'Wat niet is maar kan zijn': de eigen belangen voorbij?

Door Mara Matthyssens, op Wed Nov 18 2020 23:00:00 GMT+0000

‘Als je vandaag zou sterven en één generatie later terugkeert, in welke wereld zou je dan geboren willen worden, ongeacht waar of wie je bent?’ Die vraag vormt het uitgangspunt van Wat niet is maar kan zijn. In dit boek verkennen tien schrijvers en negen kunstenaars ‘de mogelijkheid hun eigen belangen opzij te zetten voor een betere wereld’. Maar hoe doe je dat in een scenario dat vertrekt vanuit je eigen aanwezigheid in de toekomst?

Hoe kunnen we nadenken over een betere toekomst? Curator Manon Braat vond een mogelijk antwoord op die vraag in het essay ‘What if We’re All Coming Back’ van de Amerikaanse juriste en hoogleraar Michelle Alexander, auteur van de bestseller The New Jim Crow: Incarceration in the Age of Colorblindness (2010). Uitgangspunt van het essay, dat in 2018 in The New York Times verscheen, is het idee van reïncarnatie als denkexperiment voor de toekomst. ‘Wat voor politiek, sociaal en economisch systeem zou ik willen – en waar zou ik voor willen vechten – als ik wist dat ik terug zou keren maar niet zou weten waar en wie ik zou zijn?’

Die vraag van Alexander werd voorgelegd aan tien schrijvers en negen kunstenaars. Dit vormde de kiem voor het boek Wat niet is maar kan zijn, een bundeling van essays, verhalen en beeldbijdragen die verscheen bij Uitgeverij Jurgen Maas, en twee tentoonstellingen onder de noemer ‘A Fair Share of Utopia’, in NEST in Den Haag en CBK in Amsterdam.

De overtuiging dat ons gedrag zou veranderen mochten we geloven in reïncarnatie, echoot het denkexperiment van politiek filosoof John Rawls in zijn A Theory of Justice (1971). Hierin schetst Rawls een scenario waarin een groep mensen samenkomt om de eigen toekomst vorm te geven ‘vanachter een sluier van onwetendheid’, met andere woorden: zonder kennis over de eigen plaats in de maatschappij, klasse, status enzovoort. Rawls was ervan overtuigd dat wanneer deze kennis ontbrak, de meest cruciale sociale voorzieningen ‘eerlijk verdeeld zouden worden, tenzij ongelijke verdeling van een of meer van deze waardes in ieders voordeel zou zijn’.

Er is een ingrijpende omwenteling nodig om die fundamenteel ongelijke verdeling van welvaart aan te pakken.

Wat dit denkexperiment vandaag des te prangender maakt, is het feit dat de waarschijnlijkheid dat we zouden reïncarneren als welvarende, vrije burger in een veilige omgeving enkel kleiner is geworden. ‘Tenzij de wereld radicaal verandert, is de kans groot dat we zouden terugkeren als niet-witte vrouw die van minder dan 2,5 dollar per dag moet leven’, concludeert Alexander. Er is een ingrijpende omwenteling nodig om die fundamenteel ongelijke verdeling van welvaart aan te pakken.

De teruggekeerden

Hoewel Braat Wat niet is maar kan zijn omschrijft als een ‘boek over reïncarnatie’, is het onderwerp niet in alle bijdragen even expliciet aanwezig. Soms vormt het de kern van de denkoefening van de auteur, in andere teksten ontbreekt de notie dan weer volledig. Schrijfster en journaliste Clarice Gargard verhoudt zich in haar essay ‘Totdat we het ooit een keer goed hebben’ rechtstreeks tot het vraagstuk van Alexander en verbindt het aan de doctrine van haar Liberiaanse voorouders. Deze gaat ervan uit dat personen na hun dood naar een ander rijk reizen en als ancestors waken over zij die nog leven. Het was interessant geweest meer te lezen over hoe dit precies opgevat wordt en hoe het de handelingen van zij die nog leven beïnvloedt.

Soms keren de voorouders immers ook terug als nieuwgeborenen, om het leven opnieuw te ervaren. Maar waarom zouden ze dat op dit moment doen, oppert Gargard, in een wereld die voor hen allesbehalve uitnodigend is? Met dat uitgangspunt fileert ze de huidige maatschappelijke wanverhoudingen en de mondiale structurele onrechtvaardigheid. En toch is net die allesbehalve ideale wereld volgens Gargard een motivatie voor de voorouders om te terug te keren. Om te blijven ijveren voor een meer gelijke wereld. Totdat we het ooit een keer goed hebben. Zo verlegt Gargard de focus van de vraag ‘in welke wereld willen we belanden’ naar ‘welke wereld willen we nalaten’.

Dat terugplooien van de toekomst op het heden lezen we ook bij Vamba Sherif. In ‘De teruggekeerde’ vertelt de auteur het verhaal van een vrouw die opeenvolgend drie kinderen verloor, telkens op zeer jonge leeftijd, en later ontdekte dat het telkens de reïncarnatie was van hetzelfde kind, ‘de teruggekeerde’. Keer op keer verkoos het kind de dood, tot het een vierde keer terugkwam en koos voor de liefde en zo ook voor het leven. Sherif zou het liefst zelf ook willen terugkeren als de belichaming van liefde en wel in het heden, wat dus eerder een kwestie is van transformatie dan van reïncarnatie. Verder blijven vreemd genoeg ook alle omstandigheden gelijk, zelfs de tegenstand van andersdenkenden: ‘Omdat ik de belichaming van de liefde ben, zou ik op hun basisemoties inspelen en ze proberen zover te krijgen dat ze het klimaatakkoord gaan tekenen en meer doen om de aarde te beschermen.’

Zijn we zo doordrongen geraakt van doemdenken dat het zelfs onze imaginaire utopieën verduistert?

Maar waarom is de ideale versie van de toekomst of het heden er een waarin deze strijd nog gestreden moet worden? Het is een vraag die je je kan stellen bij meerdere teksten in het boek, waarin vaak toekomstbeelden geschetst worden met zowel hoopvolle als absoluut catastrofale elementen. Zijn we zo doordrongen geraakt van doemdenken dat het zelfs onze imaginaire utopieën verduistert? Of is het een bewuste strategie, omdat het nu eenmaal weinig zin heeft de nu al onafwendbare consequenties van ons handelen in de denkoefening te negeren?

Iemand die wel resoluut en concreet nadenkt over de meest ideale toekomst, waar Alexander in haar essay naar peilt, is schrijver en beeldend kunstenaar Louwrien Wijers. Zij formuleert in haar tekst ‘Honger is de echte dictator’ zes adviezen voor een samenleving gebaseerd op principes van ‘eenheid, gelijkwaardigheid, empathie en volwaardige vrijheid voor iedereen’. Het is duidelijk dat reïncarnatie, volgens Wijers een onafwendbare gebeurtenis die plaatsvindt binnen tweeënhalve week na het overlijden, een centrale plaats in haar denken heeft en ook haar toekomstvisie vormt.

Onze samenleving zou volgens Wijers drastisch verbeteren mocht het volgende verwezenlijkt worden: een universeel basisinkomen, directe democratie door referendum, meer ruimte voor en kennis over het sterfproces in het dagelijkse leven, een heropwaardering van verse en gezonde voeding, de afschaffing van het klassikale onderwijs en een evolutie naar een economisch systeem waarbij iedereen gehoord en voorzien wordt en waarin ‘satisficing, not maximising’ centraal staat, weg van het aloude groeimodel. Haar adviezen zijn degelijk beargumenteerd en verbinden spirituele met klassiek wetenschappelijke inzichten. Ze tonen op een overtuigende manier de werkelijke gevolgen van het voortbouwen op het idee van reïncarnatie, zoals Alexander het voorstelt. Zo komt haar pleidooi voor onderwijs dat meer is afgestemd op de specifieke noden van het kind voort uit het idee dat elk kind talenten uit vorige levens meedraagt ‘die slechts opnieuw geactiveerd hoeven te worden’. Een erkenning van die opgebouwde ervaring zou volgens Wijers hun groei ten goede komen.

Wat niet is maar kan zijn bevat naast teksten van schrijvers ook negen bijdragen van kunstenaars, gaande van foto’s, tekeningen en collages tot computersimulaties. Soms met enkel een beeld, soms met zowel tekst als beeld. Aan de kunstenaars werd de vraag van Alexander voorgelegd, maar ook de opdracht een beeld te creëren dat betrekking heeft op hun geboortegrond en dat een uitspraak doet over de toekomst van die plek. Die insteek verschilt fundamenteel van het gedachte-experiment waarin het idee ‘eender waar ter wereld’ terecht te komen cruciaal is, waar bij de auteurs de nadruk op ligt. De reden voor die verschuiving wordt nergens verklaard, wat verwarrend is voor de lezer. Hoe verhoudt de beeldende kunst zich tot het geschreven woord? De perspectiefwissel maakt bovendien dat de kunstenaars vaak eerder reflecteren op het verleden dan op de toekomst, wat de kloof tussen tekst en beeld vergroot.

Gestript van hun ruimtelijke dimensie hebben de beelden minder gewicht dan de tekstbijdragen en roepen ze vooral de drang op de werken in een tentoonstellingscontext te bekijken.

De beeldbijdragen laten in het algemeen veel aan de verbeelding over. Zo zien we van beeldend kunstenaar en fotograaf Müge Yilmaz een beeld van Google Earth van de regio rond Turkije, louter begeleid door de zinnen ‘Bergen zullen weer bergen worden. / Mountains will be mountains.’, wat de bijdrage niet alleen enigmatisch maakt, maar ook vrijblijvend. In de tentoonstellingsruimte Nest in Den Haag zien we van Yilmaz de sculptuur ‘A Garden of Coincidences’, geïnspireerd op het oudst bekende tempelcomplex ter wereld, vergezeld van een begeleidende tekst. Hier komt het werk veel beter tot zijn recht. Gestript van hun ruimtelijke dimensie hebben de beelden minder gewicht dan de tekstbijdragen en roepen ze vooral de drang op de werken in een tentoonstellingscontext te bekijken.

©Chloé Girten

Gelijkgestemden

Een van de verdiensten van de tekstbijdragen in Wat niet is maar kan zijn is hun verscheidenheid, van persoonlijke essays tot magisch-realistische fictie. Wat alle deelnemers inhoudelijk verbindt is het feit dat ze al eerder rond deze thematiek hebben gewerkt. Ze hebben het vooruitzicht van reïncarnatie niet nodig om hun eigen overtuigingen en handelingen onder de loep te leggen. Het is duidelijk dat ze hier ook expliciet op geselecteerd zijn. Soms zelfs heel letterlijk, zoals in het geval van Jan van de Venis, die optreedt als de ‘waarnemende’ Nederlandse Ombudspersoon voor toekomstige generaties, een juridische belangenbehartiger – op het vlak van onder andere milieu – voor zij die er nog niet zijn.

De teksten in Wat niet is maar kan zijn weerspiegelen hoe de auteurs het heden zien.

Als je deze personen de vraag van Alexander voorlegt, welk politiek, sociaal en economisch systeem ze zouden willen mochten ze terugkeren, is het antwoord naar alle waarschijnlijkheid: exact dát systeem dat ze ook nu al willen. Misschien is dat ook inherent aan gedachte-experimenten, zoals de sciencefictionschrijver Ursula K. Le Guin schrijft in het voorwoord van The Left Hand of Darkness (1969): ‘The purpose of a thought-experiment, as the term was used by Schrödinger and other physicists, is not to predict the future (…) but to describe reality, the present world.’ De teksten in Wat niet is maar kan zijn weerspiegelen hoe de auteurs het heden zien.

Dat maakt de teksten tot op een bepaald niveau ook voorspelbaar. Alexander schrijft over de hypocrisie van beleidsmakers die steevast opteren voor ingrepen die voor hen voordelig op korte termijn zijn, ten nadele van met name het klimaat. Ze geeft het voorbeeld van politici die massale investeringen in de fossiele industrie doorvoeren. Alexander gaat er namelijk van uit dat zij anders zouden handelen mochten ze geloven in reïncarnatie. Maar het is niet aan dit soort personen dat dit gedachte-experiment hier wordt voorgelegd. We lezen teksten van mensen die doordrongen zijn van de ernst van onder meer klimaatverandering en structurele ongelijkheid, voor een lezerspubliek dat waarschijnlijk ideologisch in hetzelfde spectrum zit.

Het is preken voor eigen kerk. Het is dan ook zeer gemakkelijk en gebruikelijk de eensgezindheid van min of meer gelijkgestemden te overschatten, dé kiem van polariserend denken. Hoewel een dissidente stem ook interessant was geweest, is het waardevol dat het boek standpunten samenbrengt die net níet diametraal tegenover elkaar staan en zo een genuanceerder beeld schetsen. Zodat de teksten resoneren. Een letterlijke dialoog, bijvoorbeeld in een lijvig nawoord, had dit nog verder kunnen versterken. Tegelijk maakt de gelijkgezindheid het element van de reïncarnatie vaak overbodig, de verandering in het denken die Alexander ermee voor ogen had hoeft immers niet meer plaats te vinden.

Eigen toekomst eerst

De opvoering van het gedachte-experiment heeft ook een wrange bijsmaak. Op de achterflap lezen we dat in deze bundel tien schrijvers de mogelijkheid verkennen ‘hun eigen belangen opzij te zetten voor een betere toekomst’, door te speculeren over een onbekende toekomst waar zij zelf deel van uitmaken. Dat klinkt nobel, maar is niet net het tegenovergestelde waar? Kan je de keuze voor reïncarnatie als uitgangspunt niet juist zien als het centraal plaatsen van het eigen belang? Alexander verwijst weliswaar naar het vechten voor idealen, maar het is een droevige gedachte dat we een verbetering van onze eigen toekomstige omstandigheden voor ogen moeten houden om diezelfde omstandigheden kritisch te benaderen. Tot zover de grenzen van onze empathie.

Kan je de keuze voor reïncarnatie als uitgangspunt niet juist zien als het centraal plaatsen van het eigen belang?

Hetzelfde trieste idee zit vervat in het voorzichtige corona-optimisme van schrijver Sisonke Msimang in haar tekst ‘Consumeer minder, heb meer lief’, over de mogelijke positieve gevolgen van de pandemie, waarin het idee van reïncarnatie overigens niet aan bod komt. Msimang ziet in corona een kans om het tij te keren: ‘Er is iets in de maatschappij in beweging gekomen. Er is een bijna tastbaar gevoel van empathie tussen de mensen. Mensen die nog nooit eerder sociaal en economisch kwetsbaar zijn geweest, kwamen tot een nieuw inzicht, namelijk dat het lijden van sommigen verbonden is met het lijden van allen.’ Dat mensen die ervaring nodig hebben om tot dergelijke inzichten te komen toont het doorgedreven individualisme in onze samenleving, dat ook doorschemert in de premisse van het gedachte-experiment.

We moeten morrelen aan de fundamenten, het individu decentraliseren en plaats maken voor een radicaal soort empathie

Het is dan ook verfrissend om in ‘It takes a village’ van dichter en performer Dean Bowen een oproep te lezen om net dit individualisme te ontmantelen. ‘Zijn de oplossingen die we formuleren als ingrepen op de systemen die onze wereld vormgeven niet enkel een herschikking van de details die ons gebracht hebben tot de fundamentele ongelijkwaardigheid die we nu zien?’ vraagt Bowen zich terecht af. Hij pleit dan ook voor een ‘gewelddadiger’, want structureler soort ingrijpen. We moeten morrelen aan de fundamenten, het individu decentraliseren en plaats maken voor een radicaal soort empathie: ‘Want wie in ieder ander een deel van zichzelf herkent, zal een wereld moeten scheppen die in haar kern gelijkwaardiger opereert.’

Een andere en complementaire manier om je eigen belangen werkelijk opzij te zetten is door een reflectie over de toekomst resoluut te verbinden aan handelen in het nu, waartoe Clarice Gargard oproept in ‘Totdat we het ooit een keer goed hebben’. Ze bespreekt de performativiteit van het denkexperiment: ‘Alsof we wel na kunnen denken over de staat van de wereld, maar we doen alsof de creatie daarvan verder niet in onze handen ligt. Terwijl het juist onze verantwoordelijkheid is om een voorstelling van de wereld te maken en die daadwerkelijk vorm te durven geven. Zoals de Amerikaanse vrijheidsstrijder Angela Davis stelt: “You have to act as if it were possible to radically transform the world. And you have to do so all the time.”’

Water aan de lippen

Dat geldt bij uitstek voor klimaatverandering, een thema dat als onderwerp in meerdere van de bijdragen op de voorgrond treedt. De uitdagingen waar we op dat vlak mee geconfronteerd worden, tonen zowel de urgentie van het overstijgen van onze eigen belangen als de grenzen van wat we op individueel niveau kunnen bereiken wanneer radicale structurele veranderingen uitblijven. De veranderingen die nodig zijn bevinden zich zowel op individueel, politiek als juridisch niveau. Zo ijvert Jan van de Venis in ‘Vanaf 2020 werd het anders’, waarin hij vanuit de toekomst terugblikt op de noodzakelijk te nemen stappen om het tij te keren, onder andere voor een grondwetswijziging die een gezonde en schone leefomgeving voor toekomstige generaties garandeert. De focus op het rechtssysteem zorgt voor een wat technische tekst, maar wel een die resoluut wegstapt van het verleidelijke individualisme.

Wat als we het gedachte-experiment nu eens omkeren en ons radicaal inzetten voor de ander, in het heden, zonder dat we ons daarbij een eigen voordeel kunnen voorstellen?

Wat als we het gedachte-experiment nu eens omkeren en ons radicaal inzetten voor de ander, in het heden, zonder dat we ons daarbij een eigen voordeel kunnen voorstellen? Rawls indachtig, want ‘echte moraliteit wordt pas mogelijk als eigenbelang niet meer leidend is en we ons net zoveel om anderen bekommeren als om onszelf.’

En wel nu. You only live once.