Wanneer politici gaan spreken als kunstenaars

Door Sibo Kanobana, op Tue Oct 09 2018 22:00:00 GMT+0000

Succesvolle politici lijken tegenwoordig niet meer op zoek naar een heldere visie, noch naar de ware feiten. Ze hebben vandaag meer weg van een soort podiumkunstenaars, die met eigen woorden en de kracht van verhalen een nieuwe waarheid creëren. Is de kunst van polariseren de kunst zelf recupereren?

‘Polarization is the definition of success, because it means you’ve penetrated.’
Nicolas Winding Refn

Een recent onderzoek in de VS (‘Measuring Polarization in High-Dimensional Data’, 2016) toont aan dat je door simpele woordanalyse van een redevoering in het Amerikaanse congres kan bepalen tot welke partij de spreker behoort. Dat was vroeger een stuk moeilijker. De onderzoekers vergeleken transcripties van congresredes tussen 1873 en 2009 en berekenden dat je op basis van een tekst uit 1873 54% kans maakte om correct te raden vanuit welke partij de spreker kwam. In 1990 bleek die kans nauwelijks gestegen tot 55%. Maar in 2009 had je ineens 83% kans om vanuit woordanalyse de partijaffiliatie correct te raden. Als het over migratie gaat, bijvoorbeeld, spreekt het ene congreslid over ‘undocumented workers’, terwijl het andere het liever heeft over ‘illegal aliens’.

Je zou kunnen denken dat dat niet zo belangrijk is. Zelfs als conservatieven en progressieven dezelfde woorden zouden gebruiken, waren ze het wellicht nog steeds oneens. Maar taalgebruik overstijgt de politieke sfeer en drukt zijn stempel op het dagelijks leven. Meer Amerikanen zullen bijvoorbeeld aangeven dat ze ‘The Affordable Care Act’ steunen dan wanneer je hen vraagt naar hun visie op ‘Obamacare’, ook al gaat het over exact dezelfde regeling. Taal is een machtig wapen, voor wie de werkelijkheid wil veroveren.

Vocabulaire aan de lont

Ook in België polariseert het gebruik van specifieke woorden het politieke debat. Toen Theo Francken in september 2017 zijn tweet over vluchtelingen aan het Maximiliaanpark afsloot met #opkuisen, vond hij weerklank bij een bepaalde harde kern en polariseerde hij prompt het debat over de vluchtelingen. Hij liet later weten dat hij dat woord niet had mogen gebruiken, dat hij ‘opkuisen’ bedoelde als ‘problemen oplossen’. Maar een bonte tweet werd groot nieuws en creëerde een kloof tussen het zogenaamde ‘politieke establishment’ (nog zo’n machtig woord) en de N-VA, een partij die nochtans al veertien jaar aan de macht is in Vlaanderen en vier jaar op federaal niveau.

De performance was geslaagd, de maatschappij gepolariseerd, de harde basis verbreed. Of hoe één woord de lont kan zijn voor een heel kruitvat.

De hypermediatisering van de politiek lijkt van het politieke discours een soort woord- en podiumkunst gemaakt te hebben.

Die spectaculaire stijging van specifiek gekleurde woorden in de afgelopen twintig jaar valt perfect samen met de opmars van sociale media, naast weldoordachte sluwe mediacampagnes om het kiezerspubliek te beïnvloeden. De hypermediatisering van de politiek lijkt van het politieke discours een soort woord- en podiumkunst gemaakt te hebben, een kunst die verschillende media tegelijk bespeelt en haar retoriek aanscherpt via twitter. De inzet daarvan is niet om ons te ontspannen of aan het denken te zetten. Wel om de macht te grijpen in een nieuwe maatschappelijke configuratie, die sterk geleid wordt door wat er gebeurt op sociale media. Dat verklaart dan ook het einde van de politieke correctheid, tot voor kort een wezenlijk onderdeel van wat politiek net is.

Hoewel taal natuurlijk ook in het verleden al partijdig was, was ze dat toen compleet anders. Volgens bovenstaand onderzoek naar woordgebruik in het Amerikaanse congres kon je op het einde van de negentiende eeuw gemakkelijker een politieke affiliatie raden op basis van de aangehaalde onderwerpen, op basis van inhoud, dan op basis van specifiek woordgebruik. Die observatie blijft geldig doorheen het grootste deel van de twintigste eeuw: partijverschil ging over wat je aan onderwerpen aansneed, niet over hoe je dat deed. Vandaag blijkt politiek meer een kunstvorm geworden: de vorm, de klank, de toon is de betekenis zelf geworden.

Verhaaltjes voor het kiezen

Succesvolle politici neigen daarbij specifiek naar de filosofie van de artistieke avant-garde: iedereen tevreden stellen is onwenselijk, compromissen sluit je niet, authenticiteit gaat boven alles. Verontwaardiging uitlokken is dus inherent aan de strategie. Sommige mensen zullen je fantastisch vinden, anderen zullen je haten, maar dat is nu net de sleutel van het moderne politieke spel.

Succesvolle politici neigen naar de filosofie van de artistieke avant-garde.

Het winnen van verkiezingen blijkt allang niet meer te gaan om het overhalen van de onbesliste of gematigde kiezers in het centrum, wel om het verzamelen en opjutten van een harde kern bewonderaars en gelijkgestemden, desnoods ten koste van ‘het establishment’. Een eigentijdse vorm van dadaïsme?

In elk geval is binnen die aanpak taal cruciaal: graag opruiend, spelend op het buikgevoel, bedacht om hevige emoties uit te lokken. Zowel het Trump-team als de Brexit-campagne toonden zich daar feilloos in, en bij heel wat bewegingen over heel Europa zie je gelijkaardige tendensen. In de sociale media hebben ze het perfecte wapen gevonden om te prediken voor eigen kerk, die kerk verder te vergroten en zo hun strategie effectief te ‘ver-talen’ in electoraal gewin.

Inderdaad, we hebben het hier over populisme. In What is Populism? (2016) vat Jan-Werner Mueller mooi samen over welke twee essentiële kenmerken alle politicologen het eens zijn als ze het daarover hebben. Ten eerste beschouwen populisten 'het volk' als een verenigd en homogeen geheel en eisen ze voor zichzelf het exclusieve spreekrecht voor deze groep op. Ten tweede zijn ze intrinsiek anti-pluralistisch: elke vorm van oppositie tegen hun standpunt beschouwen ze als illegitiem, waaruit volgt dat ze weinig respect hebben voor democratische normen.

Voor populisten zijn burgers die geen deel uitmaken van hun parochie of hun hardcore fans, lees hun ‘volk’, geen redelijke burgers die overtuigd moeten worden, maar vijanden die je moet overwinnen. Als populisten de verkiezingen verliezen, is dat ook nooit omdat ze het vertrouwen van de burgers verloren zijn, maar omdat ze het slachtoffer zijn van complotten.

Naast dat polariserende taalgebruik leent de moderne politiek van de kunsten ook het vertellen van verhalen. Dat stelt John Sadowsky, een succesvolle leadership coach, in ‘Storytelling and Politics’ (2018): om aansluiting te vinden bij je publiek moet je een verhaal vertellen vanuit je eigen identiteit, waarbij de persoonlijke anekdote dient om iets groters bevattelijk te maken. Zo verschilde het politiek-economische verhaal van Hillary Clinton in 2016 niet significant van Obama’s plannen in vorige presidentsverkiezingen, maar Obama wist het brede publiek veel beter te raken met zijn eigen verhaal.

Ook Trump slaagde daarin, hoewel minder nadrukkelijk dan Obama: steeds greep hij terug naar zijn identiteit van dealmaker, succesvolle zakenman, buitenstaander in de politiek en échte – witte – Amerikaan. Beide presidenten portretteerden zichzelf als ‘personage’, of voerden andere tastbare figuren op als Joe the Plumber.

De macht van het woord

Dat kunst politiek kan zijn, is zo oud als de straat. Maar dat politiek kunstig wordt, is nieuw. Zeker in het geval van populisme lijken politiek en performance soms nog moeilijk uit elkaar te houden.

Doet Dieudonné een stand-up of is hij de spreekbuis van een informele oppositie in het Franse politieke landschap? Is Trump een realityshow-celebrity of toch de president van de VS? Is Beppe Grillo een komiek die politiek commentaar geeft of een politicus die sarcastisch uit de hoek komt? Meent Theo Francken wat hij zegt, of voert hij gewoon een uitgekiende act op om de menigte op te zwepen? Functioneren de tirades van Geert Wilders in de Nederlandse Eerste Kamer nog binnen de representatieve democratie of zijn ze gewoon gericht op het entertainment van de tv-kijkers thuis? Intussen valt met zijn eigen taal een heel nieuw woordenboek samen te stellen: van ‘subsidieslurpers’ en ‘kopvoddentaks’ tot ‘haatbaarden’ en ‘shariascholen’. Ze verklaren de realiteit niet langer, maar zetten ze categoriek naar zijn hand door op de emotie te spelen. Dichters doen niets anders.

Dat kunst politiek kan zijn, is zo oud als de straat. Maar dat politiek kunstig wordt, is nieuw.

Lang zweerde het politieke genre bij de stijl van het handboek: feitelijk, doorspekt met logica en bouwend op rationele argumenten. Sinds begin deze eeuw lijkt politiek meer op een nieuwe vorm van extreme performancekunst: verrassend, schokkend en polariserend. Politiek als podiumkunst.

Dat is zorgwekkend, want politiek heeft natuurlijk zeker één cruciale voet vóór op de kunsten: haar reële macht. Hoewel ook kunst onze sociale werkelijkheid kan beïnvloeden, gebeurt dat veelal indirect. Kunstenaars richten zich veeleer tot een beperkte schare van toehoorders, die in het beste geval pas op langere termijn aan invloed wint.

Succesvolle politici daarentegen hebben macht over alle burgers, ook over die burgers van wie ze strategisch hebben beslist om zich te vervreemden. Hun strategie leidt daarom duidelijk tot een veel sterkere polarisering tussen burgers, terwijl een noodzakelijke beschaafde en redelijke dialoog tussen partijen (op het publieke forum) steeds onwaarschijnlijker wordt.

Steeds meer lijkt het erop dat politici die nieuwe waarheden creëren, het grootste electoraal succes boeken.

En natuurlijk maken niet alle politici zich daaraan schuldig – net zoals lang niet alle artiesten per definitie willen verdelen – maar steeds meer lijkt het erop dat politici die nieuwe waarheden creëren, het grootste electoraal succes boeken. Wat impliceert dat voor de rol van kunstenaars zelf? Laten ze hun artistieke instrumenten zomaar recupereren?