Waarom ons denken fictie nodig heeft

Door Leen Verheyen, op Wed Sep 11 2019 22:00:00 GMT+0000

'Door ons nieuwe invalshoeken en metaforen aan te reiken, doen fictionele verhalen in feite dienst als een soort antivries voor ons denken.' Met dit essay kroonde Leen Verheyen zich tot een van de vijf laureaten van onze essaywedstrijd met Het zoekend hert en Historische Uitgeverij.

Als we één probleem als het grote probleem van onze tijd moeten benoemen, is de klimaatverandering waarschijnlijk de meest voor de hand liggende optie. Dit heeft in grote mate te maken met de onvoorspelbaarheid en de onoverzichtelijkheid ervan. Het valt namelijk moeilijk te voorspellen wat de precieze effecten zullen zijn wanneer de aarde nog enkele graden opwarmt, aangezien het reëel is dat de verschillende effecten nog op elkaar zullen inwerken en elkaar versterken.

Daarnaast blijft het klimaat voor velen een abstract concept. De veranderingen in het weer kunnen we dagelijks waarnemen, maar de klimaatverandering zelf zien we niet. Hoewel het extremere weer, van hittegolven tot zware stormen, voor ons allemaal voelbaar is, kunnen deze fenomenen door klimaatontkenners daardoor nog steeds als toevalligheden worden geduid.

Net die abstractie maakt concreet handelen vaak moeilijk: we zien immers geen onmiddellijk effect op onze omgeving wanneer we een vliegreis maken, een biefstuk verorberen of de auto nemen. Bovendien stellen velen zich de vraag of het wel zin heeft die ene vliegvakantie of lekkere maaltijd te laten als de buurman of -vrouw dat niet doet. De impact van ons individuele gedrag op wereldschaal is moeilijk te overzien.

Het is waarschijnlijk dat louter rationele middelen niet gaan volstaan om de mens tot gedrags-aanpassingen te brengen.

Het lijkt logisch deze onvoorspelbaarheid en onoverzichtelijkheid met cijfers te bekampen. Toch is het waarschijnlijk dat louter rationele middelen niet gaan volstaan om de mens tot gedragsaanpassingen te brengen. Zo weten de meeste rokers bijvoorbeeld best dat roken ongezond is en weet wie een kraslot van een loterij koopt vaak ook wel dat de kans op winst behoorlijk klein is, maar weerhoudt die wetenschap hen er niet van. De mens is dan ook geen louter rationeel wezen.

Regelmatig klinkt dan ook de roep om nieuwe verhalen te creëren, om onze verbeelding en ons voorstellingsvermogen aan te spreken om zo de gedragsveranderingen die nodig zijn om de klimaatverandering te lijf te gaan teweeg te brengen. Zo deed Urban Future Studio in 2017 een oproep aan kunstenaars, ontwerpers, architecten, schrijvers en ander creatief talent om een beeld te creëren van hoe een post-fossiele stad eruit zou kunnen zien. De idee daarachter is duidelijk: wanneer we beschikken over concrete voorstellen van hoe de wereld er over enkele decennia uit zou kunnen zien en wanneer we dus zicht hebben op een alternatief voor de samenleving zoals we die vandaag kennen, geeft dat ons denken en gedrag een zekere richting en worden oplossingen voor de gekende problemen concreter.

Toch, zo wil ik in dit essay bepleiten, zijn het niet alleen de concrete producten van de verbeelding die we nodig hebben, maar moet ons denken tout court meer getraind worden om alternatieven en nieuwe mogelijkheden te zien. En net daar blijkt fictie lezen uitermate geschikt voor.

Om die gedachte verder uit te werken kunnen we te rade gaan bij de Franse filosoof Paul Ricoeur. In zijn essay “The Function of Fiction in Shaping Reality” maakt Ricoeur een onderscheid tussen twee vormen van verbeelding. Een eerste vorm is wat hij “reproductieve verbeelding” noemt. Deze vorm van verbeelding gebruiken we bijvoorbeeld wanneer we ons iets herinneren: we halen ons iets voor de geest wat in werkelijkheid niet in onze omgeving aanwezig is door een eerdere ervaring of indruk te reproduceren.

Een tweede vorm van verbeelding is wat Ricoeur “productieve verbeelding” noemt. In dit geval hebben we geen voorafgaande ervaring of waarneming die de basis vormt van wat we ons voorstellen, maar creëert onze verbeelding iets totaal nieuws. De metafoor vormt daarbij voor Ricoeur het perfecte voorbeeld om te begrijpen hoe de productieve verbeelding werkt en welke waarde ze heeft. Een metafoor wordt immers gekenmerkt door een tweevoudige beweging.

Wanneer we fictie lezen, schorten we de werkelijkheid op en laten we los wat we in ons dagelijks leven als vanzelfsprekend ervaren.

Bij een metafoor worden we geconfronteerd met iets dat in letterlijke zin onmogelijk is. Wanneer je bijvoorbeeld zou zeggen dat we ervoor moeten zorgen dat onze planeet geen koorts krijgt, bedoel je dat uiteraard niet letterlijk: om koorts te hebben heb je immers een lichaam nodig. Maar net doordat we een metafoor niet begrijpen als iets wat ons directe kennis over de werkelijkheid oplevert – in letterlijke zin kan de planeet geen koorts krijgen – biedt dit ons de mogelijkheid om op een nieuwe manier naar onze werkelijkheid te kijken. We leggen nieuwe verbanden en komen zo tot nieuw begrip.

Door onze planeet te vergelijken met een lichaam, wordt duidelijk dat een paar graden opwarming wel degelijk een groot verschil kan maken. Wanneer ons lichaam twee graden warmer is dan normaal heeft dit immers een groot effect op hoe wij ons voelen. Ook voor het klimaat – zo probeert de metafoor inzichtelijk te maken – heeft een kleine temperatuurstijging een bijzonder groot effect.

Fictionele verhalen kunnen we in dat opzicht begrijpen als complexe metaforen. Net als bij de metafoor verwijst een fictioneel verhaal niet letterlijk naar de reële wereld. Als we in Andrès Barba’s recent naar het Nederlands vertaalde roman Republiek van licht lezen hoe uit het niets 32 kinderen verschijnen in San Cristóbal, weten we dat wat we lezen ontsproten is aan de verbeelding van de auteur. Het is niet het verslag van een gebeurtenis die zich in de realiteit heeft voorgedaan.

Maar net doordat we het verhaal niet lezen als een weergave van waar gebeurde feiten, gaan we ons afvragen wat dit verhaal betekent. In Republiek van licht lezen we bijvoorbeeld hoe de plotse verschijning van de 32 kinderen een ontregelend effect heeft op de plaatselijke bevolking. De kinderen gedragen zich immers op een manier die totaal niet beantwoordt aan het beeld dat de mensen hebben van de onschuldige kindertijd en hun gedrag blijkt voor de plaatselijke bevolking totaal onbegrijpelijk.

De enige reactie die het bestuur van de stad dan ook wenselijk lijkt, is de kinderen op te sporen en onschadelijk te maken. Een manier waarop dit verhaal een concrete betekenis voor ons kan krijgen, is door het te lezen als een metafoor voor de manier waarop ons Verlichte, rationele denken moeite heeft met datgene wat het niet rationeel kan vatten en wat dus niet binnen ons denkkader past. De enige manier die ons denken kent om een anomalie te lijf te gaan is datgene wat niet begrepen wordt te onderdrukken of onschadelijk maken.

Door verhalen te lezen krijgen we nieuwe metaforen aangereikt om onze werkelijkheid beter te begrijpen en kunnen we nieuwe verbanden leggen.

Barba’s verhaal blijkt op die manier een mooie metafoor te bieden voor de situatie waar we momenteel voor staan: we zijn vandaag vaak eerder geneigd mogelijke alternatieven voor onze manier van samenleven weg te redeneren of reeds op voorhand de kop in te drukken. We zeggen dan dat de alternatieven eenvoudigweg niet haalbaar zijn, dat ze ontsproten zijn aan de verbeelding van idealisten die alle verworvenheden van de afgelopen eeuwen op de schop willen of dat onze samenleving nu eenmaal op een bepaalde manier werkt of de mens nu eenmaal niet te veranderen is.

De urgentie van de klimaatproblematiek geeft echter aan dat we die alternatieven wel degelijk nodig hebben. En dat we bovendien niet enkel alternatieve voorstellingen nodig hebben, maar ook een flexibel denken dat in staat is de werkelijkheid zoals die hier en nu is tijdelijk los te laten en zo open kan staan voor nieuwe denkpistes en ideeën.

Zoals ik hierboven aangaf, is het net dit opschorten van de werkelijkheid en het loslaten van datgene wat we in ons dagelijks leven als vanzelfsprekend ervaren vereist wanneer we fictie lezen. Net door de werkelijkheid tijdelijk los te laten ontstaat de mogelijkheid om vanzelfsprekendheden in vraag te stellen.

Een mooi voorbeeld hiervan is Thomas More’s Utopia, waarin een zeevaarder vertelt over zijn reis naar een plaats waar de samenleving op een totaal andere manier georganiseerd is dan in het vroegkapitalistische Engeland waarin More leefde. Een van de vele bijzonderheden op het eiland Utopia is dat goud er minder waard is dan ijzer, omdat goud als metaal minder mogelijkheden biedt. Op die manier worden we als lezer geconfronteerd met het feit dat onze vanzelfsprekende overtuiging dat goud waardevol is louter op conventies berust.

Het lezen van fictie en dus de werking van de productieve verbeelding is een noodzakelijke aanvulling op het rationele denken.

Maar ook op andere manieren biedt literaire fictie ons nieuwe perspectieven op wat we al kennen, verrijkt het onze blik op de werkelijkheid en verleent het ons de mogelijkheid nieuwe ervaringen en ideeën op te doen. Wanneer we fictionele verhalen lezen, moeten we vaak niet enkel meeleven met personen waarvan we weten dat ze niet werkelijk bestaan, we worden bovendien vaak geconfronteerd met allerhande situaties die in ons dagelijks leven onmogelijk zijn.

Zo is het in een fictioneel verhaal mogelijk dat de dood in staking gaat (in José Saramago’s Het verzuim van de dood), dat een man op een ochtend wakker wordt en veranderd blijkt te zijn in een kever (in Franz Kafka’s De gedaanteverwisseling) of dat de duivel met zijn handlangers plots opduikt in Moskou en de stad op stelten zet (in Michail Boelgakovs De meester en Margarita). Dat we ons bij het lezen dus even in een andere wereld dan de onze moeten wanen, is echter geen louter escapisme. Door dergelijke verhalen te lezen krijgen we nieuwe metaforen aangereikt om onze werkelijkheid beter te begrijpen en kunnen we zo nieuwe verbanden leggen.

Meegaan in Saramago’s hypothese dat de dood plots zou kunnen besluiten er mee op te houden, biedt bijvoorbeeld niet alleen de mogelijkheid om op een nieuwe manier na te denken over de rol die de dood speelt in ons leven, maar ook een manier om te begrijpen hoe bijvoorbeeld macht werkt. Wanneer in Kafka’s De gedaanteverwisseling een man plots veranderd is in een kever, blijkt dat verhaal meteen ook een interessante invalshoek om te reflecteren over zaken als familiebanden of sociale verplichtingen. En in De meester en Margarita blijken de strapatsen van de duivel een uitgelezen mogelijkheden om te mistoestanden in de door Stalin geregeerde Sovjet-Unie aan de kaak te stellen.

Door ons dergelijke nieuwe invalshoeken en metaforen aan te reiken, doen fictionele verhalen in feite dienst als een soort antivries voor ons denken. Waar ons denken soms de neiging heeft vast te vriezen en de blijven vasthouden aan het vertrouwde en bekende, bieden fictionele verhalen ons de mogelijkheid ons denken te ontdooien en nieuwe perspectieven te zien. Fictie vereist dat we de werkelijkheid waarin we leven tussen haakjes plaatsen en onze vanzelfsprekendheden over die werkelijkheid in twijfel durven trekken.

Op die manier biedt het lezen van fictie en dus de werking van de productieve verbeelding een noodzakelijke aanvulling op het rationele denken. Dat denken heeft immers die productieve verbeelding nodig om nieuwe wegen in te kunnen slaan. Nieuwe mogelijkheden zien we immers niet wanneer we de begane paden blijven bewandelen, maar pas wanneer we het pad dat we kennen durven verlaten.