Weggevingerde revolutie. Over The NarcoSexuals

Door Dagmar Teurelincx, op Wed Oct 04 2023 22:00:00 GMT+0000

Dagmar Teurelincx bekijkt niet alleen de performers van The NarcoSexuals, die in een bungalow een chemseksfeestje bouwen. De performance van Dries Verhoeven richt evengoed haar blik op de al voyeuristische omstanders. Kan de verwarring die ze in die setting als toeschouwer voelt iets vertellen over hoe we naar vrijheid kijken?

Terwijl ik de fiets afstap, heb ik al spijt dat ik alleen naar The NarcoSexuals gekomen ben. Dit voelt als een evenement waar gezelschap aangenaam was geweest. Naast de Brasserie de la Senne word ik een licht moerrassig veld op geleid, met in de verte een bungalow. Wanneer ik de aangeboden hoofdtelefoon opzet, klinkt techno. De repetitieve klanken zullen een voorbode blijken voor wat komt. The NarcoSexuals is een eindeloze loop – tot middernacht dan toch.

Eens aan de bungalow aangekomen, zoek ik een plek tussen de toeschouwers die er reeds rond staan of wandelen, met goed zicht op een raam. Begeef ik me bij de voordeur, de slaapkamer, de badkamer, of liever bij de living? Zeven naakte mannen, sommigen in bdsm-uitrusting, dwalen rond door de kamers. Ze nemen even pauze, zo lijkt het wel, tussen het vrijen, het nemen van drugs, en vooral de combinatie daarvan: chemsex. En zoals wel vaker het geval is bij seks en drugs, lijken de mannen (en met hen ook het publiek) onderhevig aan een soort eeuwig nu – of op z’n minst een desoriëntatie qua tijdsverloop. Gaat de zon onder, of komt ze op? Het doet er eigenlijk niet toe.

Chemseks wordt beschreven als een daad van protest, als het opeisen van zelfbeschikkingsrecht, als een uiting van bevrijding.

De mannen spreken, allemaal tegelijk, dezelfde woorden uit. Er hangen microfoons in de hoeken van de volledige bungalow, die er op vernuftige wijze voor zorgen dat het (althans voor mij) onmogelijk is om af te leiden welke stem bij wie hoort. (Tijdens dit schrijven, begin ik zelfs te twijfelen of deze woorden überhaupt wel live uitgesproken werden.) Dit amalgaam van stemmen, in combinatie met de lichtgrijze kleurlenzen die alle mannen dragen, zorgt in ieder geval voor een bevreemdende ontmenselijking. Een ontmenselijking die natuurlijk in fel contrast staat met de ongelooflijk menselijke driften die we zo expliciet voorgeschoteld krijgen. Bovendien heeft niemand hier een naam of identiteit. Die anonimisering versterkt de indruk dat dit niet gaat over individuen, wel over een fenomeen.

De experience machine

Taboes lijken hier dan wel niet te bestaan, de mannen spreken er wel over. Chemseks wordt beschreven als een daad van protest, als het opeisen van zelfbeschikkingsrecht, als een uiting van bevrijding. Hun verhaal van empowerment keert regelmatig terug naar iets wat samengevat kan worden onder de noemer ‘authenticiteit’. Een concept dat wel vaker aan bod komt wanneer het gaat over roesmiddelen, en de vermeende vrijheid die zij zouden bieden. Want kan er wel iets authentiek plaatsvinden wanneer je onder invloed bent? Het standpunt van deze mannen lijkt duidelijk. ‘Why care if it’s real or not? It feels real.’ Fuck you, moeder natuur.

Het doet denken aan de experience machine, het alom bekende gedachte-experiment van Robert Nozick waarmee de Amerikaanse filosoof hedonisme wilde weerleggen door mensen (hypothetisch) te laten kiezen tussen het alledaagse échte leven, en een veel fijnere, maar valse realiteit. De meeste mensen claimen dat de authenticiteit van hun geluk het belangrijkst is. Maar zou je niet kunnen stellen dat we allemaal voortdurend ervaringsmachines opzoeken in ons echte leven – en niet in het minst in roesmiddelen? In die interpretatie zou het alleszins niet verwonderlijk zijn dat queer mannen zich des te meer tot bepaalde ‘illusies’ zijn gaan richten – in dit geval drugs –, aangezien ze al eeuwenlang (en nog steeds) de toegang wordt ontzegd tot een gelukkig en zorgeloos ‘normaal’ leven. Of, zoals de stemmen het uitleggen: ‘For centuries, we had no examples for how to live our lives. Because we were just deviant and wrong.’

Deze bungalow lijkt wel één grote experience machine. Maar of die ook succesvol is, blijft de vraag. Er zit uiteraard iets ‘empowering’ in wat deze mannen doen en vertellen. Anderzijds is het onmogelijk om hun lege blikken te negeren. We zijn getuige van een beweging richting intimiteit die paradoxaal vaak zorgt voor minder kwetsbaarheid, meer afstand en meer eenzaamheid. De angst en dreiging van de AIDS-epidemie lijkt in het verleden te verdwijnen. De stemmen spreken over hoe de anti-HIV-pil PrEP ervoor zorgt dat ze nu alles kunnen doen wat ze willen – zonder condoom, en no strings attached. Maar is het bevrijdend potentieel van weleer de onderdrukkende levensstandaard van vandaag geworden? Is het in werkelijkheid een zoveelste uitwas van neoliberale, kapitalistische waarden? Verhoeven biedt ruimte voor wrijving tussen verschillende interpretaties.

Verfijnd vingerwerk

Eén van de mannen wandelt naar de cd-speler en legt Jefferson Airplane’s White Rabbit op. Een nummer dat wel vaker gebruikt wordt om een toestand van bedwelming te signaleren, maar waarvan de lyrics nu ook echt iets weggeven over de mindset in deze bungalow. Grace Slick, die het nummer schreef na een acid trip, gebruikte de beelden uit Alice in Wonderland als een aansporing om je nieuwsgierigheid te volgen. Zij stelde drugs voor als geestverruiming. Het werd een van de eerste nummers die verwijzingen naar drugs langs de censuur op de radio kregen. Is The NarcoSexuals een gelijkaardige, hedendaagse transgressie? En waarvan dan juist? Ik vraag het me af terwijl ik kijk naar de genitaliën van een ondersteboven bungelende performer. De kwestie van (zelf)censuur en hoe expliciet de voorstelling al dan niet is, speelt een rol. Is het vingeren van de meubels (en niet van elkaar) bijvoorbeeld Verhoevens Alice in Wonderland, een manier om een theaterfestivalpubliek te kunnen bereiken dat niet naar seksfeesten gaat? Of, fundamenteler, is het een manier om chemseks te representeren, in plaats van het simpelweg écht te beleven?

Op een manier lijkt deze plek authentieker dan waar ook. Iedereen kan zichzelf zijn, er zijn geen pretenties, geen valse beloften, geen foute verwachtingen.

Slick gaf zelf toe dat White Rabbit zeer moeilijk te spelen was voor gitaristen, ‘as it requires some intricate fingering’. Verfijnd vingerwerk is in deze bungalow ook voortdurend gaande. De tafel, de muur, de vensterbank – met elk deeltje van de ruimte bedrijven de mannen de liefde. Af en toe raken ze elkaar kort aan, vluchtig, maar verder lijken ze vooral bezig met de ruimte en met zichzelf, hun eigen genot. Is dit ‘intimiteit’? Of wint de experience machine het hier van interpersoonlijke relaties? Een zorg waar de mannen het hunne van denken. Want wie zijn wij om te bepalen welke vorm van intimiteit gepast is voor hén? Op een manier lijkt deze plek namelijk net authentieker dan waar ook. Iedereen kan zichzelf zijn, en er zijn geen pretenties, geen valse beloften, geen foute verwachtingen. Het is voor iedereen duidelijk wat de bedoeling is, en waarvoor hier geen plaats is – romantische gevoelens bijvoorbeeld.

We lijken ons op het eerste gezicht ergens in de jaren 1970 te bevinden, aan de meubelen af te leiden, maar enkele anachronismen ontkrachten dat. Zo ligt er ergens in een hoek een iPhone op te laden – al zijn gsm’s voor de rest opvallend afwezig. Op de vloer ligt wat verdwaalde confetti, maar verder is dit een eerder sobere, kale ruimte. Niets meer dan het nodige. In de koelkast liggen enkel drankjes, bedoeld om zo nu en dan wat GHB mee weg te spoelen. Het koude licht evolueert mee met de de fases van de trip, en daarmee ook de soundscape. Er zijn momenten van een soort verlammende, aangename kalmheid, maar ook hyperactieve danssessies, individueel en collectief. Hun staat van zijn, en de ruimte die die staat reflecteert, wisselt af tussen mellow, manisch, en quasi-comateus. Hoe donkerder het buiten wordt, hoe meer insecten over de ramen krioelen, bijna even hard naar binnen turend als wij.

Aan de muren van de bungalow hangen foto’s van Marsha P. Johnson, posters van protestmarsen, en een werk van Keith Haring – die overleed aan AIDS. Wat eerst lijkt op het inschrijven in een geschiedenis, voelt vervolgens ook als een uitnodiging tot een kritische blik. Hoe gaat het fenomeen chemseks de geschiedenisboeken in? Als een verdere stap in de bevrijding van queer gemeenschappen? Verhoevens antwoord, dat in de performance zelf bewonderenswaardig open blijft, wordt in de boekenkast toch ietwat onsubtiel naar voren geschoven. Daarin staat namelijk niet enkel een boek over longdrinks, literatuur van Edgar Allan Poe, en Paul B. Preciado’s Testo Junkie. Sex, Drugs and Biopolitics in the Pharmacopornographic Era (2008), maar ook Clementine Fords bestseller uit 2020: Boys Will Be Boys. Power, Patriarchy and Toxic Masculinity. De thematieken zijn alleszins duidelijk. Door deze boeken maakt Verhoeven des te duidelijker dat zijn ideeën over chemseks niet naadloos overgaan in die van de mensen in de bungalow; hijzelf wil het emancipatorische ideaal van chemseks op z’n minst in twijfel trekken. Is het revolutionaire momentum ergens onderweg verloren gegaan?

Morele superioriteit

De aansprekingen van de performers richting het publiek zijn bij momenten ironisch en verwijtend. ‘We are nurses. We give each other some speed if someone needs that, or a kiss. You find that worrying? You want me to do yoga instead?’ We worden geconfronteerd met onze hypocriete, neerbuigende ideeën over hoe afwijkend, maar niet té afwijkend, anderen mogen zijn. Hoe transgressief mag transgressie zijn? Het is niet hun bedoeling de norm te volgen van onze brave, heteronormatieve maatschappij. In het inzichtelijke essay dat Dries Verhoeven publiceerde naar aanleiding van deze voorstelling, beschrijft hij hoe veel van de nieuwverworven vrijheden voor gay mannen aanvoelen als een beperking, een soort onschadelijk maken van de homo. De stem zegt laconiek: ‘I am not your ideal homosexual darling. I’m not married. I’m not monogamous. [..] So stop fucking pathologizing me. There’s nothing wrong with me. I don’t need to be fixed.’ Ik sus mezelf – dat ik me hier niet schuldig aan maak. Toch?

Een cruciaal aspect van deze voorstelling is uiteraard voyeurisme. Als toeschouwers sta je buiten haast op elkaar te drummen om een beter zicht te hebben op de performers binnen. Anderzijds voel je je ook bekeken door de mannen, die regelmatig oogcontact met je maken én dat aanhouden. Je bent je zeer bewust van je blik, van de dingen (of lichaamsdelen) waar je wel of niet naar blijft kijken, van je gezichtsuitdrukking, en vooral van het verschil in kwetsbaarheid tussen jezelf en de performer.

Op een gegeven moment betrap ik mezelf erop dat ik andere toeschouwers ga beoordelen, misschien zelfs ‘pathologiseren’.

Het is namelijk niet zozeer het voyeurisme tussen mezelf en de performers dat me treft. Dat was namelijk in een klassieke frontale opstelling ook mogelijk geweest. Interessanter is hoeveel ik bezig ben met de andere omstanders, mede door de opstelling van deze bungalow van bescheiden formaat, met ramen die niet zó groot zijn. Je moet je voortdurend voorbij mensen bewegen, over hun schouder meekijken, en soms zelfs recht in de ogen van bezoekers aan de overkant staren. Als publiek ben je je ervan bewust dat Verhoeven ons confronteert met een fenomeen dat vaak ongenuanceerd voorgesteld wordt. Een deel van de bevolking ziet chemseks wellicht als iets abject, problematisch, ‘het verkeerde pad’, terwijl een ander deel het net kritiekloos romantiseert. En het is de vermoedelijke vermenging van deze groepen in het publiek, die voor een interessante spanning zorgt. Ik merk dat ik me zaken afvraag als ‘heeft die toeschouwer dit ook al gedaan?’, ‘shockeert dit hen wel of niet?’ of zelfs ‘denkt zij dat ik dit ooit al gedaan heb?’ Met andere woorden: ik betrek hen in het bekekene, en ben me er ongemakkelijk bewust van dat zij waarschijnlijk hetzelfde doen. Er vindt een absorptie plaats – we worden allemaal deel van dit spektakel.

En het blijft zelfs niet bij die vragen. Op een gegeven moment betrap ik mezelf erop dat ik andere toeschouwers ga beoordelen, misschien zelfs ‘pathologiseren’. Zo bekruipt me bijvoorbeeld even het gevoel dat iemand 'er te veel van geniet', het oogcontact té lang aanhoudt, te dicht bij een raam staat, of te vrolijk meedanst – alsof dit niet meer is dan een feest. Ik mag dan wel niet geshockeerd zijn door wat ik zie in de bungalow en beoordeel de performers niet, via een tussenstap blijk ik op de andere toeschouwers toch bepaalde normen te projecteren. Ik word me pijnlijk bewust van mijn morele superioriteit van weleer, toen ik nog dacht volledig onbevooroordeeld te zijn. Waarom vind ik dat we dit spektakel afstandelijker moeten aanschouwen, zonder al te veel plezier? Geeft dat indirect ook geen oordeel weer? Blijkbaar probeer ik heel erg de ideale toeschouwer te zijn, maar wat betekent dat dan? Is mijn ostentatief ernstige, zogenaamd ‘zelfbewuste’ manier van kijken wel zo open-minded?

De verwarring en ambiguïteit die je als toeschouwer voelt over wat je waarneemt én zelf denkt, wordt elegant opengeplooid in The NarcoSexuals, en weerspiegelt een genuanceerde blik op het fenomeen chemseks. De beangstigende vraag rijst of dit dan vrijheid is. Maar ook de vraag wie daar iets kan of mag over vinden. Wanneer de loop weer inzet op het punt waar ik daarnet inpikte, is alles wat ik zie en hoor enkel bevreemdender geworden. Ik durf niet tot het einde te blijven – schrik voor de lichten die aangaan na het feest – en sjok weer naar mijn fiets door het hoge gras. Het wordt een eenzame avond thuis, met als enige high het opplooien van een lading witte was. Toch lijkt dit me een gepastere manier om The NarcoSexuals te verteren dan door iets te drinken in de Brasserie de la Senne. Ai, daar is die superioriteit weer. Ooit zal ik het misschien ook kunnen omarmen: I am not your ideal spectator, darling.