Waarom oud worden? Interview met Susan Neiman

Door Arnout De Cleene, Hannelore Roth, op Thu Aug 24 2023 22:00:00 GMT+0000

De Amerikaanse filosofe Susan Neiman verzet zich tegen het infantiele tijdperk waarin we leven. 'Onze maatschappij wil geen volwassenen, omdat die bedreigender zijn voor de bestaande sociale orde.’

Nadenken over een betere wereld is geen naïeve kinderdroom, vindt de Amerikaans-Joodse filosofe Susan Neiman (1955). Het is net een teken van volwassenheid om de gegeven werkelijkheid niet als vaststaand te beschouwen. In boeken als Het kwaad in het moderne denken (2004), Morele helderheid (2008), Waarom zou je volwassen worden? (2014) en Links ≠ woke (2023) brengt Neiman filosofie naar een breed publiek. Een rode draad in haar denken zijn de waarden van de verlichting, die volgens haar onder druk staan: het geloof in universele mensenrechten en de hoop dat we de wereld ten goede kunnen veranderen. Met vaste tred verkent ze in navolging van Immanuel Kant de ruimte tussen hoe de wereld is en hoe die zou moeten zijn – zonder een van beide perspectieven uit het oog te verliezen. Net in die mogelijkheid om het verschil tussen ideaal en werkelijkheid te zien, schuilt hoop. Die neemt niet af als je ouder wordt, wel integendeel.

Op de omslag van uw boek Why Grow Up? (2014) staat een foto van Wolfgang Tillmans, ‘Central Line, Suit’. Die toont een man in maatpak, met gekruiste armen, in een overvolle metrowagon. De cover van de Nederlandse vertaling toont de benen van een kind die, gehuld in netkousen, tevoorschijn komen vanonder een kuitlange plissérok, en voetjes zwemmend in glimmend rode schoenen met naaldhakken. Met zulke beelden voor ogen lijkt volwassen worden een synoniem voor het zich plooien naar de eisen van een benepen, genormeerde, burgerlijke wereld. Toch beargumenteert u het omgekeerde: volwassen worden is subversief.

Ik vond die covers passend, want even ironisch als de titel Waarom zou je volwassen worden? Kind blijven of ‘jong van geest blijven’ wordt natuurlijk beschouwd als een ideaal. Maar dat is een recente ontwikkeling – een Peter Pan-achtig idee dat maar een goede honderd jaar oud is. Er is een lied in de musical Peter Pan dat suggereert dat volwassen worden neerkomt op dat coverbeeld van Tillmans: ‘I won’t grow up / I don’t want to wear a tie / Or a serious expression / In the middle of July / And if it means I must prepare / To shoulder burdens with a worried air / I’ll never grow up / Not me, / Not I.’ Opgroeien betekent doorgaans onze ‘kinderlijke’ dromen en idealen opgeven en berusten in de beperkingen die bij het ‘echte’ leven horen. Volgens mij is dat een foutief idee: het is een enggeestig en onaangenaam beeld van volwassenheid, bedoeld om ons klein te houden. Empirisch gezien is daar niets van aan: sociologische studies hebben aangetoond dat mensen gelukkiger worden wanneer ze ouder worden. De zogeheten ideale leeftijd, van 18 tot 28 jaar, ‘de beste tijd van je leven’, is in feite de periode waarin je het ongelukkigst bent, het meest onzeker, met veel zaken worstelt. Als die ‘ideale’ fase in je leven eigenlijk helemaal niet zo ideaal is, waarom verheerlijken we die dan? Wat is daar aan de hand? Dat vraag ik me af in het boek. Mijn conclusie, in navolging van Immanuel Kant: we leven in een maatschappij die geen volwassenen wil, omdat die bedreigender zijn voor de bestaande sociale orde.

Kants beroemde lijfspreuk vormt het uitgangspunt van uw pleidooi voor volwassenheid: ‘Verlichting is de bevrijding van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft.’ De mens heeft zelf schuld aan zijn onmondigheid of ‘immaturity’, zoals u het in Why Grow Up? vertaalt. Dat is een opvallende beschrijving.

Kant schrijft inderdaad dat we die onmondigheid aan onszelf te wijten hebben, maar mensen lezen zelden de zinnen die erop volgen. Natuurlijk is die onvolwassenheid deels zelfopgelegd: we zijn lui en laf, en het is gemakkelijker om andere mensen voor ons te laten denken dan een autonome volwassene te zijn. De oplossing is dan simpel: we moeten moediger en energieker zijn en ons op eigen kracht optrekken. Dat is een neoliberale mantra, en helemaal niet wat Kant zegt. Kant gaat verder met te zeggen dat de overheid – hij noemt ze bewakers – niet wil dat mensen volwassen worden. Zij verkiezen kinderen, en trachten ons ervan te overtuigen dat het lastig en akelig is om zelf na te denken.

Maar u bent ook hoopvol. Anders dan bij Michel Foucault, die u sterk bekritiseert in uw meest recente boek Links ≠ woke (2023), ziet u onderwerping aan een corrumperende macht als iets waaraan te ontkomen valt.

De Eerste Wereldoorlog is de periode waarin het vertrouwen in de ervaring van ouderen begint te wankelen. De aandacht voor de jeugd neemt de bovenhand.

Foucault geeft ons weinig hoop om ook maar iets te doen, niet? Zijn analyse van macht en de manier waarop we zelf bijdragen aan de werking van macht, is ongetwijfeld erg interessant en fijnzinnig. Maar hij biedt geen uitweg, geen weg vooruit. En dat doet Kant wel. Kant biedt hoop op twee vlakken. Ten eerste moeten we aan onszelf werken: we moeten minder angstig leven en autonomer worden. Ten tweede moeten we beseffen dat de sociale structuren waarin we leven erop gericht zijn ons te infantiliseren. Op dat vlak is Foucault wel relevant: in tegenstelling tot bijvoorbeeld feodaal Pruisen, waar het vrij duidelijk was wie de macht had en tegen wie je moest revolteren als je iets wilde veranderen, is macht vandaag minder zichtbaar en meer diffuus, ook omdat we er zelf aan bijdragen. Als je die twee zaken beseft – je draagt zelf bij aan je onvolwassenheid, maar je leeft ook in een cultuur die dat eist en stimuleert – heb je een kans om eraan te ontkomen.

In De wereld van gisteren (1944) schetst de Oostenrijkse auteur Stefan Zweig een beeld van de Weense samenleving aan het begin van de twintigste eeuw. De autobiografische ik-verteller merkt een algemeen wantrouwen op tegenover jeugdigheid. Zijn vader wierf nooit jonge mensen aan, en ambitieuze jongeren trachtten er ouder uit te zien, met middeltjes die de baardgroei stimuleerden, door een bril te dragen of door zich donker te kleden. Als we een beeld van de huidige tijd zouden schetsen, komen we uit bij het tegenovergestelde. Vanwaar die actuele obsessie met het jeugdige?

Je kan zo’n tendens natuurlijk niet terugbrengen tot één oorzaak, maar ik vermoed dat de Eerste Wereldoorlog mee bepalend was, een oorlog die niet in het minst voor de jongere generatie wanhoop en teleurstelling met zich meebracht. Het is de periode waarin het vertrouwen in de ervaring van ouderen begint te wankelen. De aandacht voor de jeugd neemt de bovenhand. ‘De ouderen hebben ons in de problemen gebracht’, dat verwijt hoor je ook vandaag: dat mijn generatie geen aandacht heeft geschonken aan de klimaatcrisis. En dat klopt. Ik verbond sociale rechtvaardigheid niet met klimaatactivisme. Enerzijds begrijp ik dus die gedachte: laat ons schoon schip maken, de vorige generatie vergeten, ze hebben er een te grote puinhoop van gemaakt. Anderzijds moet ik ook denken aan de beroemde woorden van de historicus E.P. Thompson: ‘the enormous condescension of posterity’. Elke generatie denkt dat ze het beter weet. Vaak weten we het niet beter.

In Waarom zou je volwassen worden? hanteert u een onderscheid tussen kindertijd, adolescentie en volwassenheid. Maar volwassen worden impliceert vaak ook oud worden. Wat kan ouderdom op filosofisch en conceptueel vlak toevoegen aan volwassenheid?

‘Volwassen worden impliceert – hopelijk – dat je een job vindt die voor jou betekenisvol is. Dat wordt nog moeilijker wanneer je objecten moet maken die ontworpen zijn om uit elkaar te vallen.’

Volwassen worden is een levenslang proces, maar ouderdom voegt wel degelijk iets toe. Ten eerste wordt het oordeelsvermogen van mensen beter. Er is een grotere schat aan ervaringen om uit te putten. Ten tweede ken je jezelf beter. Je bent minder onzeker. Je weet wat je sterktes en zwaktes zijn en hoe je die het best kan gebruiken. We leren steeds bij, over de wereld en over de manier om door die wereld te navigeren. Dat proces gaat almaar door, tot onze gezondheid begint te verslechteren …

Dat laatste is een van de vele negatieve ideeën die overheersen wanneer het over ouderdom gaat. ‘Starend naar de goudmijn aan mijn voeten: een heel leven dat voor me lag’, schreef Simone de Beauvoir. Maar haar conclusie is onthutsend: ‘Ik werd bedrogen.’ U haalt ook Shakespeares bekende ‘zeven levensfasen’ aan uit As You Like It, waarin hij de zevende en laatste levensfase omschrijft als een leven ‘sans teeth, sans eyes, sans taste, sans everything’ en waarin …

Dat is niet Shakespeare die dat zegt, maar het personage van een clown! Wanneer het gaat om ouder worden, grijpt iedereen terug op Shakespeares ‘zeven levensfasen’, dat een erg donker beeld schetst. Maar het is somber over elke fase van het leven. Bovendien komt na de clown een tweede perspectief naar voren: dat van Adam, die ouder is en een ander, vitaler beeld schept van ouderdom: de oude dag als ‘a lusty winter, / Frosty, but kindly’. Bij De Beauvoir hangt de donkerte samen met de hoop en verwachtingen die ze had als jong meisje om de wereld te veranderen, en die niet gerealiseerd waren toen ze die zinnen op oudere leeftijd neerschreef – hoewel De Beauvoir de wereld met haar boek Le deuxième sexe meer veranderde dan ze zelf besefte. Ik moet toegeven dat ik het pessimisme van De Beauvoir hier niet begrijp. In haar werk stelde ze alles ter discussie, maar over ouderdom had ze een zeer conventioneel beeld. Dat voelt voor mij erg triest aan.

U bekritiseert de kapitalistische idee van ‘planned obsolescence’ (geplande veroudering) en beschouwt het als een bepalend aspect in de huidige consumptiecultuur. Is er een parallel te trekken met de manier waarop wordt omgegaan met ouderen in de samenleving?

‘Van alle vormen van discriminatie vind ik agisme het meest verbijsterend, omdat het gericht is tegen iets wat elk van ons zal delen.’

Dat is een interessante gedachte. Geplande veroudering is iets waaraan we zo gewend zijn geraakt dat we het bijna niet meer opmerken. Producten worden ontworpen om snel kapot te gaan, om ze weg te werpen. Honderd jaar geleden werd dat zo beraamd. Een kabaal van gloeilampproducenten bedisselde om geen gloeilampen meer te maken die zo lang zouden branden als ze kunnen branden. Door de levensduur te beperken, steeg de omzet.

Ik heb het in mijn boek vooral over geplande veroudering in relatie tot werk. Volwassen worden impliceert – hopelijk – dat je een job vindt die voor jou betekenisvol is. Dat wordt nog moeilijker wanneer je objecten moet maken die ontworpen zijn om uit elkaar te vallen. Maar de manier waarop we gewend zijn geraakt aan de beperkte houdbaarheid van objecten leidt misschien ook tot een vergelijkbare benadering van mensen. Mensen takelen van nature af. Het was lange tijd zo dat producten mensen overleefden. Dat is nu niet meer het geval.

Over werk gesproken: ouderdom en werk staan de laatste tijd in de belangstelling, van verplichte pensionering tot protesten over de pensioenhervorming. Wanneer u het heeft over werk, gaat u te rade bij Hannah Arendt. Bieden haar inzichten over werk de mogelijkheid om klaarheid te scheppen in dat debat?

Arendt heeft het niet specifiek over ouder worden. Ze ziet mensen, net als ik, als fundamenteel actief – voor haar staat de ‘vita activa’ centraal. Dat is een subversief idee omdat we getraind worden om passieve consumenten te zijn, die enkel interesse hebben in het vergaren van meer speeltjes. Arendts punt is dat dat uiteindelijk tot een infantiel en betekenisloos bestaan leidt. We hebben allemaal de behoefte om iets terug in de wereld te brengen, iets wat er langer zal zijn dan wij. Een idee, een herinnering, een tafel. Het is volgens mij een manier om de dood te verslaan.

In Links ≠ woke kant u zich tegen een bepaald soort identiteitsdenken dat beleden wordt in linkse kringen en in sociale bewegingen als Black Lives Matter. Dat identiteitsdenken is volgens u tribalistisch, in de zin dat mensen enkel verbindingen aangaan met leden van de eigen groep op basis van etniciteit of gender. U stelt dat er al te zeer wordt gefocust op machtsverschillen in plaats van gedeelde waarden: een rechtgeaard links standpunt heeft net nood aan universalisme. Loopt de kritiek op agisme, de term die gebruikt wordt voor de marginalisering en stigmatisering van ouderen, hetzelfde gevaar?

Voor alle duidelijkheid: ik ben absoluut niet tegen Black Lives Matter, en ben dat nooit geweest. Wat ik betoog in mijn boek is dat een radicaal identiteitsdenken niet links is. Wat vandaag 'radicaal links' wordt genoemd, heeft waarden die voor een links discours cruciaal zijn, zoals universalisme en vooruitgangsdenken, opzij geschoven.

Wat voor mij altijd een raadsel blijft bij agisme: we worden allemaal oud. Behalve natuurlijk als we eerst sterven. In zijn boek Philosophy of Modern Song heeft Bob Dylan een interessant essay opgenomen over het nummer ‘My Generation’ van The Who, met daarin het bekende vers: ‘I hope I die before I get old.’ Maar als het dan zover is, is dat waarschijnlijk niet wat de meeste mensen zouden verkiezen. Van alle vormen van discriminatie vind ik agisme het meest verbijsterend, omdat het gericht is tegen iets wat elk van ons uiteindelijk zal delen.

Hoe je niet in dezelfde valkuilen trapt? Door niet met agisme mee te heulen. Dat begint bij kleine, alledaagse praktijken die we gemakkelijk kunnen veranderen. We kunnen bijvoorbeeld stoppen met ‘dank u’ te zeggen als iemand zegt dat we er een pak jonger uitzien dan onze leeftijd. Ik ben daar zelf tien jaar geleden mee opgehouden toen ik Waarom zou je volwassen worden? schreef. Als iemand me wil vertellen dat ik er goed uitzie, vind ik dat fijn – net als iedereen. Maar waarom schakelen we het meteen gelijk met er jong uitzien, met eruitzien als iets wat we niet zijn? En waarom vinden we het ongemakkelijk om onze leeftijd te delen? Waarom vinden we het ongepast ernaar te vragen en beginnen we ons dan uit te putten in excuses? Ik denk dat we ervan uitgaan dat ouder worden betekent dat je minder levend wordt. Ter info: ik ben 68 en voel me springlevend.

Susan Neiman is directeur van het Einstein Forum in Potsdam. Ze studeerde filosofie aan Harvard University en aan de Freie Universität in Berlijn en was hoogleraar filosofie aan Yale en aan de Universiteit van Tel Aviv. Met Het kwaad denken en Morele helderheid brak ze wereldwijd door.