Waarom is niemand nog gefascineerd?

Door Florian Deroo, op Fri Sep 01 2023 03:15:00 GMT+0000

In haar honderdste nummer activeert rekto:verso een archief van twintig jaar kunstkritiek. Florian Deroo reageert op één pagina uit het stuk ‘Wat kan mij jouw fascinatie schelen?’ van Tom Van Imschoot in nr. 49 uit 2011. Van Imschoots aanval op fascinatie leest volgens Deroo als een relict uit een andere tijd: een tijd waarin je nog in esthetische termen over kunst kon praten, en diversiteit niet alleen een maatschappelijk criterium was. Heeft het gebrek aan vormelijke distinctie ervoor gezorgd dat vandaag niemand nog gefascineerd is?

Misschien is onze cultuur inderdaad vastgelopen en zitten we met dezelfde popsterren uit 2011 (Beyoncé, Taylor Swift, The Weeknd), dezelfde franchises uit het begin van het millennium (The Fast and the Furious, The Lord of the Rings, The Kardashians) en dezelfde zes websites van een volkomen gecentraliseerd internet. De klanken op Dua Lipa’s plaat Future Nostalgia (2020) lijken uit een decenniumoude hit van Bruno Mars te komen. Maar onze cultuurkritiek is wel veranderd.

Tom Van Imschoots aanval op fascinatie leest als een curiosum uit een andere tijd. Een betere? In elk geval een meer zelfzekere. De pontificale toon, de dialectische omkeringen, de gebiedende wijs (‘verklaar jezelf’, ‘sla de krant maar open’): het zijn echo’s van Frank Vande Veire en Rudi Laermans, van een kunstkritiek die nog op een stevig theoretisch arsenaal kon terugvallen. Duitse kritische theorie, Franse sociologie, een continentale schaduw-canon: Benjamin, Beckett, Blanchot. Hebben schrijvers vandaag nog de wapens of de moed om zoals Van Imschoot met de voeten vooruit te tackelen? Er wordt al zoveel op cultuur afgegeven dat ze aarzelen om naar beneden te trappen.

Van Imschoot stelt een discours van fascinatie ter discussie. ‘Wat kan mij jouw fascinatie schelen?’, daagt de kop uit. Maar wat vandaag vooral opvalt, is dat er in 2011 nog in esthetische termen over kunst werd gepraat. Hoe gebanaliseerd, hoe uitgehold ook, fascinatie blijft een esthetisch criterium. Een decennium later hebben zich andere criteria in de culturele wereld verankerd: maatschappelijke criteria. De bankencrisis van 2008 luidde een tijdperk in van wat Anton Jäger ‘hyperpolitiek’ noemt: alles en iedereen moet maatschappelijk ingezet worden, ook de kunsten. Cultuur hoeft vandaag dus niet meer te fascineren, ze moet relevant zijn, actuele onderwerpen aankaarten, een communiceerbaar statement maken (in de vorm van een transparant kunstwerk). Een overzicht van het theaterseizoen in De Standaard onderscheidt daarom nauwelijks vormelijke ontwikkelingen, maar beschrijft de discipline anno 2023 vooral aan de hand van inhoudelijke thema’s (‘verbindende thema’s’, ‘psychisch lijden’, ‘activisme’) en sociologische verschuivingen (‘verbreding van het publiek’).

In catastrofale tijden leek de mobilisatie van kunst nodig, werd het snel een keurslijf, dan een val. Om een kunstwerk te verantwoorden of beoordelen, verwees men steeds vaker naar iets wat buiten het werk zelf lag. Gedreven door de noodzaak om relevant te blijven, holde het culturele veld de autonome legitimiteit van esthetische objecten uit, als een kolonie termieten die de fundamenten van hun eigen heuvel opvreten. Karikaturaal gesteld: zodra een minister kan aantonen dat een investering in de zorg psychisch lijden efficiënter bestrijdt of mensen beter verbindt, dan lijken die cultuursubsidies toch niet zo noodzakelijk. Geëngageerde kunst dreigt zich soms in te schrijven in een logica die haar overbodig maakt. In de groeiende wanhoop zoeken slogans nu heil in de objectiviteit van neurologie: ‘Art, A Positive Boost for Your Brain’.

Van Imschoots stuk lijkt zo gezien een voorbode van de vermaatschappelijking en politisering van het heersende kunstdiscours. In 1965 vond Susan Sontag dat we kunst puur als een ‘programming of sensations’ moesten benaderen. In 2011 hadden we blijkbaar meer sociologie nodig. Achter Van Imschoots kritiek op fascinatie schuilt een wantrouwen voor individuele affecten. Hij verzet zich tegen de ‘positieve “omwaardering”’ van fascinatie tot een deugd, ‘ondanks de verstommende “geraaktheid”, de dwangmatigheid, de passiviteit’ die deze ervaring met zich meebrengt. Nu we nauwelijks onze aandacht op de televisie kunnen houden, lijkt het inderdaad een verdienste om nog passief door één iets geboeid te kunnen zijn. Nog iets anachronistisch aan fascinatie: als de kritische toeschouwer vandaag reflexmatig naar een oordeel springt (hoe bevestigt/ondermijnt dit werk hegemonische structuur x, y, z?), dan zweeft deze ervaring nog even boven de verontwaardiging of goedkeuring. Fascinatie zet aan om te onderzoeken waarom moreel uiteenlopende onderwerpen – van oude Pippi Langkous-films tot incel-terminologie – iets in jou teweegbrengen, en aan welke eigenschappen dat ligt.

Net dat persoonlijke, excentrieke karakter lijkt Van Imschoot te storen: fixaties zijn herleid ‘tot een kwestie van idiosyncrasie, een louter persoonlijke zaak’. In de nasleep van de beurscrash en de hipsterbacklash begonnen kunstenaars en critici zich echter minder als gefascineerde smaakzetters te identificeren, als architecten van nieuwe sensibiliteiten, maar als boodschappers van een gemeenschap of een programma. Cultuur moest zichtbaarder zijn dan ooit. Maar een fijngevoelige fascinatie voor hoe dingen eruitzien – voor stijl – werd verdacht, pretentieus, een decoratieve bijzaak. Politieke en identitaire distincties vervingen stilistische onderscheidingen. En misschien is het ook daarom dat cultuurproducten zichzelf steeds minder moeten onderscheiden, toch op een vormelijk niveau. Maak gewoon nog een Indiana Jones-film, identiek aan de vorige maar met Phoebe Waller-Bridge in de bijrol. De devaluatie van particuliere fascinaties is misschien ook een van de redenen waarom we nu schijnbaar allemaal naar dezelfde Netflix-series kijken, met een soort tolerante verveling. Het verklaart waarom Pitchfork – ooit de gatekeeper die de kleinste nuances oppikte in het snel veranderende veld van ‘cool’ – Beyoncés Renaissance uitriep tot Best Album of 2022. Negentien jaar na haar debuut, elf jaar nadat Van Imschoot haar fascinatie hekelde.

Tom Van Imschoot, ‘Wat kan mij jouw fascinatie schelen?’, nr. 49, 2011, p. 66.

Bekijk deze recto en verso, en andere archiefstukken en reacties uit het honderdste nummer ook hier.