Werkweigering. Oefenen met werelden die we willen
Door Marguerite van den Berg, op Fri Mar 22 2024 09:49:00 GMT+0000We hebben het veel te drukdrukdruk, zijn permanent moe. Toch blijven we ons te pletter werken. Kan het anders? Marguerite van den Berg gaat op zoek naar manieren om werk te weigeren. De ruimte die dan vrijkomt, is cruciaal om alternatieven te verbeelden. Werkweigering is een permanente oefening, en het begin van politieke organisatie.
De meesten van ons werken iedere dag mee aan kapitalistische destructie door betaald te werken. Onze alledaagse productiviteit draagt bij aan een wereld die werelden vernietigt, leefgebieden kapot maakt, diersoorten doet uitsterven en leven op aarde voor mensen zelf moeilijk of onmogelijk maakt – en niet in de toekomst, deze catastrofe is nu al gaande. Dat valt ons niet altijd te verwijten – we hebben een inkomen nodig.
Maar de zucht naar groei is onhoudbaar. Velen zijn moe. Werk put ons uit, of we nu als freelancer of in loonarbeid werken, als schoonmaker, verpleegkundige of als wetenschapper. Onze werkcondities en posities zijn dikwijls sterk verschillend, maar we hebben ook veel gemeen. We zijn gedurende de laatste decennia steeds meer betaald gaan werken. Dat zie je al als je naar de geregistreerde werkuren kijkt. Maar velen werken ook ongeregistreerd extra – vaak onbetaalde uren door overwerk – of zijn meer uren ‘on call’. Werk vraagt alsmaar meer: meer bereikbaarheid, meer tijd, meer ruimte, meer flexibiliteit, en dus besteden we ook meer – betaald – werk uit, zoals zorgtaken. We werken langer door, per dag en in ons leven, we hebben vaker meerdere banen tegelijkertijd, we werken meer ’s nachts.
Werkweigering
Voor de meesten van ons is werken geen keuze, maar een verplichting. Maar bij dat betaalde werk worden we uitgebuit: we werken meer uren dan noodzakelijk is voor ons eigen levensonderhoud en produceren gezamenlijk winsten waar de rijken der aarde rijker van worden. Werk staat in de weg om een nieuwe wereld te kunnen verbeelden: iedereen is moe, niemand heeft tijd. Als we minder van onze tijd aan een baas geven, krijgen we misschien meer ruimte voor politiek handelen. Dat is urgent: op het moment van schrijven onderhandelen in Nederland (extreem-)rechtse politieke partijen over de rechtsstaat en de grondwet. We hebben alternatieven nodig.
Werk staat in de weg om een nieuwe wereld te kunnen verbeelden: iedereen is moe, niemand heeft tijd.
Het is daarom tijd om het einde van werk in te luiden, ruimte vrij te maken en veranderingen te bewerkstelligen. Dat kunnen we doen vanuit onze positie als werkende – stakingen hebben dat in het verleden meer dan eens gedaan. We hebben zulke collectieve stakingen nodig, maar kunnen ook experimenteren met individuele werkweigering in de dagelijkse praktijk. Wanneer we vervolgens over die werkweigering vertellen, kunnen we uit het isolement van het hedendaagse kapitalisme breken. Zo kunnen we werk begrenzen en ruimte maken om te oefenen met alternatieven. Het is het begin van politieke organisatie.
Verhalen vertellen om te veranderen
Zo’n ruimte illustreert Heike Geißler in haar roman Saisonarbeit (2014), in het Nederlands vertaald als Seizoenarbeid (2020). In die roman werkt een vrouw voor een korte periode bij Amazon in Leipzig. Voor deze vrouw (die tegelijk ook de lezer is, we worden aangesproken door de auteur en moeten ons voorstellen dat de werkervaring ook ons overkomt) gaat dit werk om leven en dood, of, liever gezegd, over het toelaten van het dodelijke, ‘datgene wat ons kapotmaakt.’ Werken bij Amazon betekent toestaan dat de levenslust uit ons getapt wordt. We worden er moe en mat van, totdat we niets anders meer kunnen dan verder meedraaien of uitgeput raken. Gelukkig biedt Geißler ons een alternatief: een antagonistische relatie met de baas en alledaagse vormen van verzet. Aan het einde van het boek stopt de hoofdpersoon/de lezer gewoon met werken, zonder haar tijdelijk contract officieel te beëindigen.
Werkweigering zal voor werkenden telkens in hun eigen situatie beoordeeld moeten worden: wat er mogelijk is, is een heel gesitueerde vraag.
Natuurlijk heeft niet iedereen die optie en dat weet de auteur goed. Maar ze laat wel zien dat er voor haar, in deze situatie, een ‘nee’ mogelijk was. Die ruimte moeten we blijven zoeken, zegt Geißler, ook al zijn we geneigd om ervan af te zien:
Wat u en ik echter niet kunnen, omdat u en ik het niet willen, is denken dat onze werkgever de kwaadste nog niet is of onze werkomstandigheden in verhouding zien tot nog slechtere, nadeligere werkomstandigheden, om dan te zeggen: Het is nu toch ook niet zó erg allemaal. Ergens anders is het erger. Vroeger was het erger. Dat doet u niet. U en ik willen het beste en vragen niet te veel.
Werkweigering zal voor werkenden telkens in hun eigen situatie beoordeeld moeten worden: wat er mogelijk is, is een heel gesitueerde vraag. Misschien kan je gefactureerde uren smokkelen, misschien kan je de pauze oprekken, misschien kan je de ‘out-of-office’-melding langer laten lopen. Door elkaar daarover verhalen te vertellen, breiden we ons repertoire uit. De werkweigering in Seizoenarbeid verandert niet meteen de wereld, en Amazon vindt wel een nieuwe medewerker. Maar waar het om gaat, is dat het dodelijke – hier, nu, voor even – afgewend is en er weer ruimte komt voor levenslust en voor alternatieven.
Oefenen
Veel sociale bewegingen beginnen bij een ‘nee’. Een ‘nee’ tegen neoliberalisme en kapitalisme, een ‘nee’ tegen racisme of seksisme, een ‘nee’ tegen fascisme of uitbuiting. Maar kritiek kan ook verlammend werken en ons politiek handelen stilleggen. Filosofen Isabelle Stengers en Philippe Pignarre schreven het treffend in hun boek Capitalist Sorcery (2005): ‘If capitalism were to be put in danger by denunciation, it would have collapsed a long time ago.’ Of zoals Naomi Klein verwoordt in haar boek: ‘No is not enough’ (2017). We moeten ook ‘ja’s’ vormgeven: vormen van samenleven, van politiek en liefde waarin we geloven, werelden die we willen. Om ‘ja’s’ te gaan vormen moeten we de positie van de kritische buitenstaander verlaten en zelf oefenen en durven vallen. We moeten onze handen vuilmaken. Het is een manier om alternatieven te ervaren als tegenwicht tegen het mantra dat er geen alternatief is.
Werkweigering gaat over experimenteren: over het vinden van de ruimte om iets niet te doen, en door iets niet te doen, opnieuw ruimte te vinden.
Ook werkweigering gaat over experimenteren: over het vinden van de ruimte om iets niet te doen, en door iets niet te doen, opnieuw ruimte te vinden. Zo kunnen we solidariteit met andere werkenden creëren. Het werk van de Amerikaanse activist en geograaf Ruth Wilson Gilmore is daarbij inspirerend. Ze schrijft in haar boek Abolition Geography (2023) over de ruimte voor het oefenen met alternatieven in de context van abolitionistische bewegingen. Als wetenschapper en activist ijvert ze voor de afschaffing van gevangenissen en politie. Maar abolitionistisch activisme is nooit alleen een ‘nee’: het gaat altijd ook over de alternatieven die nodig zijn. Het gaat niet enkel om het antwoord en de reactie op de vraag wat er mis is met het huidige gevangenissysteem, maar ook om het antwoord op de vraag hoe we het mogelijk kunnen maken om te leven in een wereld zonder gevangenissen. Volgens Gilmore gaat abolitionisme over aanwezigheid en niet over afwezigheid: Gilmore beklemtoont dat we de wereld die we willen, ook moeten rehearsen.
Vanuit een politiek doel of een behoefte (een wereld zonder politiegeweld, schoon drinkwater, leven in harmonie met de aarde) moeten we de vraag stellen: welke wereld hebben we nodig om dat doel te bereiken – en net die wereld moeten we dan repeteren. Het antwoord is dan vaak dat alles anders moet, en dat is precies Gilmore’s punt. Enerzijds situeert die benadering de nood aan verandering veel breder dan de specifieke situatie waarop iemand een effect wil genereren. Anderzijds laat die benadering ruimte voor falen – dit is immers enkel de repetitie. Een alternatief voor deze wereld hoeft nog niet ‘af’ te zijn; het is geen revolutie die op totalitaire wijze een nieuwe samenleving introduceert. Het lijkt paradoxaal, maar dat is het niet: een andere wereld is urgent, maar juist daarom is alledaags oefenen cruciaal. We willen immers een democratisch antwoord en geen blauwdruk.
De repetitie: Noviembre
Een voorbeeld van zo’n oefening is Noviembre, een film van Achero Mañas uit 2003, waarbij een groep jonge mensen onder leiding van de charismatische Alfredo theater wil maken, maar niet binnen de gevestigde instituten van de stad. Ze weigeren regulier werk en reguliere theaters. In plaats daarvan maken ze experimenteel straattheater: ze mengen zich, verkleed als duivelse cherubijnen, onder het winkelende publiek in het centrum van Madrid. Ze spelen een scène in een drukke metro, ze spelen een politieke aanslag na op klaarlichte dag. Ze barsten van de creativiteit en vrijheidsdrang en willen alles anders doen. Alleen acteurs die niet voor TV en film hebben gewerkt mogen meedoen. Alle optredens vinden plaats in de publieke ruimte en zijn gratis; de groep neemt geen geld of subsidie aan. Noviembre – de naam van het gezelschap – wil uitproberen wat er gebeurt wanneer ze ‘nee’ zeggen tegen datgene waarvan theater doorgaans leeft. Zo zeggen ze ook ‘nee’ tegen het leven dat voor hen uitgestippeld is: een leven van betaald werk, het huwelijk, kortom: het kapitalistische systeem. Middels hun theater proberen ze alternatieven uit – ze repeteren. Alfredo en zijn gezelschap trachten het dodelijke op afstand te houden – net als Heike Geißlers Amazon-medewerker.
Het theatergezelschap Noviembre neemt geen geld of subsidie aan. Ze willen uitproberen wat er gebeurt wanneer ze ‘nee’ zeggen tegen datgene waarvan theater doorgaans leeft.
Ik zag de film op het International Film Festival in Rotterdam in 2004. Ik was 22 en werd erdoor geraakt. In de film zag ik een groep jonge mensen die, anders dan veel mensen die ik in Nederland ontmoette, experimenteerde met alternatieven voor samenleven, kunst en politiek. Het was een uitnodigend perspectief, zeker in vergelijking met de politieke inertie die ik ervoer in mijn omgeving. Anders-/ antiglobalisten protesteerden op veel plekken in de wereld tegen het neoliberalisme, maar in Rotterdam en de Nederlandse kringen waarin ik verkeerde was daarvan weinig te merken. Een woning kopen met een hypotheek zonder voorschot of aflossing leek voor mij makkelijker dan aansluiting te vinden bij politiek activisme.
‘Wij willen het beste’
Noviembre loopt niet goed af. De hoofdpersonen kijken in het jaar 2040, als ouderen, terug op hun leven als twintigers. Het was een moeilijke tijd, zeggen ze, een tijd van ‘nada por nada’ – waarin alles draaide om winst en niemand iets deed voor niets. Maar de idealistische protagonisten voegen zich uiteindelijk naar de patronen waartegen ze rebelleerden: het gezin, de betaalde baan, het klassieke theater. Wanneer Alfredo een poos in de traditionele vormen van werk en gezin probeert te leven, wordt hij mat en somber; de levenslust verdwijnt. Hij wil weer repeteren met alternatieven, zelfs als hij daarmee een groot risico neemt. Er moet iets veranderen, alles moet veranderen. Maar wat Noviembre bovenal ook laat zien, zijn jonge mensen die oefenen. Ze vliegen en vallen, spuwen vuur en doven het weer, worden iemand anders, vinden en verliezen elkaar in het straattheater. Ze repeteren alternatieve vormen van theater én van samenleven in de stad. Ze stellen zich kwetsbaar op – voor elkaar, voor het publiek op straat en voor de Madrileense politie – vanuit de overtuiging dat het anders moet.
Het is niet zonder risico, dat oefenen met alternatieven. Maar vandaag zijn veel mensen moe en eenzaam, afgemat en tobberig. In het experimenteren met alternatieven kunnen we nieuwe energie vinden – maar eerst moet er ruimte worden gemaakt door een duidelijk ‘nee’ tegen de condities van ons werk. Dat ‘nee’ kan vorm krijgen in een grote staking, maar ook in kleine daden van verzet en alledaagse weigering. Velen van ons doen dat al en we kunnen door elkaar verhalen te vertellen onze mogelijkheden verbreden. Door te experimenteren kunnen we leren hoe we een onderscheid kunnen maken tussen onze eigen behoeften en belangen (een liefdevol leven, zorg hebben voor elkaar, een leefbare planeet) en die van de baas (efficiëntie, productie, winst). Voor veel werkenden is het maken van dat onderscheid erg moeilijk geworden. De baas bezit een plaatsje in hun hoofd of op hun schouder, een plek van waaruit bijvoorbeeld ‘niets doen’ als ‘verloren tijd’ overkomt. We moeten oefenen, zodat we, In Geißlers woorden, ‘het beste’ durven mogelijk maken. Of met de woorden van Gilmore: ‘Practice makes different’.
Deze tekst kwam tot stand in samenwerking met Studium Generale Gent, voor wie Marguerite van den Berg op 20 februari 2024 de lezing ‘Vijf dingen die we nu kunnen doen om werk te weigeren’ gaf, als onderdeel van een lezingenreeks over ‘het einde’.