‘Wij zitten continu in survivalmodus’

Door Wouter Hillaert, op Sat Aug 24 2019 22:00:00 GMT+0000

‘Een dik uur, max.’ Over zoveel tijd beschikt Mike Naert, directeur van muziekclub Het Depot, om met singer-songwriter Tom Kestens en booker Werner Dewachter van Busker door te praten over vergoedingen in de muzieksector. Twee uur later zijn ze nog bezig, steeds heftiger. ‘Dat er frontartiesten zijn die voor een festivalset 10.000 euro vangen en hun drummer maar 150 euro betalen, dat moeten muzikanten onder elkaar uitvechten!’

Flarden van diepe bassen van beneden jagen het gesprek aan. Straks biedt Het Depot in Leuven plek aan een exclusieve try-out van NIVEAU4 XXL, een project dat zijn vuurdoop zal beleven op Couleur Café en veelbelovende hiphop- en R&B-artiesten koppelt aan twee opkomende jazzbands. Straks zal ruim vijftien man op het podium het beste van zichzelf geven.

Allemaal gratis wel, want dit concert geldt als een repetitie. Uitbuiting van de blinde passie van jonge artiesten? Of net een aardig zetje om hun verdere traject vleugels te geven met gratis speel- en repetitieplek, technische ondersteuning en een publiek van zowat 200 enthousiastelingen, die hun tickets vanavond overigens niet betaald, maar allemaal gewonnen hebben?

Tussen die twee waarderingen, financieel en niet-financieel, zal ons hele gesprek heen en weer slingeren, langs clubs, festivals en zelfs Spotify. Muziek is dan ook een geval apart. In geen andere sector is er zoveel creatief aanbod van de makerskant, terwijl de prijszetting en het hele economisch model zo sterk bepaald worden door de ijzeren wetmatigheden van het publiek. Hoeveel je dan waard bent, is als schommelen op de beurs. Is het wel genoeg?

'Het aanbod is gigantisch. Er is gewoon niet genoeg publiek om al die muziek te komen beluisteren.'

Dat hangt volledig af van welk perspectief je kiest. Eén standpunt is dat van muzikanten als hiphop-artieste Miss Angel, die vanavond mee op scène staat. In Humo getuigde ze onlangs over haar ‘kleine aanvallen van hyperventilatie ’s avonds in bed, omdat je weer zit te tellen: kom ik er niet, kom ik er wel?’. Al van haar vertiende doet ze studentenjobs, nu gaf ze haar werk bij Kruidvat op om zich volledig aan de muziek te wijden. ‘Iederéén die ik ken, heeft het lastig om rond te komen.’ In het Humo-interview wordt ze bijgevallen door haar collega Blu Samu. ‘Ik stress meer over geld dan over mijn muziek, eigenlijk is dat niet normaal.’

Een heel ander perspectief schetst Mike Naert, als uitbater van een middelgrote muziekclub met twaalf medewerkers, 320.000 euro subsidies en 300 tot 350 muzikale activiteiten per jaar. ‘Jaarlijks krijgen we 8.000 à 10.000 aanvragen om hier te mogen spelen, crazy. Met zo’n gigantisch aanbod kan je niet anders dan heel veel muzikanten ontgoochelen. Er is ook gewoon niet genoeg publiek om al die muziek te komen beluisteren. Per concert zet je dus targets: hoeveel publiek schat je voor elke artiest in, wat betekent dat budgettair? Wij hebben gratis foyerconcerten voor 50 tot 150 man, een box-formule van 150 tot 400 man en een grote zaal met 900 sellable tickets. Die formules hebben elk een andere vergoeding.’

Mike Naert, directeur van muziekclub Het Depot: ‘De helft van onze shows is verlieslatend.' © Koen Bauters

Voor een gratis foyer-optreden krijgt een band 300 à 500 euro flat fee, plus techniek en eten. Voor een voorprogramma is dat 200 à 250 euro, waarmee artiesten een geluidtechnicus kunnen betalen. Betalende caféconcerten leveren maximaal 1.500 euro op, zelfs al deel je het kleine podium met negen muzikanten, zoals ooit funkband Hannah Williams & The Affirmations. ‘Maar dat is al veel voor ons, dat haal je er nooit uit’, zegt Naert. ‘De helft van onze shows is verlieslatend. Dat is ok, daarvoor worden we ook gesubsidieerd, maar om dat artistieke budget rond te krijgen moeten we wel een paar keer per jaar de grote zaal uitverkopen met pakweg Bart Peeters of Gabriel Rios. Het is een continue evenwichtsoefening.’

'Hoe gaan we muzikanten tijdens hun creatie enige loons- of werkzekerheid garanderen om opnieuw een heel straf project te ontwikkelen?'

Tussen artiest en zaal/promotor staat ook nog de booker, die bands aan optredens helpt bij clubs, cultuurcentra, concertzalen en festivals. ‘Daarin speelt voor een stuk de markt’, erkent Werner Dewachter, die met zijn independent bookingkantoor Busker onder meer Filip Kowlier, Selah Sue en Absynthe Minded verkoopt. ‘Er zijn geen wetmatigheden. Elk concert vergt een nieuwe onderhandeling op basis van de ingeschatte marktwaarde van je artiest, de capaciteit van de zaal, een bepaalde ticketprijs en een costing voor technici, stagehands, extra promo… Naargelang de populariteit van je groep spreek je een bepaalde garantie af, en als je zaal vol zit, deel je mee in de winst. Voor artiesten zal dat soms wel te weinig zijn, maar het gaat nu zeker niet slechter dan twintig jaar geleden. Toen ik begon, was het circuit echt nog niet zo goed georganiseerd als nu. Blijven er misbruiken? Misschien, maar zelf probeer ik de koek altijd eerlijk te verdelen.’

Tom Kestens, ooit toetsenist bij Das Pop en later oprichter van Lalalover, erkent dat het clubcircuit in België heel professioneel werkt, zelfs beter dan elders in de wereld. Maar als soloartiest en voorzitter van GALM, het Genootschap van Artiesten Lichte Muziek, wijst hij op die fases vóór en tussen optredens, waarop een artiest zichzelf moet herbronnen en opnieuw moet creëren. ‘Die fase moet je helemaal zelf bekostigen, of ervoor gespaard hebben tijdens je tournees. Labels steunen die fase nog nauwelijks, laat staan dat je er veel tijd voor krijgt. Dat lijkt me dus een prioriteit voor iedereen die met muziekbeleid bezig is: hoe gaan we muzikanten tijdens hun creatie enige loons- of werkzekerheid garanderen om opnieuw een heel straf project te ontwikkelen? Niet iedereen is Luc De Vos en kan zichzelf twintig keer heruitvinden. Heel veel muzikanten moeten telkens opnieuw een hele weg afleggen.’

Verwacht je dat het livecircuit die investering van artiesten mee inrekent en vergoedt? Of hoe los je dat probleem anders op?

KESTENS: ‘Ik weet wat hun kost en hun risico is, dat lijkt me moeilijk. Maar hoe gebeurt dat in andere sectoren die qua praktijk nauw aansluiten bij muziek, zoals de letteren en de beeldende kunst? Daar krijgen kunstenaars veel makkelijker beurzen. Ook de filmsector heeft een fonds met ontwikkelingsbudgetten en leertrajecten voor scenaristen, score composers of regisseurs die iets nieuws willen maken. Muziek heeft dat veel minder.’

NAERT: ‘Ook als muzikant kan je toch beurzen aanvragen? Ik zit zelf in een beoordelingscommissie van het Kunstendecreet. Bijna alle projectsubsidieaanvragen muziek die wij binnenkrijgen, komen rechtstreeks van artiesten. En dat is ook nodig, zeker voor artistiek heel waardevolle projecten zonder groot publiek.’

KESTENS: ‘Natuurlijk, en ook de beheersvennootschappen hebben fondsen, zoals Sabam for Culture of PlayRight Plus. Maar heel veel muzikanten missen een direct klankbord of de noodzakelijke ondersteuning om daar goede dossiers in te dienen.’

NAERT: ‘Natuurlijk, die weg naar een goed dossier is bloed, zweet en tranen. Dat is heavy work waar je een beetje begeleiding bij nodig hebt. En daar ligt dus een taak voor gesubsidieerde managementkantoren. Maar zij nemen die ook wel op, lijkt me.’

Werner Dewachter, independent booker: 'Zelf probeer ik de koek altijd eerlijk te verdelen.' © Filip

Alleen heeft muziek geen Fonds zoals het Vlaams Fonds voor de Letteren of het Vlaams Audiovisueel Fonds.

KESTENS: ‘Precies. Waarom is er niet ook een Muziekfonds? Omdat er geen draagvlak voor is in de sector. Omdat die organisaties die nu structurele subsidies krijgen uit het Kunstendecreet, zoals het clubcircuit, daar niet voor zijn. Waarom niet?’

'Sommige slapende CC’s zouden zich eens moeten afvragen of ze niet inwisselbaar geworden zijn met andere CC’s.'

NAERT: ‘Ik ben inderdaad geen voorstander van verfondsing. In de muzieksector zijn er ooit andere keuzes gemaakt: we investeren heel weinig rechtstreeks in artiesten, maar stoppen bijna alles in het livecircuit, in de werkplaatsen en de managementbureaus. Dat vind ik nog altijd de beste keuze. Die subsidies hebben nu eenmaal een groot multiplicator-effect: met die 320.000 euro subsidies die we van de Vlaamse Gemeenschap krijgen, genereren wij jaarlijks een artistiek budget van 1,2 miljoen voor artistieke gages, commissies van bookingsagenten, catering, Sabam, lesgevers in onze Depot Academy… We doen die subsidies dus bijna maal vier. Wil jij die middelen rechtstreeks aan artiesten geven via een Fonds? Doe maar. Ga maar zelf zalen huren. Begin zelf je shows te promoten. Dat zal nooit een even grote pot aan artistieke middelen opleveren voor de hele muzieksector.’

KESTENS:‘Voor de livemuzieksector, bedoel je.’

NAERT: ‘Niet alleen voor de livesector. Wij betalen met Het Depot per jaar ook 100.000 euro rechten aan Sabam. Dat is 10 % van ons artistieke budget dat rechtstreeks naar auteurs-componisten gaat, zelfs al staan zij niet op het podium.’

En de cultuurcentra? Bieden die naast het clubcircuit nog soelaas voor muzikanten?

KESTENS: ‘Hun artistieke budget is kleiner en krapper aan het worden, dat voel je. In al die jaren is hun loonmassa verhoogd, terwijl hun middelen al twee beleidstermijnen op rij door een besparingsronde zijn gegaan. Ik zie steeds meer muzikanten dan ook scherpe keuzes maken, om met zo weinig mogelijk bandleden de baan op te gaan. De opdrachten worden schaarser.’

DEWACHTER: ‘Cultuurcentra nemen eigenlijk ook geen risico’s meer, merk ik. Maar dat heeft niet alleen met geld te maken. Zijn er ook niet gewoon te veel CC’s? Nu spreek ik tegen mijn eigen winkel, maar zowat elk dorp heeft zijn CC. Je krijgt die zalen simpelweg niet allemaal gevuld. Ik ken er genoeg die uitstekend werk leveren, maar er zijn er ook waarvan ik bijna op voorhand kan voorspellen of een geboekt concert er zal lopen of niet. Waaraan ligt dat? In het clubcircuit zitten mensen die dag in dag uit met hart en ziel de scene volgen. In CC’s zijn die er ook, maar heb je ook programmatoren die daar gewoon gezet zijn, soms ook politiek benoemd. Ik ga de CC’s niet afbranden, ze zijn belangrijk. Maar globaal is er minder dynamiek dan elders in de sector. Misschien moet er nog meer geredeneerd worden in regio’s in plaats van per gemeente?’

KESTENS: ‘Sommige slapende CC’s zouden zich eens moeten afvragen of ze niet inwisselbaar geworden zijn met andere CC’s. Moeten ze echt blijven presenteren? Als we het dan toch over niet-financiële waardering hebben, geef hen dan liever een labo- of residentiefunctie. Die gebouwen staan daar toch. Het zijn er te veel om allemaal te bespelen.’

Maar minder cultuurcentra betekent toch nog minder speelkansen voor artiesten?

DEWACHTER: ‘Dat weet ik niet, want velen boeken toch allemaal dezelfde groepen, ze doen ook niet aan ontwikkeling. Misschien moet elk CC meer naar een eigen gezicht op zoek gaan. In stijl en programmatie bijvoorbeeld.’

'Muziek als een hoofdberoep voor iedereen die daarvan droomt, dat moeten we vergeten.’

NAERT: ‘En zelfs als we de subsidies verdubbelen of zalen gaan bijbouwen, dan nog blijft het aanbod fenomenaal groot. Voor potentieel professionele artiesten is dat beenhard. Eigenlijk moet je hen continu zeggen: “Hou alsjeblieft nog je andere job!” Zelfs voor heel straffe en opgeleide muzikanten met ongelooflijke songs en een ongelooflijke band blijft de kans klein dat ze het echt zullen maken. Vergelijk het met voetbal. Er zijn in ons land 600.000 jongens en meisjes die willen voetballen, maar er zijn er maar een paar die er in eerste klasse van kunnen leven, en nog minder die Rode Duivel worden. Daarnaast heb je heel veel liefhebbers die zich vooral amuseren of soms een centje verdienen om uit de kosten te geraken. Maar muziek als een hoofdberoep voor iedereen die daarvan droomt, dat moeten we vergeten.’

KESTENS: ‘Vandaag geeft slechts 12% van de professionele muzikanten aan dat zij van hun kernactiviteit kunnen leven. Toch geloof ik dat de toekomst voor een groot deel in het multidisciplinaire ligt. Steeds meer muzikanten krijgen door dat ze veel meer kunnen betekenen voor de film of de podiumkunsten dan ze dachten. Of zelfs voor de reclame.’

DEWACHTER: ‘Maar op zeker moment zal dat ook verzadigen, natuurlijk.’

NAERT: ‘We moeten gewoon aanvaarden dat er in onze sector – meer dan in andere sectoren – een grijze zone is tussen hobbyisten, amateurs, heel actieve amateurs met ambities en ook professionals. Singer-songwriter Anton Walgrave zei ooit: “Als ik mijn muziek kan spelen, is mij dat al meer dan genoeg waard, daar kan je geen geld op zetten.” En hij doet er dus andere dingen bij. Daar gaat het ‘m om: over waarde, niet alleen over geld. En als ze goed zijn, spelen ze hier wel allemaal op ons podium. Dat heb je in theater niet. Daar is het onderscheid tussen amateur- en professioneel toneel veel scherper.’

In het theater kan je dan ook iets vlotter een duurzame carrière uitbouwen.

'Vandaag worden er bij festivals budgetten opgegeten door artiesten waarvan je weet: over twee jaar horen we er niets meer van.'

KESTENS: ‘Ja, in de muziek ben je maar zo goed als je laatste concert. That’s the fucking hard truth. En dan is ook de internationale concurrentie nog eens tien keer zo groot als in andere sectoren. Alleen de film en de beeldende kunst zijn een beetje vergelijkbaar, maar de filmindustrie heeft dankzij de tax shelter wel veel zuurstof gekregen. Dat is de popmuziek nooit gegund geweest. Wij zitten continu in survivalmodus. Duurzame muziekcarrières zie je minder en minder.’

NAERT: ‘Managers moeten opletten dat ze hun artiest niet al te snel all the way laten gaan, internationaal doen ontploffen, en dan finito. Soms moet je die 50.000 euro even laten liggen, omdat je artiest nog niet klaar is voor het grote podium.’

KESTENS: ‘Exact, hoe trager je rijpingsproces, hoe straffer je werk in the long run. Goed fruit mag niet te rap van de boom vallen. Alleen botst dat vandaag met de snelheid van de media en het internet.’

DEWACHTER: ‘En ook van het grote publiek! Plots kunnen bepaalde bands heel hard gaan en veel geld verdienen, maar ze kunnen ook laag vallen. Eén misstap en iedereen gaat alweer op zoek naar iets nieuws.’

KESTENS: ‘En zo worden er vandaag bij festivals budgetten opgegeten door artiesten waarvan je weet: over twee jaar horen we er niets meer van. Bijna alle festivals en grote tempels gaan daar gewoon in mee. Dat is zeker niet in het voordeel van die muzikanten die wel in staat zijn om lange carrières uit te bouwen.’

DEWACHTER: ‘Maar is dat niet altijd een minderheid geweest? Welke artiesten hebben een carrière van twintig jaar? Enkel de allerstrafste.’

'In het muziekveld ontbreekt elke strategie om de harde werkers langetermijncarrières te garanderen.'

KESTENS: ‘Je houdt het enkel vol als je echt hard wil werken. Ik heb al veel jong talent gezien waarvan ik merk: jij wil dat te weinig. Maar tegelijk ontbreekt in het veld ook elke strategie om de harde werkers langetermijncarrières te garanderen. Hoe zetten we de data waar platforms rijk van worden, eindelijk in voor de artiest? Hoe gaan we muziek meer strategisch exporteren? Hoe internationaliseren we de reputatie van groepen en artiesten meer duurzaam? En hoe borgen we voor iederéén de opgebouwde kennis bij managementbureaus, bookers en het clubcircuit? Uiteindelijk zullen we de koppen toch eens bij elkaar moeten steken: indie labels, publishers, artiesten, beheersvennootschappen, vormende organisaties en steunpunten. Zo’n joint effort zou een nieuwe generatie ambitieuze muzikanten echt deugd doen.’

Van jullie idee dat iedereen zich keihard moet bewijzen, is het in een harde markt maar een kleine stap naar slimme uitbuiting. Of zelfs naar betalende audities. Die komen voor.

DEWACHTER: ‘Van betalende audities heb ik zelf nog nooit gehoord, maar vroeger kon je je als voorprogramma wel inkopen in grote internationale tournees. Dat zie ik nu toch niet meer.’

KESTENS: ‘Een paar grote festivals durven zich nog altijd bezondigen aan zo’n voorstel, hoor.’

NAERT: ‘Grote festivals doen dat, ja. Ze betalen artiesten ook minder dan kleine festivals.’

KESTENS: ‘Dan bieden ze 500 euro, maar sorry, dat komt zelfs nog niet in de buurt van alle kosten en uren die je moet investeren om je daarop voor te bereiden. Ik heb genoeg gespeeld op gigantische festivals. Seriously, ik ga daar nooit meer staan. Ik wil gerespecteerd worden om wat ik kan. Zo’n optreden mag dan wel goed zijn voor je promo, maar dan ga ik liever drie keer spelen op kleinere festivals. Ook andere muzikanten worden daar steeds gevoeliger aan.’

NAERT: ‘Tussen 150 andere namen is die visibiliteit trouwens erg relatief geworden. Ik volg je wel: op kleinere festivals zal je meer verdienen en misschien zelfs zichtbaarder zijn. Alleen willen heel veel artiesten niets liever dan op Dour, Werchter of Pukkelpop te staan.’

DEWACHTER: ‘Voor sommige bands passen die festivals ook wél goed. Zo heb ik nu een artieste die al een zeker circuit opgebouwd heeft in het buitenland, waardoor ze deze zomer maar drie of vier keer in België kan spelen, waaronder Pukkelpop. Dat is geen vet betaalde show – dat is geen enkele show in België – maar met ook enkele festivals in Duitsland, Zwitserland en Frankrijk heeft ze toch al een redelijk basisinkomen voor de zomer.’

KESTENS: ‘Dat mag toch niet genoeg zijn, een redelijk basisinkomen?’

'Fair is een moeilijk begrip. Voor de ene betekent dat “ik verdien correct”, voor de andere: “ik ben gejost”.’

DEWACHTER: ‘Ik bedoel: ze wordt vrij correct betaald volgens haar huidige marktwaarde. En wat ze deze zomer zaait, kan ze volgend jaar hopelijk oogsten. Zo gaat het nu eenmaal, enkel de volhouders zullen overleven. Onze business is op dat gebied onverbiddelijk, maar ik ervaar hem toch niet als onrechtvaardig. Natuurlijk is een voorprogramma aan 250 euro in principe te weinig om je vaste kosten te betalen, maar is het ook “unfair”? Fair is een moeilijk begrip. Voor de ene betekent dat “ik verdien correct”, voor de andere: “ik ben gejost”.’

NAERT: ‘Ik veroordeel die grote festivals ook niet. Er is niemand die je verplicht om daar te gaan spelen. We zitten niet in een slavenbusiness.’

Tom Kestens, singer-songwriter: ' Duurzame muziekcarrières zie je minder en minder.' © Groen Mechele

Tenzij er te weinig andere alternatieven zijn om je brood mee te verdienen, natuurlijk. Dan wordt het wel een dwang, die de machtige spelers lekker kunnen uitbuiten.

NAERT: ‘We moeten er gewoon met z’n allen over blijven waken dat er voldoende alternatieven zijn. Ook minifestivalletjes moeten blijven bestaan, zelfs al maakt de regelgeving rond vergunningen en veiligheid dat steeds moeilijker. Hetzelfde geldt voor de clubs: zonder subsidies kan zelfs de AB niet overleven, tenzij met nog een vijfde van hun aanbod. Het zijn de kleine circuits die voor humus en zuurstof zorgen, door ook minder evidente lokale bands als SONS, Whispering Sons of Equal Idiots te blijven steunen. Allemaal moeten we die artistieke waarde even belangrijk blijven vinden als de centen. Maar daar hebben we ook de politiek voor nodig. Alleen politici kunnen de Googles en de YouTubes van deze wereld verplichten om een rechtmatig deel af te staan van de miljarden advertentie-inkomsten die zij verdienen aan de muziek die anderen gemaakt hebben. Dankzij een volhardende muzikantenlobby is daar met de Copyright Directive nu wel een belangrijke Europese overwinning rond gehaald, maar die moet wel nog vertaald worden naar nationale wetgeving. En als je dan weet dat er politieke partijen zijn die auteursrechten zelfs willen afschaffen, dan wordt dat nog een serieus gevecht.’

KESTENS: ‘En intussen is ook Spotify bezig om alles over te nemen. Zij willen zelf labeltje gaan spelen en ook radio maken. En van de beheersvennootschappen willen ze af. Zij geloven in de macht van data en technologie, om zelf te verkopen en te exploiteren. Daar zit een heel slim businessmodel achter, dat op termijn wél zal gaan renderen. Wanneer komt dat tipping point? En kunnen we op dat moment onze voet tussen de deur steken en zeggen: “Wat is het plan, gaan we elkaar kapotmaken of het muzikale ecosysteem respecteren?”’

DEWACHTER: ‘Het blijven allemaal multinationals, ja. Met heel eigen agenda’s.’

'We zullen dus allemaal aan hetzelfde zeel moeten trekken, ook om het brede publiek duidelijk te blijven maken hoe cruciaal die auteursrechten zijn voor artiesten.'

NAERT: ‘We zullen dus allemaal aan hetzelfde zeel moeten trekken, ook om het brede publiek duidelijk te blijven maken hoe cruciaal die auteursrechten zijn voor artiesten. Wie soms onbetaald heel veel tijd en energie investeert in iets creatiefs, en dus het risico neemt, moet daar minstens achteraf de inkomsten van kunnen plukken: componisten, auteurs, muzikanten. Zodra er wel geld verdiend wordt met de vrucht van hun arbeid, moeten wij er samen voor waken dat zij een eerlijk deel krijgen. Dat is fundamenteel.’

DEWACHTER: ‘Ik ben wel al blij dat er nu tenminste weer een pot is die we kúnnen verdelen, mede dankzij Spotify. Vijf jaar geleden zat iedereen alles illegaal te downloaden, dat was nog veel erger. Vrienden van mij zeiden dat gewoon in mijn gezicht: “Flip Kowlier, ik heb hem al gedownload, hoor!” Ze dachten dat ze daarmee iets goeds gedaan hadden.’

Maar is de muzieksector niet te versplinterd voor dat ene zeel? Ligt het antwoord niet in meer solidariteit tussen de grootverdieners en de band die voor 250 euro in hun voorprogramma staat?

NAERT: ‘Solidariteit tussen artiesten, dat bestaat niet.’

DEWACHTER: ‘Nee, er is geen enkele artiest die zal zeggen: mijn 25% overschot mag deze keer naar mijn beginnende collega’s.’

'Waarom zouden ook wij geen aanvaardbare vaste fee kunnen afspreken voor een studiosessie of een live concert?'

KESTENS: ‘Maar dat solidariteitsprincipe bestaat toch wel bij de beheersvennootschappen? Bij Sabam, waar ik mee in het bestuur zit, verdelen we de grootste brok van de inkomsten – die uit muziekgerelateerde rechten – mee over andere disciplines, waaronder de literatuur. Dat vind ik echt een verademing, zo’n omgeving met maar één heldere agenda: het geld zo efficiënt en transparant mogelijk innen, verwerken en rechtstreeks terug uitkeren aan de artiesten die er recht op hebben. Muziek is zo’n concurrentieel veld! En zeker in de live sector kunnen wij muzikanten elkaar soms echt pijn doen. Je kan een onderbetaalde opdracht weigeren, maar dan pikt een concurrent die in voor nog veel minder. Zou het dan niet slim zijn om eens een good practice code op te stellen en wat beter af te spreken: “Dit is de lat waar we niet onder gaan”?'

NAERT: ‘Maar zo werkt dat toch niet, Tom? Een artiest die zegt “2000 euro is de ondergrens”, terwijl iedereen inschat dat hij maar 1000 euro waard is voor het publiek dat hij zal genereren en het verlies dat je er als club mee zal maken, dat werkt totaal niet.’

KESTENS: ‘Nu niet, nee. Vandaag werkt het inderdaad niet zo. Maar…’

NAERT: ‘Dat zal nooit werken! Precies door die grijze zone van mensen die gewoon graag op een podium spelen en geld niet zo belangrijk vinden. Als de GALM-boys dan komen zeggen “Wij willen minstens zoveel hebben”, dan prijzen ze zichzelf uit de markt. Een correcte verloning onderhandel je steeds weer onder elkaar. Jij bent totaal fout!’

KESTENS: ‘Maar zelfs in Amerika bestaan er zulke afspraken, dankzij de unions! Als jij daar als muzikant een andere muzikant engageert voor een studio-opname, dan betaal je daar altijd zoveel voor. Dat is een ongelooflijk helder, transparant en respectvol systeem. En ook in Argentinië bestaan er zulke afspraken, zelfs rond anciënniteit en gebaseerd op cao’s. De schellen vielen van mijn ogen: daar respecteert een 18-jarige pianist zonder problemen dat een 65-jarige drummer net iets meer verdient dan hij voor hetzelfde werk. Dus waarom zouden ook wij geen aanvaardbare vaste fee kunnen afspreken voor een studiosessie of een live concert? Als we van andere partijen willen vragen om ons eerlijk te vergoeden, moeten we op z’n minst beginnen met elkaar fair te vergoeden.’

Nu heb je het louter over financiële afspraken onder muzikanten, toch?

'Artiesten zijn niet bijster goed georganiseerd en vaak heel moeilijk te mobiliseren.'

NAERT: ‘Ok dan, maar daar hebben wij als clubs niets mee te maken. Wij betalen artiesten niet afzonderlijk, wij hebben gewoon een deal met een booker. En als wij toch zelf met artiesten werken, en zij moeten van onze 250 euro drie muzikanten betalen, dan lijden ze daar inderdaad verlies op. Maar je moet het ook verder durven doordenken, bijvoorbeeld voor artiesten die heel veel geld verdienen, maar hun muzikanten maar een habbekrats betalen.’

KESTENS: ‘Dat is precies waar ik het over heb! It fucking happens: frontmannen van een grote band die 10.000 euro verdienen en hun drummer maar 150 euro betalen!’

NAERT: ‘It happens natuurlijk. Als ik in sommige subsidiedossiers lees hoe de uitvoerende muzikanten vergoed zullen worden…’

DEWACHTER: ‘Maar dan is het toch ook aan die drummer om te zeggen: ik doe dat niet?’

KESTENS: ‘Exact. Alleen moet die zich wel beschermd weten door collega’s. Kijk naar de technici in dit land: die werken allemaal aan een vaste prijs. En jij zegt dat dat niet werkt?’

NAERT: ‘Ik ga jullie zeker niet tegenhouden. In het clubcircuit werken we ook al twee jaar aan een deontologische code of conduct, met onder meer afspraken over hoe we omgaan met vergoedingen, net als in Nederland. Dat kunnen artiesten ook doen. Alleen zijn ze niet bijster goed georganiseerd en vaak heel moeilijk te mobiliseren. Toen wij vroeger zakelijke sessies aanboden, kwam daar geen kat op af. Nu dwingen we ze ertoe in het kader van onze concours, dat is de enige manier om het erin te krijgen.’

Maar nog meer tegengewicht bedenken voor de verregaande marktwerking in de muziek vinden jullie dus een brug te ver?

NAERT: ‘Niemand werkt in onze sector nog zuiver niet-commercieel. We zitten allemaal in de grijze zone tussen commercieel en niet-commercieel. Dus als een beginnende band ooit 2.000 euro zal vragen om iedereen min of meer correct te betalen voor een concert in de kleine zaal van Het Depot, dan zal dat concert niet doorgaan. Dan komt er iemand anders. Want dat geld is er niet.’