Waar duizendknoop groeit, barst taal open

Door Gosie Vervloessem, op Fri Aug 22 2025 07:34:00 GMT+0000

In haar artistieke werk onderzoekt Gosie Vervloessem de idee van de ‘zuivere’ of ‘pure’ natuur en de manier waarop die termen vaak worden gebruikt om vormen van geweld te legitimeren – tegen queer lichamen, non-binaire identiteiten en in het verlengde daarvan tegen alles wat zich niet voegt naar dominante normen. Ook de wetenschappelijke term ‘alien invasive species’ (invasieve uitheemse soorten) is doordrenkt van diepe ideologische en historische sporen, en getuigt van angst voor het vreemde, vervuiling en overheersing. Die angsten woekeren in de barsten van onze laatkapitalistische samenleving. De Fallopia Japonica – beter bekend als de Japanse duizendknoop, een plant met de status van de meest beruchte invasieve soort van West-Europa – is in Vervloessems onderzoek al jaren haar trouwe en controversiële gesprekspartner.

Ik zit net in het tweede hoofdstuk van mijn boek wanneer een luide maar fragiele kreet de stilte openscheurt. Ik kijk op, geschrokken. Vlakbij staat een oudere man, leunend op een hark. Ik lig verscholen tussen de dichte begroeiing van een Japanse duizendknoopstruik in de Jardin Collectif, een gemeenschapstuin aan de rand van het Tour & Taxispark in Molenbeek, een landschapspark op een terrein dat ontwikkeld wordt als een evenementenlocatie, bedrijvencentrum en woonwijk. Sinds 2021, de coronalockdown, is dit mijn favoriete schuilplaats, ver weg van de wereld die lijkt dol te draaien – of net niet meer lijkt te draaien.

De man slaakt nog een kreet, nu steviger. Ik spring recht en schreeuw terug. Onze blikken kruisen elkaar door het struikgewas heen. Een korte stilte … en dan barsten we in lachen uit. Hij stelt zich voor als Jean Pierre, vrijwilliger in de gemeenschapstuin en ‘de plaatselijke Tarzan’ met het hart op de tong: ‘Ik ben beginnen te schreeuwen toen mijn kat stierf, ik voelde mij zo alleen en verloor totaal de controle over mijn leven. Ik was jaren op de dool, tot ik hier terechtkwam.’ Zijn stem klinkt zachter nu. Hij kijkt naar het dichte bladerdak van de Japanse duizendknoop: ‘Ik hou van de harmonie in de natuur, het geeft mij rust, maar soms wordt het mij toch allemaal te veel.’

Jean Pierre vertelt me over zijn collega-tuiniers, groene vingers uit de buurt. Samen doen ze er alles aan om de biodiversiteit van deze plek in stand te houden.

Jean Pierre: ‘Als de ruzies over de enorme Japanse duizendknoopstruik te verhit worden, lanceer ik mijn beste tarzanschreeuw en trap het af.’

Ik vraag hem of ik mee kan helpen. Hij waarschuwt me dat hun werksessies vaak uitmonden in lange, uitputtende gesprekken over de vraag of ze exotische soorten kunnen toelaten in de tuin of niet. ‘Deze discussies’, zegt Jean Pierre, ‘zijn altijd heftig omdat iedereen “exotisch” en “inheems” anders interpreteert.’ Hij zucht: ‘De ruzies over deze enorme Japanse duizendknoopstruik, bijvoorbeeld, als die te verhit worden, lanceer ik mijn beste tarzanschreeuw en trap ik het af.’

Ik knik en noteer zijn exitstrategie. Geen wonder, denk ik. Ik zat dikwijls in dezelfde situatie: eender welk gesprek over tuinieren escaleert steevast als het woord ‘duizendknoop’ valt. De grondlegger van het onderzoeksgebied Invasion Ecology, Charles Elton, beschrijft biologische invasies als ‘ontploffingen van de natuurlijke orde’, waarbij ‘uitheemse’ soorten de natuurlijke orde met geweld openbreken en inheemse flora en fauna verdringen. Met de keuze voor ‘invasie’ geeft hij zijn theorie doelbewust een militair en theatraal elan: de natuur als schouwtoneel, een krachtmeting tussen inheemse (native) en uitheemse (alien) soorten. Het Non-native Species Secretariat in het Verenigd Koninkrijk, een overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het coördineren van de aanpak van invasieve uitheemse soorten, beschrijft die soorten als ‘een bedreiging van onze manier van leven’.

Defensief groen

Hier, in het hart van Molenbeek, in een tuin die wordt beheerd door vrijwilligers met diverse roots, wordt voelbaar dat die beeldspraak niet onschuldig is. De impact ervan raast door lijf en leden van de mensen. Ik begin stilaan te beseffen dat de Jardin Collectif geen idyllische oase is maar een strijdtoneel vol vragen over wie hier thuishoort, wat hier mag groeien en wie dat bepaalt.

Ik vraag Jean Pierre hoe hij hierover denkt. Hij doet alsof hij mij niet hoort.

‘Weet je,’ ga ik verder, ‘de termen “inheems” en “vreemd” zijn in de negentiende eeuw vanuit het Britse gewoonterecht overgeheveld naar de plantkunde. Met andere woorden, de taal die tijdens de expansie van het Britse imperium werd ingezet om migratie van mensen te controleren en in te dijken, werd de taal voor de verbeelding van flora en fauna. Er is dus een rechtstreekse link tussen botanische wetenschap en racistische ideologieën.’

Jean Pierre kijkt mij aan met een kille blik. Ik zie het meteen: zijn innerlijke Tarzan is getriggerd. Hij schudt zijn hoofd en gebaart mij om hem te volgen. Terwijl we samen voorzichtig de steile helling aan de rand van de Jardin afdalen, steunen we op elkaar. Die zachte aanrakingen schudden iets in mij wakker. Ik stop mijn betoog.

Het Non-native Species Secretariat in het Verenigd Koninkrijk beschrijft invasieve uitheemse soorten als ‘een bedreiging van onze manier van leven’.

Onderweg ontmoeten we twee maatschappelijk werkers van Samusocial, een organisatie die daklozen in Brussel ondersteunt. Jean Pierre kent hen. We slaan een praatje. Ze brengen een bezoek aan Omar, een Marokkaanse man die al maanden in het park woont. Met de hulp van de tuiniers bouwt Omar een klein huisje in de tuin.

Wanneer ik vraag of er veel mensen in de Brusselse parken wonen, knikken ze. ‘Overal vind je wel tentjes of hutten, maar sommige parken, meestal die in welgestelde wijken, zijn te open. Grote lanen, netjes gesnoeide struiken, minder wild. Soms worden er opzettelijk struiken met stekels aangeplant. “Defensive green” noemt de groendienst dat.’

Tijdens mijn lockdowndwalingen vroeg ik mij dikwijls af wie de paden en open plekken in de dichte begroeiing van de duizendknoop maakte. Het blijken Omar en zijn vrienden te zijn. Omars huisje leunt tegen de duizendknoopstruik aan, die fungeert als een soort veranda die hem beschermt – tegen de wind, tegen de controle van de politie en tegen de nieuwsgierige blikken van gezinnetjes die genieten van hun vrije tijd in het park.

Toevluchtsoord

Tot voor kort leek de idee van de natuur als toevluchtsoord mij achterhaald – de natuur als ontspanningsplek, een plek om de batterijen op te laden, weg van de ratrace, weg van de beschaving. Ik kan het aantal exemplaren van Thoreaus Walden dat ik in de loop der jaren cadeau heb gekregen niet meer tellen. Ik heb het nooit echt gelezen. Walden en soortgelijke teksten – meestal geschreven door witte, mannelijke milieuactivisten – beschrijven een geïdealiseerde onderdompeling in een onbestaande romantische wildernis die druipt van de nostalgie.

Omars aanwezigheid in de duizendknoopstruik is ook een vorm van schuilen – niet zozeer uit spirituele behoefte, uit idealisme of uit een verlangen naar vervlogen utopie, maar uit noodzaak.

‘Hoe ben je hier terechtgekomen?’ vraag ik.

Hij vertelt over zijn reis: Marokko ontvluchten, bij een tante in Brussel logeren tot ze hem onverwachts de deur wijst, op straat belanden en uiteindelijk in de duizendknoop terechtkomen.

Terwijl Omar me rondleidt langs verborgen plekjes in het struikgewas, komen duizend vragen in me op. Ecosystemen zijn voortdurend in beweging – wat betekenen ‘thuis’ en ‘inheems’ dan eigenlijk nog? En hoe daagt de radicale gastvrijheid van ecosystemen voor ‘exoten’ en ‘invasieve’ soorten het streven naar ecologische zuiverheid uit?

Omar haalt mij met een subtiele beweging uit mijn gedachtekronkels. Hij vindt de aanhalingstekens die ik gesticuleer telkens als ik het woord ‘invasief’ of ‘exoot’ gebruik zinloos. Hij wuift ze weg en zegt: ‘Dit is nu mijn thuis, en later zie ik wel weer. Er is nog veel te ontdekken.’ Hij neemt mij mee naar een keukentje dat hij samen met zijn vrienden installeerde en wijst me een versleten sofa aan. ‘Ideaal om te lezen, of om in gedachten te verzinken. De thee is nog warm, als je zin hebt.’ Hij laat mij achter, terwijl hij op zoek gaat naar Jean Pierre.

Verenigd tegen snoeien

De Japanse duizendknoop woekert, wroet en verbindt. Ze is een levend wezen dat mijn manier van denken heeft veranderd: minder oordelen, meer aandacht. Ik begin te beseffen dat ecologie draait om het bemiddelen van wat nog geen naam heeft. Ik ga op zoek naar een taal die ruimte maakt voor hybride vormen van verwantschap, een taal die zich niet vastklampt aan bekende woorden, maar meedeint op de golven van onbedwingbare kreten en raadselachtig gefluister.

De Japanse duizendknoop woekert, wroet en verbindt. Ze is een levend wezen dat mijn manier van denken heeft veranderd: minder oordelen, meer aandacht.

Diezelfde dag, terug thuis, lees ik een krantenartikel met een huiveringwekkende kop: ‘Snoeien tegen migratie’. Vijftig bomen werden omgehakt langs een Vlaamse snelweg omdat transmigranten – mensen die de zee proberen over te steken naar het Verenigd Koninkrijk – de bomen gebruikten als schuilplaats. De timing, midden in het broedseizoen voor vogels, maakte milieugroeperingen woedend. Ik stel me een slogan voor: ‘Vogels en Transmigranten – Verenigd Tegen Snoeien’.

Niet veel later, terwijl ik dit schrijf, ontvang ik een e-mail van Jean Pierre: Omars huisje is vernield door de politie. De tuiniers van de Jardin Collectif zijn woedend. Ik denk aan Jean Pierre en aan zijn stuntelige tarzankreet. Ik hoop dat die luid genoeg klinkt om het hele park in rep en roer te zetten.