omgekeerd bestaat er een eeuwenlange zwarte verbeelding over wit kannibalisme. Wat zit erachter?

Vooraan in zijn boek The Man-Eating Myth: Anthropology and Anthropophagy (1979) citeert Amerikaans antropoloog Williams Arens zijn beroemde Britse collega E.E. Evans-Pritchard: ‘Both Europeans and Arabs seem to have a morbid interest in cannibalism and tend to accept almost any tale told them about it.’ Wijdverbreid lijkt de neiging om kannibalisme te zien als de meest asociale daad die men aan buitenstaanders kan toeschrijven, terwijl er tegelijk vol ongeloof gereageerd wordt wanneer die buitenstaanders zelf beschuldigingen van kannibalisme uiten. Arens betoogt in zijn boek dat de meeste westerse getuigenissen over kannibalisme in andere culturen niet betrouwbaar zijn. Zij leren vooral iets over hoe westerlingen keken naar mensen waarmee ze elders ter wereld in aanraking kwamen: als radicaal anders dan zijzelf.

In werkelijkheid toont gedegen antropologisch onderzoek aan dat er wel degelijk niet-westerse maatschappijen zijn waarin mensenvlees geconsumeerd wordt, terwijl historici tegelijk hun licht hebben laten schijnen over kannibalisme in westerse samenlevingen. Ruwweg zijn gevallen van kannibalisme terug te voeren tot twee rubrieken. Ofwel horen ze tot een strikt gereguleerde praktijk in een rituele of geneeskundige context. Zo was het tot in de achttiende eeuw in Europa gebruikelijk om menselijke beenderen, bloed, schedels en vet te gebruiken als medicijnen.

Ofwel blijkt kannibalisme een aanvaarde optie bij gebrek aan proviand in extreme noodsituaties. Als er aan boord van een schip bijvoorbeeld geen rantsoen meer was, trokken de bemanningsleden strootjes om te beslissen wie zich moest opofferen voor het leven van de anderen. De sociale relatie tussen de betrokken partijen die zo cruciaal is in ritueel kannibalisme, ontbreekt fundamenteel wanneer menselijke lichaamsdelen en bloed geconsumeerd worden als medicijn of overlevingsstrategie.

Wat zegt het over Europeanen dat ze bereid zijn te geloven dat Afrikanen routineus mensenvlees eten?

Van het eten van menselijke resten puur voor het genot zijn me geen gevallen bekend. Het is dan ook een praktijk die in veel, zo niet alle menselijke samenlevingen gezien wordt als fundamenteel asociaal. Nochtans botsen we in de populaire westelijke cultuur, bijvoorbeeld in oudere stripreeksen als Nero of Suske en Wiske, wel vaker op het beeld van de grote kookpot boven het vuur, waarin ‘wilden’ (niet zelden Afrikanen) witte mensen koken om hen daarna smakelijk te verorberen. Alleen zegt die monsterlijke fantasie meer over de afgebeelde mensen in de pot dan over de afgebeelde mensen errond.

Verdachte corned beef

Minder bekend in Europa is de verbeelding in Afrika over wit kannibalisme. In het citaat van Evans-Pritchard kunnen we ‘Arabieren’ makkelijk vervangen door ‘sub-Saharaanse Afrikanen’. Sinds minstens de zeventiende eeuw waren tot slaaf gemaakte Afrikanen ervan overtuigd dat ze over de Atlantische Oceaan werden ontvoerd om daar opgegeten te worden, zo beschreef onder meer William D. Piersen in zijn artikel ‘White Cannibals, Black Martyrs’ (1977).

De grote meerderheid van mensen die als koopwaar verkocht werden in de Caraïben en Latijns-Amerika, kwamen uit het Kongo koninkrijk. Dat rijk strekte zich toen uit over delen van Angola, de Democratische Republiek Congo, Gabon en de Republiek Congo. Ook in de Verenigde Staten kwam een derde van de ontvoerde Afrikanen uit dit gebied.

© Nicolas Marichal

De inwoners van het het Kongo koninkrijk associeerden het land aan de overkant van de Atlantische Oceaan met het dodenrijk: zodra ze voorouders werden (een lot dat niet alle overledenen beschoren was), zou hun huidskleur wit worden. Dat verklaart waarom zij de eerste Portugezen die voet aan wal zetten aan de monding van de Congostroom in 1483, in eerste instantie beschouwden als teruggekeerde voorouders. Naarmate Portugezen steeds meer mensen gingen transporteren over de oceaan, groeiden de associaties tussen de Amerika’s, het dodenrijk en slavernij.

Naar dit geloof in Europees kannibalisme in Belgisch Congo verwijzen vandaag nog altijd minstens twee objecten in het bezit van het AfricaMuseum in Tervuren. Zo is er een Gizengi of Kizengi-masker uit de jaren 1920, dat een Europeaan voorstelt als een monster met twee hoofden en dus twee monden, wat zijn grote appetijt verbeeldt.

Ook het schilderij Simba Bulaya van Tshibumba Kanda Matulu uit 1973 verwijst naar de talloze verhalen over kannibalisme die tijdens de koloniale periode circuleerden in Katanga, het industriële centrum van de kolonie in het zuiden. Op dit doek trekken sinister uitziende Afrikanen er ‘s nachts op uit om in opdracht van witte voormannen uit de mijnindustrie Congolezen te vatten en vet te mesten, om ze daarna in blikken te stoppen en als voedsel te laten verschepen naar Europa.

Verhalen over bloedzuigende of kannibalistische Europeanen beperken zich niet tot sub-Sahara Afrika.

Gelijkaardige verhalen deden in Congo ook eerder al de ronde in die regio’s die getroffen werden door de brutale rubberexploitatie onder Leopold II. Vele Congolezen waren ervan overtuigd dat de handen die soldaten van de Openbare Weermacht afhakten als bewijs van hun ‘legitiem’ gebruik van kogels, verwerkt werden tot blikvoer om te verkopen.

In vrijwel heel Congo circuleerden tijdens de koloniale periode verhalen over blikken corned beef die in werkelijkheid resten van Congolezen zouden bevatten. Kannibalisme werd dus gelinkt aan Europeanen in relatie tot twee praktijken die Congolezen fundamenteel asociaal vonden: hun eigen lust in Congolees mensenvlees en hun doelbewuste pogingen om Congolezen tegen hun zin te dwingen om Congolees mensenvlees te eten.

Opvallend aan die verbeelding over kannibalisme of vampirisme is dat ze pas ontstaat bij Europese aanwezigheid. In haar boek Speaking with Vampires: Rumor and History in Colonial Africa (2000) maakt Luise White bijvoorbeeld geen melding van beschuldigingen van kannibalisme of vampirisme aan het adres van Arabo-Swahili, die Afrikanen ontvoerden naar Amerika.

In regio’s in Afrika van waaruit geen mensen als handelswaar vervoerd werden over de Atlantische Oceaan, ontstonden verhalen over bloedzuigende of kannibalistische Europeanen ook pas na de Eerste Wereldoorlog. Zij beperken zich overigens niet tot sub-Sahara Afrika. Ook in andere voormalige overzeese Europese kolonies werden ze opgetekend.

Oplopende spanningen

Hoe dienen we dergelijke verhalen precies te interpreteren? Aan de ene kant moeten we ze letterlijk nemen: vele Afrikanen bezuiden de Sahara geloofden en geloven bijvoorbeeld echt in het bestaan van heksen (die vaak kannibalen zijn) en Europese kannibalen. Maar aan de andere kant hebben die verhalen ook een symbolische betekenis.

Zo circuleerden ze altijd in een context van koloniale bezetting en bereikten ze een piek in situaties van crisis: het zijn symptomen en symbolen van een hoge nood. Ook in Belgisch Congo doken dergelijke geruchten vooral op in tijden van extreme economische exploitatie.

De monstrueuze vraatzucht van het Gizengi/Kizengi masker komt niet uit de lucht vallen.

Het Gizengi/Kizengi masker en de Simba Bulaya zijn daar perfecte voorbeelden van. Allebei getuigen ze van ‘monsterlijke’ momenten in de koloniale geschiedenis. Zo begon het Gizengi/Kizengi masker te dansen in aanloop naar de Pende-opstand in 1931. De Pende waren de etnische groep waarvan in 1911 in Leverville (nu Lusanga) grond in beslag was genomen door Huileries du Congo belge, een dochteronderneming van Lever Brothers (nu Unilever), voor de creatie van haar eerste palmolieplantage in Zuidwest-Congo. Pende mannen werden gedwongen om palmnoten te oogsten voor een schamel loon, dat ze nodig hadden om de hoofdbelasting van de koloniale administratie te betalen.

In 1930 werden die lonen als gevolg van de wereldwijde economische crisis nog verder verlaagd, terwijl de belastingen verhoogd werden. Pende mannen begonnen hun dorpen te ontvluchten om te ontsnappen aan de recruteerders van Huileries du Congo belge. Maar die dwongen hen opnieuw aan het werk door vrouwen, kinderen en bejaarden te gijzelen, waardoor mannen zich gingen bewapenen.

In mei-juni van 1931 vermoordden soldaten van de Openbare Weermacht een Pende-man en verwondden ze vijf anderen. Tegelijk werd Matemo, een Pende-man, zwaar geslagen tijdens een woordenwisseling in de fabriek van Huileries du Congo Belge in Bangi.

foto Studio R. Asselberghs - F. Dehaen, KMMA Tervuren © collectie KMMA Tervuren

Uiteindelijk leidde dat tot een confrontatie waarin ook koloniaal ambtenaar Maximilien Balot gedood werd. De koloniale overheid nam wraak door naar schatting 500 à 1000 Pende te doden. Vele mannen werden ter dood veroordeeld door een oorlogstribunaal, anderen kregen gevangenisstraffen opgelegd. De monstrueuze vraatzucht van het Gizengi/Kizengi masker komt niet uit de lucht vallen.

Ook de vele verhalen die hun uitdrukking kregen in het Simba bulaya-schilderij, vallen niet los te maken van aangeschroefde economische dwangmaatregelen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten alle Congolezen deelnemen aan de zogenaamde ‘oorlogsinspanningen’, de verhoogde exploitatie van grondstoffen om de geallieerden de oorlog te helpen winnen.

Zo werd de verplichte rubberteelt opnieuw ingevoerd in regio’s waar die onder Leopold II al zoveel mensenlevens had gekost. De arbeiders van de Union Minière du Haut-Katanga (UMHK) moesten hun productie en arbeidsritme drastisch verhogen voor een loon dat te laag was om de stijgende kosten van levensonderhoud te compenseren.

Niet toevallig gingen de vele verhalen over Simba bulaya levendig circuleren in aanloop naar de uiteindelijke staking van de arbeiders van de UMHK in 1941. In Jadotville (nu Likasi) schoot de Openbare Weermacht vijftien stakers dood. In Elisabethstad (nu Lubumbashi), de hoofdstad van Katanga, schoot gouverneur Amour Maron eigenhandig stakingsleider Léonard Mpoyi dood, toen die samen met de andere stakers geen oor bleek te hebben naar de concessies van de UMHK. Daarna gaf hij soldaten de opdracht om ook op de andere stakers te schieten. Officieel verloren dertig stakers daarbij het leven, maar het feitelijke cijfer ligt ongetwijfeld hoger.

Ook in de naburige provincie Kasaï werd de muiterij van Congolese soldaten van de Openbare Weermacht in 1944 – waarbij enkel adjudant Van Marcke werd gedood – gevoed door verhalen over batumbula ofte kannibalen.

Gebrek aan beschaving?

Wat zegt het over Europeanen dat ze bereid zijn te geloven dat Afrikanen routineus mensenvlees eten, terwijl ze beschuldigingen van Afrikanen over westers kannibalisme lezen als een zoveelste bewijs van hun gebrek aan intelligentie en ‘beschaving’?

In de koloniale context moesten verhalen over Europese menseneters waarschuwen tegen koloniale bezetters.

De verhalen die bijvoorbeeld in Belgisch Congo de ronde deden over Europese kannibalen, hadden hun grond in de vrees en de bekommernissen van mensen die geconfronteerd werden met een veranderende wereld waarop ze zelf weinig of geen controle hadden. Ze waren overgeleverd aan de acties en intenties van mensen die hen domineerden en uitbuitten. En ‘it’s not because you’re paranoid that they’re not out to get you’.

In de koloniale context moesten verhalen over Europese menseneters niet alleen waarschuwen tegen koloniale bezetters, maar konden ze koloniale onderdanen ook aanzetten om in opstand te komen tegen koloniale situaties die gekenmerkt werden door ongelijke machtsrelaties, economische exploitatie en nieuwe ideeën en praktijken die niet altijd goed begrepen worden. Die feitelijke koloniale omstandigheden kunnen we, anders dan het geloof in Europeanen als kannibalen en vampieren, niet zomaar wegzetten als ‘stadslegendes’ of ‘broodje aap’-verhalen.