Wat is de kracht van de politieke grap?
Door Valérie Boiten, op Mon Nov 30 2020 23:00:00 GMT+0000Politieke humor mag dan als subversief worden beschouwd, autoritaire gezagvoerders komen maar al te graag even meelachen om het spel naar hun hand te zetten. Dient humor de machtelozen of de machthebbers?
Tijdens de lente van 2019 toonden Syriërs in de diaspora zich onthutst en verontwaardigd over de Syrische komedieserie Kontak. In een van de sketches werd koudweg de spot gedreven met slachtoffers van chemische aanvallen. Terwijl een man op zijn rug naar adem hapt, wordt hij benaderd door twee reddingswerkers van de Witte Helmen. Een van hen heeft een camera vast en zoomt gretig op het hijgende slachtoffer in. ‘Roep wat luider!’ moedigt hij het slachtoffer aan, als ware de hele aanval in scène gezet door de Witte Helmen.
De beelden werden uitgezonden op het kanaal Lana TV, in handen van de zakenman Samer Foz die een fortuin vergaarde dankzij de oorlog en vandaag volop contracten voor de wederopbouw binnenrijft. Een boodschap van het regime, verpakt als comedy.
Zo’n twintig jaar geleden liet het comedy-genre in Syrië een ander geluid horen. Tijdens de vroege jaren 2000 verschenen nieuwe gezichten op het scherm, in televisiefeuilletons die barstten van de satire en provocatie. Met name de tv-serie Schijnwerper deed iets ongezien: in korte, bijtende sketches werden lokale ambtenaren maar ook machtige ministers door de mangel gehaald. Zelfs de alom gevreesde geheime politie, bedreven in het bespioneren van hun landgenoten, moest er aan geloven.
Het publiek keek massaal, ietwat angstig en toch verrukt over dit afwijkend staaltje komedie met een maatschappijkritische ondertoon. De Syrische bevolking – van jongs af aan getraind in blinde loyauteit aan de Baath-partij van president Assad – kon amper geloven dat dit soort nietsontziende humor het daglicht mocht zien in hun land. Hoewel, nietsontziend? De president bleef steeds buiten schot.
Alles wat tegenwoordig op Syrische schermen verschijnt is ondergedompeld in de officiële beeldtaal van het regime.
Aan dat spektakel lijkt nu definitief een einde gekomen. Alles wat tegenwoordig op Syrische schermen verschijnt – althans voor zij die nog in het land verblijven – is ondergedompeld in de officiële beeldtaal van het regime. Komieken en acteurs schikken zich naar de parolen van de partij. Met de slachtoffers van een gifgasaanval mag (moet?) voortaan gelachen worden.
Op een dag zijn er verkiezingen in Syrië. Een jongeman mag voor het eerst in zijn leven stemmen en begeeft zich met enige gewichtigheid naar het stembureau.
‘En, hoe ging het?’ vraagt zijn vader wanneer de zoon terug thuiskomt.
‘Prima, hoor. Ik heb voor de oppositie gestemd.’
‘Wat?’ briest de vader verschrikt, waarop hij opspringt en naar het stembureau holt. Daar aangekomen spreekt hij angstig de bijzitters van het bureau aan.
‘Ik, euh, mijn zoon, hij heeft een mentale aandoening, weten jullie, hij weet niet goed wat hij doet. Ik denk dat hij zomaar wat heeft gestemd.’
De bijzitters grijnzen. ‘Geen zorgen, vriend. We hadden het al aangepast.’
Een spel spelen, iemand voor de gek houden of aan het lachen brengen: in welke vorm ook, plezier schept een gevoel van betrekkelijkheid, zoals Godfried Bomans het beschreef, het vermogen tot verbeelding en introspectie. Dit soort lichtzinnigheid is vooral gedurfd in repressieve samenlevingen, waarin burgers voortdurend onder druk worden gezet om zich te conformeren aan de staatsideologie. Officiële waarden als vaderlandsliefde, krijgshaftigheid en samenhorigheid zijn hier in geen geval vatbaar voor discussie. Een komische kijk op dit alles vormt dan al snel een schending van het beeld dat de machthebbers trachten op te houden.
Humorloze machthebbers?
De mogelijke gevolgen van zo’n schending beschreef Milan Kundera in De grap (1969), waarin het hoofdpersonage zijn voorliefde voor parodie duur moet bekopen wanneer een briefkaart met een ironische boodschap aan een vriendin in het communistische Tsjechoslowakije in verkeerde handen valt. ‘Machthebbers zijn bang voor humor omdat ze die zelf niet hebben,’ verklaart de Turkse cartoonist Ercan Akyol dat fenomeen. Maar is dat wel zo?
Het Syrische regime demonstreert dat dictators de schaarse ruimte voor humor kunnen opeisen om haar met een grimmige vrolijkheid over te nemen.
Het Syrische regime demonstreert dat het omgekeerde net zo waar kan zijn: dictators kunnen de schaarse ruimte voor humor opeisen en met een grimmige vrolijkheid overnemen. De machthebber zet de machteloze te kijk.
Het Assad-regime, sinds 1971 onafgebroken aan de macht, heeft deze tactiek misschien wel afgekeken van hun ‘all-weather friend’, de Sovjet-Unie, met wie ze doorheen de Koude Oorlog nauwe banden onderhielden. Jon Waterlows boek Het is maar een grap, Kameraad! legt uit hoe de Sovjetleiders te werk gingen om het gevoel voor politieke humor in de samenleving net ter versterking van de eigen positie in te zetten. In de jaren dertig richtten de Sovjets het magazine Krokodil op, waarin vrolijk de spot werd gedreven met de corrupte bureaucratie. Dit soort humor had echter weinig te maken met contestatie, maar alles met interne afrekeningen.
Net zo wordt de Syrische satire in Schijnwerper van meet af aan onderworpen aan controle van bovenaf. Wanneer president Hafez al Assad onverwachts overlijdt in het jaar 2000, is het de beurt aan de 34-jarige Bashar. In allerijl wordt de grondwet aangepast, waarin ietwat ongelukkig stond geformuleerd dat de president van het land ouder dan 40 jaar moet zijn. Vervolgens lanceert het Syrische regime een PR-campagne om de jonge Bashar, een nobele onbekende op het internationaal toneel, als een moderne en hervormingsgezinde gezagvoerder in de kijker te zetten.
Deze korte periode, waarin de teugels ietwat worden gelost en de pers voorzichtig politieke meningen durft formuleren, staat te boek als ‘de Damasceense lente’. Schijnwerper wordt voor het eerst uitgezonden en de bekende cartoonist Ali Farzat richt het satirische magazine El Domari (De lantaarnaansteker) op, een unicum in de geschreven pers in Syrië. Na twee jaar verandert het regime het geweer van schouder. El Domari moet de activiteiten staken en talloze opiniemakers verdwijnen in de gevangenis.
Twee mannen komen elkaar tegen op straat.
‘Ha Georg, fijn je te zien. Ik dacht dat je in een kamp zat,’ zegt de ene.
‘Ja, ja, maar ik ben er weer uit nu,’ klinkt het._
‘Wel, hoe was het?’
‘Oh, het was fantastisch. ‘s Ochtends stonden we op en kregen we hete chocola of koffie en een royaal ontbijt. ’s Middags aten we stoofpot, wat we maar wilden. Daarna deden we wat sport en ’s avonds keken we naar films.’
‘Oh wat vreemd! Ik zag Hans enkele dagen geleden en hij vertelde me een volstrekt ander verhaal.’
‘Welja, en daarom is ie terug in het kamp.’
Het Syrische patroon van staatsinmenging doet denken aan wat historici Carl Dietmar en Marcus Leifeld schreven over de carnavalsfeesten in nazi-Duitsland. In 2010 brachten de twee een boek uit waarin grondig werd afgerekend met de klassieke visie op het Keulse carnaval van 1934, dat werd herinnerd als een politiek geladen en zelfs anarchistisch festijn, een uiting van verzet tegen de nazistische overheersers die een jaar eerder de macht hadden gegrepen. Dietmar en Leifeld tonen in hun studie de dubbele natuur van Duitse carnavalsvieringen aan: ja, er werd hier en daar de draak gestoken met het fascistische bewind en een zeldzame keer zelfs met de Führer zelf, maar deze uitingen bleven zelden ongestraft. Achter de schermen hielden de nazi’s de controle over het volksfeest strak in handen. Lokale machthebbers wendden hun invloed subtiel aan, zonder openlijke regie of censuur, waardoor des te meer de indruk kon ontstaan dat de pro-nazistische praalwagens en antisemitische humor spontane uitingen waren van het volk.
Ook journalist Rudolph Herzog leest weinig verzet in de Duitse humor onder het fascisme. Er werd dan wel gelachen met machtsfiguren, maar dat was volgens Herzog slechts een manier om even stoom af te laten in een snel veranderende wereld. De toon van de grappen die de Duitsers aan elkaar vertelden – ietwat braafjes, zonder de stekelige doornen van de rebellie – getuigt eerder van gelatenheid, zelfs aanvaarding. ‘De grappenmakers leken van het donkerste in de mens uit te gaan, terwijl de Duitsers die echt tegen het nazisme ingingen net een goed mensbeeld voor ogen hadden,’ stelt Herzog.
Ook in de Sovjetunie stelden politiek getinte moppen het bemoeizuchtige overheidsapparaat niet zozeer aan de kaak. Ze droegen net bij aan een soort normalisering van het stalinisme, als een nare ziekte waar je nu eenmaal mee verder moet in het leven. ‘Hoe kijk je aan tegen de Sovjetoverheid?’ opent een grap in het boek van Herzog. ‘Zoals ik naar mijn vrouw kijk,’ klinkt het antwoord. ‘Deels gewoonte, deels angst. En de wens ik dat ik een andere had.’
De aanname dat humor dictators in hun hemd kan zetten (‘to defy a dictator, send in the clowns’) lijkt dus al te eenvoudig. Wie onder een autoritair bewind leeft zal niet zo gauw de confrontatie met de macht opzoeken. En wie dat wel doet, moet op tijd terug onder het maaiveld duiken. In dit soort context wijst een politiek gedurfde mop eerder op een gevoel van spanning en onrust in de maatschappij. Het plezier dat je kan horen in de daaropvolgende lachbui, of een voorzichtiger gegniffel, helpt om die spanning even te ontzenuwen, al was het maar in het contact tussen twee mensen. Maar altijd is er een soort guerillaoorlog aan de gang, waarbij tirannieke gezagvoerders maar al te graag even komen meelachen en het spel heroveren. Een grap zal dus geen revolutie ontketenen. En wanneer ze oogluikend wordt toegelaten, is dat vaak doelbewust – om een meer ernstige poging tot verzet te voorkomen.
Plezier vs. protest
‘Wat doet een afgevaardigde in het Congres? Ik heb geen idee – maar stem voor mij en ik zoek het voor jullie uit.’ (verkiezingsslogan van de Braziliaanse komiek Tiririca)
Ook vandaag is het moeilijk te bevatten waar de kracht van politieke humor precies ligt – en of die kracht niet al bij voorbaat wordt ondermijnd. Westerse politici voelen tegenwoordig nogal een drang om de boel wat op te leuken. Ongevraagd komen ze met TikTok-sketches en andere joligheden op de proppen. In een dergelijke spektakelshow lijkt de grap een hopeloos ongeschikt medium voor kritiek en verzet. Het ‘doorprikeffect’ waar humor garant voor kan staan, verwordt tot een verwaarloosbaar prikje wanneer politici zichzelf en hun discours niet meer serieus nemen. Dat ervaren stand-upcomedians bij een man als Donald Trump: de werkelijkheid overtreft de parodie. Wanneer we de draak steken met Trump, valt de man helemaal niet van zijn sokkel, want hij deed amper een poging om zijn huichelarij te verbergen. Wat valt er dan nog te lachen?
Een grap wil in de eerste plaats zorgen voor vermaak, niet voor protest.
Eveneens opvallend is de vaak succesvolle entrée van komieken in de politiek. Zelensky in Oekraïne, Grillo in Italië, Tiririca in Brazilië. Invloedrijke politici die weten hoe ze een publiek op de hand kunnen krijgen met een scherts of een kwinkslag. Heeft de grap dan zijn subversieve kracht verloren? Natuurlijk niet, maar we moeten ons wel bewust zijn van de grenzen waar politiek gewaagde humor tegen aanbotst. Een grap wil in de eerste plaats zorgen voor vermaak, niet voor protest.
Net dit soort vermaak kan echter wel levens redden – in figuurlijke zin dan toch. In doffe ellende is humor soms de enige manier om het vol te houden, om te overleven. Humor verzacht, verlicht, lucht op – ook in tijden waarin clowns de plak zwaaien. Het hoeft daarom niet over politiek te gaan. Als een streepje ironie het politieke en politiserende discours even in een ander daglicht kan plaatsen, als het de contouren van een universeler mensbeeld kan schetsen, dan is dat een overwinning. Niet het donkerste in de mens, maar het lichtste.