Waarde minderwaardezoekers,

Door Leen Huet, op Fri Jul 28 2017 08:30:00 GMT+0000

Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week schrijft Leen Huet een allegorische ‘Lof der Nijd’, gericht tegen twee andere zusters-hoofdzonden, Hoogmoed en Hebzucht. Of is het omgekeerd?

Ik dank jullie voor dit feestelijk onthaal. Deze rode loper komt mij helemaal toe, nu mijn zusters niet langer voldoen aan de wensen en noden van de hedendaagse mens. Ik was hun Assepoester en hun namen alleen al deden theologen en maatschappijcritici daveren. Superbia, onze oudste, de oorsprong van alle kwaad volgens het heir der theologen. Was alle ellende immers niet begonnen omdat de meest geliefde engel, Lucifer, niet kon verdragen dat andere wezens ook op goddelijke aandacht mochten rekenen? Lucifer, ach, hij leed aan hoogmoed, hij zuchtte onder de grillen van Superbia.

For the error bred in the bone…

Craves what it cannot have,

Not universal love

But to be loved alone.

Ja, Wystan Auden kende ze nog, die oude vertelsels.

(Pieter Brueghel, Superbia)

En vervolgens kwam onze Avaritia ter wereld als de bron van moderner kwaad: in de middeleeuwen, samen met de bloeiende handel in de steden. Avaritia stopte als peuter al gouden muntstukken in haar mondje, ze speelde bankje met spaarpotten, met kasboeken en met percentages. Pieter Bruegel heeft haar ook nog getekend. Onze Avaritia gedijde in de tijd van ongebreideld kapitalisme. Ieder voor zich en God voor ons allen. Crepeer en loop me niet in de weg, timmerman. Crepeer en kom niet zaniken, dagloner. Het volk lijdt honger, maar ik verkoop dit graan pas als de prijs nog zeven maal hoger staat. Vraag en aanbod.

Laat ons zeggen, Avaritia regeerde van het jaar veertienhonderd tot negentienhonderd negenentwintig. Zo om en nabij. De dichter Mallarmé gaf als enige goede raad aan bedelaars. Wat te doen met een aalmoes? Et surtout ne va pas, frère, acheter du pain. Intussen zat ik braafjes in de asse van de haard erwten te sorteren.

(Pieter Brueghel, Avaritia)

Toen bleek het glazen muiltje mij te passen, mij, de geminachte ondeugd van laag allooi, het scharminkeltje van de familie. Op mijn paspoort staat Invidia, maar mijn zusters noemen me kortweg Nijd. Mijn naam mag dan klein zijn, mijn daden zijn groot. Ik floreer. Ik ben de bruid van prins Gelijkheid, uit het koninklijke geslacht der Maakbare Maatschappij. Trouwden wij in 1968 of in de gloriejaren van het postmodernisme? Wat maakt het uit, wij leven in het land van Vrome Leugens, overal gepreveld, verkondigd, beschreven. Alle mensen zijn gelijk. Gelijk zijn alle mensen. Alles is gelijk. Gelijk is alles. Wie krijgt daar een speld tussen? Het is hét recept voor rechtvaardigheid en vrede, toch?

Het is verdorie niet eens oorlog en toch geeft bijna iedereen zijn baas of buurman aan bij de bevoegde autoriteiten. Uit nijd.

O, ik amuseer me als nooit tevoren. Alle mensen zijn gelijk, maar hebben jullie al eens een werkloze verkozen tot volksvertegenwoordiger? Een dakloze tot president? Alle mensen zijn gelijk, en dankzij mij zijn er meer verklikkers actief dan ooit tevoren. Heb je dat onlangs ook in de krant gelezen, inwoner van België? Het is verdorie niet eens oorlog en toch geeft bijna iedereen zijn baas of buurman aan bij de bevoegde autoriteiten. Uit nijd: de nuttige eredienst van mijn bescheiden persoontje. Wie zijn buur of baas nog niet aangeeft, weigert gelijk te zijn en behoeft correctie. Het komt wel, die ideale toestand waarin iedere gelijke alle andere gelijken bespioneert en broederzusterlijk corrigeert. Dan pas zal onze maatschappij geheel spontaan naar behoren functioneren.

Mijn lieve zorgeloze Prins Gelijkheid is onze constitutionele monarch, maar ik ben de macht achter de troon. Ik, Vrouwe Nijd, verricht daar veel goeds. Ja, ik ben, durf ik te beweren, een van die zeldzame idealisten die er werkelijk naar streven om zichzelf overbodig te maken. Zo ben ik als onzichtbare hand bezig de ruimte en de tijd te egaliseren. Dat is overzichtelijk en geruststellend voor de bevolking. Laten ze met hun allen als batterijkippen in flatjes gaan wonen, langs wegen als linten, tot iedereen zich op gelijke afstand van zijn of haar buur bevindt. Alleen mijn gemaal en ik wonen nog in een paleis, hij in een zijvleugel, ik in het corps de logis. Spiksplinternieuw is ons paleis, dat schept werk, en het is uiteraard groter dan Versailles, groter dan het Witte Huis, groter dan Ceaucescu’s onderkomen of Erdogans woonst.

(Pieter Brueghel, Invidia)

Nog drukker ben ik bezig de geschiedenis af te schaffen. Een dringende kwestie, want de geschiedenis maakt ons verschillend van elkaar, divers. In mijn waarlijk idealistische visie heeft de tijd geen functie of betekenis meer. Ik verlos de mensheid van de last van de tijd, beseffen jullie de omvang van die weldaad wel? Laat ons de standbeelden afschaffen die ons aan geschiedenis herinneren, want standbeelden markeren de ruimte en verstoren de blik. De geschiedenis waaraan die beelden ons zo ongelegen herinneren, is overigens toch doorgaans misdadig, zeker in stabiele oude democratieën. Laat ons moeilijke studies over historische kwesties afschaffen, wie heeft er tenslotte tijd om dat allemaal te lezen? Je krijgt er maar hoofdpijn van.

Laat ons een paar duidelijke woorden kiezen om alles in samen te vatten en gepast te veroordelen.

Laat ons een paar duidelijke woorden kiezen om alles in samen te vatten en gepast te veroordelen. Woorden met een K werken tegenwoordig goed: Kolonialisme. Kannibalisme. Laat universitaire loopbanen in populaire faculteiten geheel gebouwd zijn op Nijd Met Voetnoten. Dat eenvoudige recept stelt het publiek gerust: we zijn allemaal even slim en we doen allemaal even hard ons best, universitair of niet. Zo worden we langzamerhand een en gelijk en zullen we beseffen dat alles gelijk is. You say tomahto, I say tomayto, wie durft te beweren dat het ene of het andere beter is? Ja, wie dat durft, krijgt met mij te doen. Pleit vooral niet voor tomahto.

Mijn zegeningen zijn talrijk en bevorderen het Bruto Nationaal Geluk. Niemand streeft als ik naar het goede. O, vroeger, toen ik nog Assepoester was, zag ik Lucifer lijden door mijn zuster Superbia. Ze speelde met hem als een kat met een bolletje wol. Nooit keek hij naar mij, hij, die beau ténébreux. Ik haatte hem. Ik verwerp hem, hij en zijn Kwaad en zijn Hoogmoed. Ik koos voor het goede. Hij kijkt nog immer op me neer, hij laat me niet in zijn nabijheid komen. Hij spreekt nooit met me, tenzij via tussenpersonen van de bedienden van tussenpersonen. Met mijn idealisme zal ik hem onttronen. Daar twijfelt toch niemand aan? Dit is mijn tijd en het wordt mijn eeuwigheid.

Ik groet jullie in afwachting van die vreugde alvast hartelijk, vorstelijk, minzaam. Dit is geen kroon, gekkerds toch, het is een aureool, breder dan dat van enige heilige uiteraard.

Domina Invidia, Nijd voor de vrienden.