Wit en onwetend

Door Petra Van Brabandt, op Sat Dec 09 2017 23:00:00 GMT+0000

Niet weten is een gevierde witte kunst, maar ze valt steeds moeilijker vol te houden. Meer en meer kunstwerken en boeken eisen onze aandacht op voor de structurele medeplichtigheid van onze media, onderwijsinstellingen en culturele creatie aan een lange geschiedenis van uitsluiting en eenzijdige beeldvorming. Wegkijken kan niet meer.

Het is herfst en de tentoonstelling Show Me Your Archive and I Will Tell You Who is in Power (KIOSK, 29 april – 16 juni) is ondertussen al even afgelopen. Toch blijven enkele werken me achtervolgen, in het bijzonder de film Ouvrir La Voix van Amandine Gay, deze dagen ook nog te zien in enkele Brusselse cinemazalen. Gay’s aanpak met talking heads is klassiek en eenvoudig, maar misschien net daarom zo doeltreffend en radicaal. Gay geeft met deze film niet alleen een stem en gezicht aan zwarte Europese vrouwen die over en voor zichzelf spreken over onderwijs, schoonheidsidealen of homoseksualiteit. Ze legt met haar film ook de vinger op het democratische tekort van onze mediacultuur, die een witgewassen beeld van de Europese bevolking en geschiedenis promoot.

Ook het linkse diversiteitsdenken is in hetzelfde bed ziek: het gaat uit van een witte Europese bevolking die de ‘ander’ van kleur een plaats toekent. De vooronderstelling dat de witte Europese bevolking de autoriteit heeft om deze diversiteit al dan niet te realiseren, veronderstelt een positie van dominantie ‘in which there is a judge who confers or withholds recognition and whose position itself is never questioned’, zegt filosofe Barbara Applebaum in haar artikel ‘Vigilance as a Response to White Complicity’ (2013).

Witte onwetendheid: de actieve weerstand om kennis te nemen van de reële diversiteit en geschiedenis van de Europese bevolking.

Het is symptomatisch voor een witte onwetendheid: die actieve weerstand om kennis te nemen van de reële diversiteit en geschiedenis van de Europese bevolking. Dat gebrek aan inzicht onderschrijft de witte privileges. Het bestendigt het democratisch tekort.

Ook de film La conférence des femmes, Naïrobi ’85 van Françoise Dasques zindert nog na. Hij documenteert de derde Wereldtop Voor Vrouwen van de VN, waarin 14.000 vrouwen debatteerden over vrede, ontwikkeling, apartheid, geweld tegen vrouwen… De beelden van de Top doen dromen van een radicale internationale feministische strijd zoals ik die nooit gekend heb, en die misschien met de #metoo-beweging een nieuwe adem vindt. Tegelijk doen ze me opnieuw pijnlijk beseffen hoezeer het Vlaamse onderwijs onze generatie tekort gedaan heeft. Hoe komt het dat we op de schoolbanken nooit van Angela Davis of Patrice Lumumba gehoord hebben, toch wel belangrijke politieke én morele rolmodellen?

'La conférence des femmes - Nairobi 1985', 1985 (c) Tom Callemin

De ene glimlach is de andere niet

Mijn ervaring met jonge studenten leert me dat het vandaag niet anders is. Elk jaar hoor ik een nieuwe lichting 18-jarigen het woord ‘neger’ gebruiken. Ook deze nieuwe generatie heeft dus nooit de memorabele speech van Lumumba gehoord. Nooit lazen zij in de lessen Engels een boek van Toni Morrison of James Baldwin, hoorden zij van Chinua Achebe’s kritiek op Joseph Conrad of leerden zij over de geschiedenissen van antikoloniale bevrijdingsstrijd en burgerrechtenbeweging… Nooit kregen zij als rolmodellen Afro-Europese kunstenaars of politici voorgesteld.

Saddie Choua’s werk toont aan dat witte privileges structureel verankerd zijn.

Dit is het onderwijs dat hen nu in burgerschap moet gaan vormen, terwijl alles erop wijst dat het Vlaamse onderwijs zelf op burgerschap doorgelicht moeten worden. Studies tonen aan dat de Vlaamse jongeren gedepolitiseerd zijn en dat het Vlaamse onderwijs er niet in slaagt om de sociale mobiliteit van jongeren met een migratieachtergrond te realiseren – dat betekent dat ons onderwijs structureel discrimineert. Maar in plaats van ons onderwijs fundamenteel in vraag te stellen, schaart Vlaanderen zich achter lessen in burgerschap.

‘Nog een vak dat we hen achteraf moeten ont-leren’, schreef filmmaakster en schrijfster Saddie Choua me. Ont-leren dat pacificeren het hoogste doel is, ont-leren dat ‘onze’ waarden en normen losstaan van machtsrelaties, ont-leren dat we gewoon de uitgestoken hand moeten aannemen en aanschuiven aan de lange regenboogtafel. Ont-leren dat we ‘allemaal van Afrika komen’, zoals Meryl Streep het stelt in Saddie Choua’s ontluisterende video-installatie Am I The Only One Who Is Like Me?

Het is uiteindelijk deze video-installatie die me van alle werken op Show Me Your Archive het meest gegrepen heeft. De spiegels die Choua de witte mens voorhoudt, komen in de vorm van het kindsterretje Shirley Temple en de gevierde actrice Meryl Streep. Het vrolijk dansende witte meisje (zie coverbeeld) is het meest stereotype beeld van onschuld, maar Choua toont hoe ook zij structureel verankerd is in een onwetendheid over machtsrelaties die haar goed uitkomt. Zie haar dansen met Bill Robinson, alleen zij kan zich deze onwetendheid permitteren. Uit de zelfzekere en stoutmoedige lach waarmee ze ons aankijkt, spreken eeuwenlange privileges.

Het vormt een radicaal contrast met die andere glimlach in de installatie: de aarzelende, maar gedurfde glimlach van de kunstenares zelf als kind, haar hoopvolle blik naar de camera. Ook zij danst, maar niet met Bill Robinson, wel met haar familie. En dan is er nog de glimlach van Meryl Streep, toen zij als juryvoorzitter van het Filmfestival van Berlijn in 2016 stelde dat ‘We are all from Africa’. Streep heeft dan wel niet de onschuld van het kind, maar haar dromerige stem en haar gespeeld naïeve glimlach zijn van iemand die zich schaamteloos kan uitspreken voorbij de machtspolitiek. Choua verplaatst deze opmerking en glimlach naar Out of Africa en legt zo de machtsrelaties bloot die erin verscholen gaan. We are all in Africa, inderdaad, maar we spelen er niet allen dezelfde rol.

Immer medeplichtig

Choua’s werk toont aan dat witte privileges structureel verankerd zijn, en dat het net zo misplaatst is om te huilen over onze witte ‘schuld’ als om defensief onze privileges te ontkennen. Allebei zijn het reacties die kost wat kost de witte onwetendheid moeten vrijwaren, en dus onze verantwoordelijkheid uit de weg gaan. In die zin is Choua’s video-installatie een echo van wat de filosoof George Yancy schreef in ‘Dear White America’, verschenen in The New York Times (2015):

  • ‘If you are white, (…) I ask that you don’t run to seek shelter from your own racism. Don’t hide from your responsibility. (…) let go of your “white innocence,” (…) use this letter as a mirror, one that refuses to show you what you want to see, one that demands that you look at the lies that you tell yourself so that you don’t feel the weight of responsibility for those who live under the yoke of whiteness, your whiteness.’

Volgens Yancy moeten witte mensen altijd op hun hoede zijn: het antiracisme is nooit verworven. Applebaum roept in haar boek Being White, Being Good: White Complicity, White Moral Responsibility, and Social Justice Pedagogy (2015) dan ook op tot een onafgebroken witte waakzaamheid, vanuit een bezorgde staat van zelfkritiek en kwetsbaarheid. Steeds opnieuw moet je ontvankelijk zijn voor nieuwe inzichten in je medeplichtigheid.

We willen telkens opnieuw de morele uitzonderingspositie van onschuld bezetten.

Het doet me denken aan hoe ik soms compleet onverwacht tegen mijn witte onwetendheid opbots, die comfortabele cocon waarin ik mijn privileges kan vergeten. Zo duurde het jaren voor ik ‘ontdekte’ dat mijn cursus feministische kunst bijna volledig uit witte vrouwen bestond. Saddie Choua was erbij toen ik op mijn plaats werd gezet, toen ik aan een jonge zwarte curator vroeg waarom zij het witte curatoriële beleid van Bozar niet had aangeklaagd. Ik zag over het hoofd dat ik zelf nog meer de verantwoordelijkheid had dit beleid in vraag te stellen. Toen ik recent aan een zwarte activist vroeg of hij me feedback wou geven over een presentatie over de dekolonisering van het onderwijs, antwoordde hij dat hij dit graag wou doen, maar wel aan het juiste tarief.

Applebaum ontmaskert deze strategie van witte mensen: we willen leren over ‘diversiteit’ door niet-witte mensen hun verhaal te laten vertellen. Op die manier, zo vervolgt ze, buiten we hen niet alleen uit ‘as cultural experts’, maar ‘(we) also recenter whiteness by sacrificing the needs of the marginalized to the needs of the systemically privileged’ (‘Vigilance as a Response to White Complicity’, 2013). Haar woorden zijn ook van toepassing op hoe we in de witte culturele sector diversiteit denken te realiseren: simpelweg door op zoek te gaan naar ‘sterke’ andere verhalen.

De gewenning van ontkenning

De filosofen Yancy en Applebaum tonen aan hoe de drang van witte mensen om aan hun racisme te ontsnappen eigenlijk geworteld is in racisme. We willen telkens opnieuw de morele uitzonderingspositie van onschuld bezetten, onze medeplichtigheid aan de sociale en materiële onderdrukking overstijgen. Wanneer we op die medeplichtigheid of privileges gewezen worden, reageren we vaak verontwaardigd en verwijten we onze gesprekspartner woede en antagonisme, schrijft ook Sara Ahmed in ‘Embodying Diversity: Problems and Paradoxes for Black Feminists’ (2009).

'Am I The Only One Who Is Like Me?', 2017 (c) Tom Callemin

We gebruiken allerlei strategieën om onze morele onschuld veilig te stellen. We verwijzen algauw naar de goede werken van witte mensen, hoe ze met migranten werken en vluchtelingen opvangen. Dit is een veel voorkomende ontkenningsstrategie: alsof goede werken racisme en privileges uitsluiten. Of we brengen aan dat niet alle witte mensen macht hebben. Maar ook die opmerking doet niets anders dan het hart van de discussie ontwijken. Het is irrelevant dat niet alle witte mensen macht hebben. Waar het om gaat, is dat macht in al zijn gelaagdheid wit is, en daaruit volgt dat witte mensen privileges hebben.

Witte onwetendheid is geen gebrek aan kennis, maar een actieve strategie om de witte onschuld te beschermen.

Maar het meest voorkomende verwijt aan het adres van niet-witte mensen die ons op structureel racisme en witte privileges wijzen, is een gebrek aan beleefdheid, samenwerking en dankbaarheid. Door die specifieke emotionele kwaliteit van kritiek af te keuren, trekken we in één beweging ook de legitimiteit van de kritiek in vraag. Audre Lorde benadrukte al in The Uses of Anger: Women Responding to Racism (1984) hoe woede vol zit van informatie en energie, en dat het niet deze woede is die een mogelijke samenwerking tussen wit en niet-wit in het gedrang brengt, maar eerder de weigering om erbij stil te staan, te luisteren naar haar ritmes en ervan te leren.

Volgens Eve Sedgwick (Epistemology of the Closet, 1980) is witte onwetendheid geen gebrek aan kennis, maar een actieve strategie om de witte onschuld te beschermen. Applebaum beschrijft die onwetendheid als volgt:

  • ‘In order to flesh out how ignorance is an activity, it is important to understand white distancing strategies or white denials of complicity. (…) Denials of complicity are not understood by those who perform them to be ‘‘denials’’ because white ignorance masquerades them as white racial common sense, logic, or good intentions.’ (‘Vigilance as a Response to White Complicity’)

Het zijn precies die strategieën die Saddie Choua in Am I The Only One Who Is Like Me? ontmaskert. Het is onmogelijk om ons niet te identificeren met één van de vele opmerkingen van witte mensen die over het scherm rollen. ‘Waarom ben je altijd zo woedend, Saddie?’, ‘Waarom maak je geen film over Boko Haram?’, ‘Ik werd gepest omdat ik rood haar had!’, ‘Zou je niet beter bruggen bouwen?’, ‘Er zijn veel subsidies voor kunstenaars zoals jij.’. Door de scherpe montage van verschillende beeld- en tekstregisters slaat de video-installatie ons de gewelddadige relatie tussen witte onwetendheid, onschuld en privileges in het gezicht. Er is voor de witte kijker geen ontsnappen aan de bijtende humor.