‘Wij zitten in het midden van het spinnenweb’

Door Wouter Hillaert, op Fri May 04 2018 12:00:00 GMT+0000

Zondag loopt de (wellicht laatste) Week van de AmateurKunsten af met het grafiekfestival drukdrukdruk en tientallen andere activiteiten. Ze herinneren eraan dat ook alle andere weken twee miljoen Vlamingen in hun vrije tijd in een fanfare spelen, samen kluchten repeteren of hun sculpturen exposeren in het cultuurcentrum. De amateurkunsten blijven springlevend, bevestigen Jan Matthys van Vlamo, Joke Quaghebeur van OPENDOEK en Katrien Boogaerts van Kunstwerkt. Maar is de liefhebber ook mee met zijn tijd? ‘Meer dan ooit beseffen we dat we moeten inspelen op wat er leeft in de maatschappij.’

‘Kunst buiten!’ Het jaarthema van de Week van de AmateurKunsten (WAK) klinkt bewust nogal dubbel. Met de nodige zelfironie weerklinkt allereerst de eeuwige vraag naar de positie van kunst in de samenleving, zegt Joke Quaghebeur van OPENDOEK, koepelorganisatie voor amateurtheater. ‘Hoe levensnoodzakelijk is kunst, hebben wij kunst echt nodig?’

Veel filosofische debatten zijn daar niet aan gewijd tijdens WAK, wel honderden aardse events met amateurkunstenaars van Aalst tot Zoersel, waaronder afgelopen weekend alleen al duizend concerten op de 390 podia van ‘Lokale Helden’ (Poppunt) en de opgemerkte Dansketting van Danspunt. Ze vormen een antwoord op zich: ja, kunst is nodig.

Veel orkesten zijn zichzelf met de tijd een beetje gaan wegsteken achter de muren van de cultuurcentra.

In letterlijke zin wil ‘kunst buiten’ een uitnodiging zijn om als koor of toneelkring opnieuw de publieke ruimte te verkennen, zo verklaart Jan Matthys van Vlamo, steunpunt voor instrumentale amateurmuziek. ‘Zeker de fanfare- en harmonietraditie komt van buiten, van op de kiosken en op straat, maar veel orkesten zijn zichzelf met de tijd een beetje gaan wegsteken achter de muren van de cultuurcentra.’

Ergens vindt Matthys dat jammer. ‘Vroeger stonden orkesten in het midden van een dorpsgemeenschap, vandaag zijn we dat misschien wat verloren. Als je eens echt artistiek wil doorwerken is zo’n zaal technisch en akoestisch natuurlijk heel handig, maar toch blijft die binding met de gemeenschap cruciaal. Zij maakt net de kracht van amateurkunsten uit. Op straat komen is net wat een amateurorkest onderscheidt van een professioneel orkest.’

Twintig jaar lang heeft de Week van de AmateurKunsten vooral gediend als een instrument om gemeentelijke cultuurambtenaren aan te porren om hun plaatselijke kunstenaars in het zonnetje te zetten of extra te verbinden. Maar omdat het Forum van Amateurkunsten straks samen met de cultuurcentra en de bibliotheken opgaat in een nieuw steunpunt voor bovenlokaal cultuurbeleid, zal deze twintigste editie wellicht de laatste zijn geweest.

De dansketting in Lommel (c) Internetgazet, Annie Teuwens

‘WAK heeft zijn werk gedaan’, vindt Katrien Boogaerts van Kunstwerkt, de creatieve bondgenoot van iedereen die beeldende kunst beoefent. ‘Ooit was deze Week het grootste evenement binnen de amateurkunsten en zette het onze sector op de kaart en op de agenda. Maar intussen doen onze negen overkoepelende amateurkunstenorganisaties zelf elk veel grotere projecten met meer uitstraling.’

In hoeverre hebben al die zichtbare projecten de beeldvorming rond amateurkunsten weten te veranderen?

Matthys: ‘Er is de laatste tien jaar een enorme weg afgelegd, maar toch kampen we nog altijd een beetje met het beeld dat amateurkunsten gelijk zouden staan aan amateuristische en oubollige kunst. Dat beeld van vroeger strookt totaal niet meer met de werkelijkheid, alleen pikken de media nog altijd liefst die verhalen op die wel naar oubolligheid geuren. Blijkbaar is het dat wat de mensen willen zien? Nochtans zijn er heel veel verenigingen die intussen bijna professioneel te werk gaan.’

Wat is er de laatste tien jaar dan veranderd?

Matthys: ‘In de eerste plaats zijn verenigingen zichzelf beter gaan tonen. Met alle digitale media gaat dat nu ook veel makkelijker dan vroeger. Daarnaast hebben ook onze negen amateurkunstenorganisaties, van Koor&Stem tot Creatief Schrijven, heel hard op die nagel geklopt. We hebben de sector veel levendiger in beeld gebracht.’

Ik zou willen dat toneelgroepen zich meer openen voor feedback en minder in hun eigen kring blijven hangen.

Quaghebeur: ‘Vooral de naam zelf blijft ons achtervolgen. Bij ‘amateurs’ denken mensen nog altijd dat ze de laagste sport van de ladder gaan bekijken, in plaats van die hele waaier van toneelkringen met puur sociale aspiraties tot semi-professionele en zelfs professionele groepen. Die eerste groepen maken natuurlijk nog altijd 80% van het veld uit, maar het is onze opdracht om hen te stimuleren tot meer artistieke ambities.’

Matthys: ‘Idealiter kom je uit op een balans tussen het sociale en het artistieke. Je hebt namelijk ook groepen die de artistieke lat zo hoog leggen dat ze het sociale vergeten. Ook dat is jammer. Het is net die sociale omgang die de amateurkunsten zo uniek maakt.’

Ligt die wisselwerking tussen het sociale en het artistieke anders in de beeldende kunst?

Boogaerts: ‘In de beeldende kunst zie je vooral generationele verschillen. Bij oudere ateliers met een vzw-structuur blijft dat sociale heel belangrijk, maar voor jongere kunstenaars die veel losser samenwerken, primeert vooral het artistieke. Zij gaan disciplines mixen, doen echt waar ze zin in hebben, breken uit de bestaande mallen.’

Matthys: ‘Het onderscheid met de professionele kunsten wordt steeds kleiner, de grijze zone steeds groter.’

Drawing Days, Gent

Boogaerts: ‘Ja, zelfs na dertien jaar bij Kunstwerkt kan ik nog altijd niet exact definiëren wat professioneel is en wat amateur. Binnen onze projecten werken wij bijvoorbeeld voortdurend samen met semiprofessionele kunstenaars.’

Als jullie nog één ding zouden kunnen veranderen aan jullie deelsector, wat zou dat zijn?

Matthys: ‘Ik zou graag meer diversiteit in onze orkesten krijgen. Qua leeftijd is die heel mooi in balans: één derde muzikanten is jonger dan 26 jaar, één derde tussen 26 en 50 jaar en één derde ouder dan 50 jaar. Ook qua opleidingsniveau is er een mooie mix. En man-vrouw zit intussen perfect op 50%, terwijl het dertig jaar geleden nog echt een mannenwereld was. Alleen etnisch-culturele diversiteit is zo goed als afwezig. Het is onze ambitie om daar verandering in te brengen, maar de fanfare zit natuurlijk nogal sterk verankerd in de Vlaamse cultuur. Het zou sneller mogen gaan.’

Quaghebeur: ‘Ik zou willen dat toneelgroepen zich meer openen voor feedback en minder in hun eigen kring blijven hangen. Dat ligt nogal gevoelig. Veel groepen willen geen cursussen volgen, want “ze spelen toch al twintig jaar theater?”. Tegelijk zou ik ook het publiek van de ‘onder-de-kerktoren-groepen’ wat meer willen opvoeden om ook eens een andere maatstaf te gaan bekijken in het professioneel theater. Of mochten meer groepen gewoon al eens naar elkaar gaan kijken, bijvoorbeeld op het Landjuweelfestival… Wat meer nieuwsgierigheid zou het veld nog zoveel meer dynamiek kunnen geven.’

Cultuurcentra hangen kunstwerken nog te vaak in de gang of in het foyer.

Boogaerts: ‘Onze beeldende kunstenaars mogen wat minder focussen op tentoonstellingen. Ze willen toch nog dikwijls gewoon zoveel mogelijk werk zo vaak mogelijk tonen, maar er mag meer nagedacht worden over hoe ze dat dan tonen. En zij niet alleen, natuurlijk. Cultuurcentra hangen kunstwerken nog te vaak in de gang of in het foyer. Of in de sporthal, tegen lelijke expositiewandjes. Lokale cultuurwerkers hebben nog zoveel andere mogelijkheden om met beeldende kunst bezig te zijn. Zet een atelierwerking op, werk in je gemeente een residentieprogramma uit, nodig een professionele kunstenaar uit om een traject te lopen met lokale kunstenaars. Gelukkig zien we meer en meer lokale cultuurwerkers werk maken van een interessante en uitdagende werking rond beeldende kunst. Als die lokale trekkers nu elkaar zouden kunnen beginnen inspireren en nog meer ervaringen zouden uitwisselen, dan ziet de toekomst er goed uit.’

Hoe hard zit het verzuilde Vlaanderen nog in het dna van de amateurkunsten?

Matthys: ‘Letterlijk niet meer, we zijn allemaal pluralistische organisaties geworden. Het zijn veeleer de oude denkpatronen die nog gelden. Daarom zijn we bij Vlamo nu bezig met een traject naar een volledige nieuwe bestuursstructuur.’

Quaghebeur: ‘Bij OPENDOEK hebben we die hervorming net achter de rug. Dit jaar zijn we gestart met een veel jonger bestuur met de juiste competenties, weg van de representatieve vertegenwoordiging waarin verstokte leden vooral ellebogenwerk verrichten om de middelen voor hun specifieke regio of discipline. Macht, functies en geld, daar draaide het om. En om bourgondische ontmoetingsfeesten onder vrienden, in plaats van het over theater te hebben. Dat zijn tradities die zo gegroeid zijn en waar mensen mee vergroeid zijn. Maar zolang wij als koepel in zo’n oude structuur blijven werken, kan je je veld zelf niet in beweging brengen.’

Matthys: ‘Heel herkenbaar, ja. Die hervorming is een lange strijd geweest, maar de meerderheid van het bestuur staat er nu wel achter. Het is een natuurlijke ontwikkeling. Nieuwe generaties denken anders.’

Is het gegeven traditie een voor- of een nadeel binnen de amateurkunsten?

Quaghebeur: ‘Soms staan tradities de noodzakelijke openheid in de weg. “Al twintig jaar spelen we in het voorjaar een komedie, en in het najaar een klassieker. En zo zal het zijn!” Zo dreigen sommige verenigingen dood te bloeden. Ze geven jonge mensen geen kans om iets anders te proberen. Toch is er tegelijk al veel opengebroken. Vroeger werd het niet aanvaard dat je bij een andere kring ging spelen, nu is dat veel meer ingeburgerd. Levenslang engagement is nu eenmaal het verdwijnen uit het klassieke verenigingsleven.’

Muziekkamp bij de Ledebirds, Ledeberg

Matthys: ‘Veel orkesten en fanfares beseffen dat heel goed. Ze zetten jeugdwerkingen op, starten innovatieve projecten, zoeken nieuwe samenwerkingen op en maken ruimte voor losse experimenten. Tegelijk kan je niet alles zomaar losgooien. Er blijft duurzaamheid nodig, al was het maar voor de veilige omkadering van verzekeringen en brandveiligheid. Sommige verenigingen zijn ouder dan België, moet je weten. En daar is een heel netwerk rond gebouwd, dat voor kleur in een gemeenschap zorgt. Gelukkig hebben de meeste orkesten op tijd ingezien dat wie geen vernieuwing toelaat, geen lang leven meer beschoren is. Het aantal muzikanten daalt in elk geval niet, integendeel.’

Quaghebeur: ‘Ook bij OPENDOEK hebben we nog nooit zoveel leden gehad. Verreweg de meerderheid is ook heel goed bezig.’

In het beleidsplan van Kunstwerkt staat over jullie doelgroep dat ‘de overgrote meerderheid ouder is dan 51 jaar, waarbij een grote groep ook ouder is dan 65 jaar’. Is dat niet alarmerend?

Boogaerts: ‘Dat gaat om de groep die ons blad Kunstletters ontvangt, dat is inderdaad een oudere garde. Of liever: dat was vooral de oudere garde, want met onze Kunstletters nieuwe stijl zullen we vanaf deze maand ook een veel jonger publiek gaan aanspreken. Ook atelierwerkingen verouderen, maar die komen ook vaak samen om sociale redenen. Mochten daar ineens veel jongeren bijkomen, zou dat misschien zelfs raar zijn. Ik vind dat oudere publiek dus helemaal geen probleem, dat zegt ook niets over de toekomst. De instroom is gegarandeerd: er blijven heel veel jongeren deeltijds kunstonderwijs volgen. En op festivals als drukdrukdruk of Drawing Days zie je vooral het jongere publiek.’

Matthys: ‘Ook wij diversifiëren ons aanbod, bijvoorbeeld met verschillende play-ins voor jongeren en senioren uit meerdere orkesten, onder leiding van een gerenommeerde dirigent. Voor senioren is dat dan op een donderdagnamiddag met koffie en taart, en daar komt veel volk op af, zij vinden dat fantastisch. In goede orkesten is het nu eenmaal zo dat je vanaf een bepaalde leeftijd niet meer mee kan, puur fysiek of omdat het te snel gaat.’

Die wisselwerking met het deeltijds kunstonderwijs, het DKO, kan wel nog veel beter, zo lezen we in al jullie beleidsplannen. Helpt het nieuwe DKO-decreet daarin?

Matthys: ‘Ik zal met de positieve punten beginnen. Zo is de instapleeftijd bij lokale academies verlaagd van acht naar zes jaar, zodat kunstbeoefening ook voor die leeftijd een gelijkwaardig alternatief wordt naast de voetbalclub en de jeugdbeweging. Alleen zijn daar geen extra middelen naast gelegd.’

De meeste academies zijn echt gaan beseffen dat amateurkunsten geen concurrenten zijn, maar heel aanvullend kunnen werken

Quaghebeur: ‘Bij het DKO zitten ze dus een beetje met de handen in het haar: hoe geef je nu ineens Woord aan kinderen die soms nog niet kunnen lezen? Bij veel docenten voel ik paniek, dat kan voor ons een goede aanleiding zijn om ze bij te springen.’

Matthys: ‘Een ander positief punt is dat het nieuwe decreet expliciet het recht vermeldt op “alternatieve leercontexten”. Concreet wil dat zeggen dat de les Samenspel van de academie nu kan samenvallen met de repetitie van de lokale harmonie. Dat is goed: overal waar er een goeie samenwerking is tussen het DKO en de lokale verenigingen, zie je dat het muziekleven bloeit. Alleen wil dat “recht” nog niet zeggen dat het ook overal kan, want dat blijft de vrijheid van elke academie. Als je dan met het DKO gaat overleggen om tot gemeenschappelijke kwaliteitscriteria te komen, bots je op een muur. Directeurs zouden zulke onderlinge afspraken juist moeten omarmen, maar ze staan heel erg op hun autonomie, of ze voorvoelen concurrentie met hun eigen orkest in de academie. Heel ontgoochelend.’

Hoe zit die wisselwerking met het DKO voor theater?

Quaghebeur: ‘Heel positief is dat academies zich nu meer kunnen specialiseren. Zo zet de academie van Lier specifiek in op storytelling, of gaat Mechelen voor figurentheater. Alleen hebben ze daar soms nog niet altijd de juiste docenten voor, en dan kunnen wij hen helpen met onze brede pool van workshopgevers, of inspiratiedagen organiseren voor hun docenten. We kunnen elkaar heel hard versterken, alleen gebeurt dat nog veel te weinig.’

(c) Vlamo Brussel

Boogaerts: ‘In vergelijking met tien jaar geleden is het wel al gigantisch verbeterd. De meeste academies zijn echt gaan beseffen dat amateurkunsten geen concurrenten zijn, maar heel aanvullend kunnen werken, bijvoorbeeld voor leerlingen die bij hen afgestudeerd zijn. Het hangt alleen soms nog af van goede persoonlijke contacten met de directeur, terwijl die samenwerking een natuurlijke evidentie zou moeten zijn. Gelukkig zijn er steeds meer academies waarmee we mooie samenwerkingen hebben voor onze projecten.’

Intussen hebben ook de provincies hun culturele opdracht moeten schrappen en kregen de gemeenten meer culturele autonomie. Volgens minister Gatz mag niemand daar schade van ondervinden. Hoe ervaren amateurverenigingen dat?

Boogaerts: ‘Voor beeldende amateurkunsten waren er amper provinciale structurele middelen, dus op dat vlak valt er weinig kwijt te spelen. Wel waren er een paar mooie provinciale projecten waarvan het soms onduidelijk blijft wie ze zal verderzetten. Zelf hebben wij alvast één West-Vlaams project als opdracht toegewezen gekregen: Buren bij kunstenaars, een jaarlijks open atelierweekend met 2600 kunstenaars. We onderzoeken nu of we dat project vanaf 2020 ook zouden kunnen uitrollen over heel Vlaanderen. Daar hebben we ook middelen voor gekregen, ook voor extra personeel.’

Jij hebt dus niet het gevoel dat er bepaalde vormen van ondersteuning door de mazen van het net dreigen te glippen?

Boogaerts: ‘Toch wel, er blijven nu slechts twee beleidsniveaus meer, het Vlaamse en het lokale, die allebei nergens meer verplicht toe zijn.’

Soms ben ik bang dat we na al die jaren van professionalisering nu een stap terug zullen zetten

Quaghebeur: ‘Gemeenten kunnen nu zelf beslissen wat ze met die overgehevelde culturele middelen doen. Als zij het in een nieuwe sporthal willen stoppen, dan doen ze dat. Zo hoor je nu al dubieuze verhalen van culturele verenigingen die altijd provinciale middelen kregen voor hun werking of infrastructuur. Als zij nu gaan aankloppen bij hun lokaal bestuur, krijgen zij daar soms te horen dat hun gemeente helemaal niets gekregen zou hebben. Die communicatie zit dus nog absoluut niet goed. Voor sommige theatergroepen gaat dat over bedragen tot 5.000 euro, een serieuze slok op de borrel. In Mechelen is er bijvoorbeeld een gezelschap dat van de provincie jaarlijks 10.000 euro kreeg voor hun infrastructuur. Die steun valt nu weg, maar zal de stad dat nu compenseren? Dat is zeer de vraag.’

Wat met de provinciale toernooien? Wie neemt die over?

Matthys: ‘Vlamo, OPENDOEK, Danspunt en Koor&Stem hebben de opdracht gekregen om in plaats van die toernooien een alternatief plan te ontwikkelen rond lokale talentontwikkeling. Positief is alvast dat we betrokken worden in het verhaal.’

Quaghebeur: ‘Ik vind dat een heel interessante oefening, ja. Uit een enquête bij onze achterban leren we dat wedstrijden ook niet meer zo gegeerd zijn als vroeger. Daarom gaan wij nadenken over de juiste alternatieve vorm van ondersteuning.’

Matthys: ‘Alleen weten we nog niet welk budget daar tegenover staat, terwijl er vroeger via die toernooien 400.000 euro naar muziekverenigingen ging. Voor fanfares waren dat hun enige subsidies. Zij verwachten dus dat die interne staatshervorming minstens een status quo zal inhouden. Wij maken er ons zorgen om dat ze minder zullen krijgen. Het zal sowieso geen cash geld meer zijn, dat is al duidelijk. Maar wij hopen dat we een equivalente ondersteuning kunnen bieden in coaching.’

Krijg je dat wel verkocht bij de amateurorkesten? Vroeger pakweg 2000 euro, nu 15 uur coaching?

Matthys: ‘Dat zal niet bij elke vereniging even goed vallen, dat weet je nu al. Met cash geld kan je doen wat je wil, en er zijn natuurlijk kosten genoeg. Alleen al een set nieuwe pauken kost 10.000 euro, om maar iets te zeggen. En dan hebben we het nog niet over de professionele dirigenten die vele groepen vergoeden om hen te begeleiden. Soms ben ik bang dat we na al die jaren van professionalisering nu een stap terug zullen zetten, en er overal weer amateurdirigenten ingezet zullen worden. Dat zou zonde zijn.’

Promenadeconcerten Vlamo, Vlaams-Brabant

Quaghebeur: ‘Er zat ook veel verschil op per provincie. De Antwerpse groepen zeggen: “Laat maar komen, want wij kregen niets.” Oost-Vlaanderen daarentegen zal inleveren.’

Een urgente uitdaging blijft meer diversiteit in de amateurkunsten, zeiden jullie al. Klopt de indruk dat vooral jullie als koepelorganisatie daar projecten rond initiëren, in plaats van de verenigingen zelf?

Matthys: ‘Die indruk klopt, ja. Zo denken we bij Vlamo aan een uitgave die we dan zullen verspreiden bij de verenigingen, met daarin enkele handvaten voor verenigingen die ermee aan de slag willen, maar niet goed weten hoe. Daarvoor hebben we net een werkgroep ‘diversiteit’ opgericht. Maar als er ergens iets moet veranderen, is het inderdaad aan de basis. Het is aan ons om hen daarin te inspireren.’

Waar ik nog aan twijfel, is of je mensen zonodig in een witte fanfare moet duwen.

Boogaerts: ‘Uiteindelijk moet je toch gewoon mensen met migratieachtergrond binnenhalen? Ik ga het niet uitvinden, dat kan ik niet. Wij zijn allemaal witte teams, met negen witte directeurs. Ik zou heel graag iemand aannemen die ons daarin helpt, of iemand die naast mij aan het roer komt staan en mee nadenkt over onze artistieke projecten. Nog eens een project doen, dat blijft een druppel op een hete plaat. Want uiteindelijk is het toch te gek voor woorden? Hoeveel Antwerpse tieners hebben intussen een migratieachtergrond? De helft? Of nog meer?’

Quaghebeur: ‘Zo hebben ze bij Zinnema in Brussel een hele groep binnengehaald en hen zelf een programma laten samenstellen. Dat heeft heel veel gekanteld. Maar tegelijk krijg ik telefoon van een amateurgezelschap dat een open oproep gelanceerd had naar allochtone meisjes, om daar een productie mee te maken. Er was tegen hen een klacht ingediend bij Unia omwille van discriminatie. Als je dat hoort, zijn we nog ver van huis.’

Matthys: ‘Waar ik nog aan twijfel, is of je mensen zonodig in een witte fanfare moet duwen. Of kan je beter eigen culturele muziekgroepen laten bestaan?’

Quaghebeur: ‘Vermenging zoeken kan toch net erg verrijkend zijn? Dat heb ik gezien bij Brussels Bijou, een wedstrijd voor podiumkunstenaars. Al die jongeren door elkaar op scène, in beide landstalen, dat was fantastisch.’

Wijst het niet vooral op een gebrek aan gediversifieerde strategieën voor stedelijke en meer landelijke gebieden bij jullie organisaties? Misschien is jullie aanpak te algemeen?

Matthys: ‘Het verschilt per discipline, maar met Vlamo zijn we vooral in de landelijke gebieden actief. In de steden zijn er natuurlijk ook wel straat- en projectorkesten, maar die hebben ons blijkbaar minder nodig. Dat maakt het moeilijker om ermee te werken.’

drukdrukdruk

Boogaerts: ‘Bij ons uit die aandacht zich veel meer binnen bestaande projecten. Voor Drawing Days bijvoorbeeld wordt daar heel hard op gewerkt. Maar volstaat dat?’

Quaghebeur: ‘Wij hebben een projectaanvraag ingediend voor een soort buddy-systeem in de rand van Brussel, waarbij mensen een jaar lang meelopen met de regie, met decorbouw, met kostuumontwerp… om daarna zelf een productie mee te maken. Die aanvraag is niet gehonoreerd, maar we zijn nu met De Rand aan het kijken hoe we het zelf kunnen financieren. En met de Dienst Inburgering en Integratie van de Vlaamse Gemeenschap zijn we een traject aan het uitzetten waarbij nieuwkomers al bij hun eerste gesprekken meteen een directe lijn naar OPENDOEK krijgen zodra het woord “theater” valt, om hen in contact te brengen met toneelgroepen in hun buurt. Dat zijn gerichte acties om een en ander direct op te vangen.’

Maar zijn zulke verenigingen aan de basis er wel klaar voor om zulke nieuwkomers goed te onthalen?

Matthys: ‘Afgelopen jaar heb ik in Lichtervelde en de Kempen - meer landelijke regio’s dus - wel prachtige concerten gezien waarbij lokale orkesten vluchtelingen betrokken hadden, onder meer om het vluchtverhaal van één vrouw te laten vertellen met linken naar ‘14-‘18. Groepen gaan soms echt wel op zoek.’

Quaghebeur: ‘Alleen blijven zulke projecten vaak eenmalig, en stromen ze niet echt door naar andere groepen. Ze blijven weinig zichtbaar.’

Wij hebben de luxepositie dat we met iedereen kunnen samenwerken. Daar zit geen beperking op.

Matthys: ‘Een bijkomende moeilijkheid is dat ook het DKO heel wit blijft, terwijl wij daar mee afhankelijk van zijn. Voor je in een orkest binnenkomt, heb je toch best al drie jaar DKO achter de rug, waar je noten hebt leren lezen. Daarom zie ik meer heil in allerlei opstap-orkestjes die sommige orkesten nu zelf oprichten om kinderen spelenderwijs muziek aan te leren, wars van de klassieke notenleer. Je moet jong beginnen.’

Slotvraag: zijn de amateurkunsten klaar voor de toekomst?

Matthys: ‘Ze zullen nooit uitsterven, het gaat om zo’n natuurlijke drang van mensen. Ons veld kan met perioden hard bloeien of minder hard bloeien, maar mits een paar voorwaarden - zoals blijvende ondersteuning op gemeentelijk vlak - zie ik een mooie toekomst weggelegd.’

Quaghebeur: ‘Meer dan ooit beseffen we dat we moeten inspelen op wat er leeft in de maatschappij, en dat we daar ook meer verbindingen voor moeten aangaan. En minder vies moeten zijn van samenwerking met de professionele kunsten. We mogen ons niet isoleren.’

Boogaerts: ‘Daarvoor zitten we wel op een heel mooi plekje binnen het hele cultuurveld: wij hebben de luxepositie dat we met iedereen kunnen samenwerken. Daar zit geen beperking op. Wij kunnen nu naar elk museum stappen met de vraag om samen te werken. Dat vind ik het interessantste aan onze sector: dat je zoveel kán doen.’

Matthys: ‘We zitten in het midden van het spinnenweb.’

Quaghebeur: ‘De mogelijke maatschappelijke impact is enorm.’