Voetbal als Europees bindmiddel
Door Frank Heinen, op Thu Feb 28 2019 23:00:00 GMT+0000Het logo van het EK 2020 is, lees ik op de UEFA-site, een symbool van verbondenheid: een brug met de beker erop en met fans erachter, die blijkbaar in het water staan. Bovendien is de EK-beker twee keer zo groot als die hele brug, wat suggereert dat het een minuscule brug is, wat dan weer een prima symbool is voor de verbondenheid binnen Europa.
In de zomer van 2014 werd het Nederlands Elftal, na een krankzinnige overwinning op wereldkampioen Spanje (5-1), zeges op Australië, Chili, Mexico, Costa Rica en Brazilië derde op het WK. Behalve de tweede helft tegen Spanje en een halfuurtje tegen Brazilië speelde Oranje tamelijk zwak en de overwinningen waren te danken aan een combinatie van tactische trucs, hard en verdedigend spel en Arjen Robben.
Uiteindelijk voetbalde Oranje op dat toernooi bijna tien uur. Het kreeg twee doelpunten tegen en verloor geen enkele keer ‘echt’. Dit feit op zich was niet uitzonderlijk – vier jaar eerder was Oranje nog tweede geworden – ware het niet dat het team van 2014 uitpuilde van weinig opwindende spelers: Blind, Verhaegh, Martins Indi, De Guzman, Krul, Janmaat, Fer, Veltman, Clasie en Lens.
In Nederland heerste die zomer een collectief lacherige sfeer. Die had vooraf ook al geheerst, maar toen betrof het gegniffel vooral de zwakte van het team (Nederland was nooit eerder met zo’n zwak elftal naar een groot toernooi vertrokken, daar was iedereen het wel over eens) en vooral ook Van Gaal en zijn arrogante praatjes over wereldtitelkansen.
Naarmate het toernooi vorderde, werd er nog steeds gelachen, maar het werd meer en meer de lach van een volslagen onbekende actrice die tegen alle verwachtingen in een Oscar wint. Na de kwartfinale tegen Costa Rica kon je overal in het centrum van Utrecht gratis bier krijgen. Iedereen keek elkaar die avond in verbijstering aan, want iedereen had hetzelfde gezien, en gevoeld.
Enkele maanden later was van die sfeer exact niets over. Nederland kreeg een nieuwe (maar oude) coach (Guus Hiddink) en speelde een paar flutwedstrijden. Na de match tegen Letland (6-1 winst, dat dan weer wel) zette middenvelder Leroy Fer een selfie van zichzelf met een aantal collega’s op Instagram. De spelers op die foto waren donker. Binnen een paar uur doken uit de krochten van het internet de racistische commentaren op. Niet alleen van anonymi, maar ook van talloze Facebook-gebruikers die met naam en toenaam de Oranjespelers uitscholden voor ‘aap’ en ‘Zwarte Piet’.
Dit alles vond dus nauwelijks drie maanden plaats na het toernooi waarop diezelfde spelers het land hadden verenigd in het soort massale opwinding dat je alleen ervaart als je iets geweldigs overkomt dat je niet helemaal verdient. Alsof we met een heel land tweede waren geworden in een schoonheidswedstrijd, en nu plots collectief werden aangeslagen voor straatgeld.
Kan voetbal maïzena voor een samenleving zijn? Een gemeenschap bij elkaar brengen en – vooral – houden? Een land? Een continent zelfs? Kan voetbal mensen uit alle rangen en standen, van alle kleuren en geloven, opleidings- en inkomensniveaus samenbrengen?
Chaos op de stoep
En verdomd, er is bindmiddel nodig. Het vertrouwen in Europa schijnt af te nemen. Althans: dat hoor ik van mensen die graag willen dat het vertrouwen in Europa afneemt – de statistieken wijzen in een andere richting. Regelmatig gaat er in de doordringend riekende hoek van kwalijk-rechts een tweet viraal van iemand die in Japan of China of Brazilië op vakantie is geweest, en laat weten hoe ordelijk het er daar toe gaat, in schril contrast tot de veronderstelde chaos bij ons op de stoep.
Het is een inktzwart beeld dat dat soort figuren van Europa schetsen. Niets doet het, en wat het nog wel doet, staat op het punt van instorten. Het Avondland gaat ten onder: gebeurt het niet vandaag, dan toch zeker morgen.
Als het succes van het naoorlogse Europa ergens zichtbaar is geworden, dan wel op het voetbalveld.
Sport wordt in dit soort tendentieuze berichten consequent buiten beschouwing gelaten. En met reden: de laatste vier wereldkampioenschappen voetbal zijn gewonnen door vier verschillende Europese landen, waarvan drie keer in de finale tegen een ander Europees land. Simon Kuper schreef hier in de aanloop naar het WK afgelopen zomer een verhaal over in De Groene Amsterdammer. De kop: ‘Europa wereldkampioen’. Alsjeblieft.
Kuper begon dat stuk met de verbazing die hij ervoer toen hij als jongetje vanuit Engeland naar Leiden verhuisde. ‘Al snel ontdekte ik dat bijna elk jongetje lid was van een voetbalclub. Wie niet voetbalde, bestond niet.’
Sociaaldemocratie wereldkampioen!
Er volgde een boeiend exposé over Europa als dichtbevolkt continent, met uitstekende verbindingen, dat in het verleden de wetenschap zo razendsnel vooruithielp en de laatste zestig jaar ook het voetbal. In Europa hebben mensen met originele ideeën altijd in contact kunnen komen met andere mensen met originele ideeën, reden waarom naast EU-kernlanden als Duitsland, Frankrijk en Italië en ook kleine landjes als Nederland en België het vaak buitensporig goed doen op grote voetbaltoernooien. Engeland, een eiland, en eentalig bovendien, heeft er, op 1966 na, eigenlijk altijd minder van gebakken.
Meest typerend: het succes van IJsland, een land met evenveel inwoners als de stad Utrecht, maar omdat al die mensen het hele jaar door kunnen voetballen, onder leiding van gediplomeerde trainers, op het beste kunstgras, presteert het nationale team al jaren beter dan China, VS, India en Indonesië, die tot ’s werelds grootste landen behoren.
Ook in Rusland zijn amper velden en nauwelijks trainers – daar zijn ze vooral geïnteresseerd in snel topsportsucces en nauwelijks in breedtesport, zodat een incidenteel succesje het maximaal haalbare is, zoals de kwartfinaleplaats op het afgelopen WK. Dat Rusland zo ver kwam, had vooral te maken met een uitzonderlijke fitheid van de spelers: in de top-5 spelers die gemiddeld de meeste kilometers per wedstrijd aflegden, stonden na afloop van het toernooi vier Russen. Waaronder eentje van 37 jaar. Afijn.

Kennisuitwisseling is de kern, schrijft Kuper. De ideale voorwaarden worden geschapen, er wordt een voetbalinfrastructuur opgezet en dat wat niet gecreëerd kan worden, uniek talent bijvoorbeeld, wordt geïmporteerd. Zo werden de laatste 25 Gouden Ballen allemaal (!) gewonnen door voetballers die in Spanje speelden, of daar nog zouden gaan spelen. Sinds de invoering van die prijs is er nog nooit een speler uit een niet-Europese competitie op het podium gekomen, en heeft één Afrikaan (Weah) en nul Aziaten en Noord-Amerikanen gewonnen.
Het is zoals Kuper schrijft: Europa is zodanig georganiseerd dat elk mogelijk nadeel (bijvoorbeeld een fysieke of mentale achterstand op andere voetbalregio’s) in no-time wordt omgebogen in een schier onoverbrugbare voorsprong. Inmiddels wordt er in China met miljarden gesmeten om binnen afzienbare tijd een nationale ploeg af te leveren die met de besten mee kan. Voetbal is sinds vorig jaar zelfs een verplicht schoolvak in China.
Of deze drastische maatregelen effect hebben, is de vraag: in Amerika doen ze al sinds eind jaren tachtig verwoede en kostbare pogingen een enigszins acceptabel elftal op de been te brengen. Vooralsnog hebben al deze investeringen geleid tot, nou ja, praktisch niets. Om u maar te zeggen: geld is onontbeerlijk, maar dat geld hoeft niet linea recta in de sport te worden gepompt.
Neem de wereldbeker voor clubteams: nog geen halve eeuw geleden waren Zuid-Amerikaanse clubs als Peñarol, Santos en Estudiantes daarin nog superieur. Hun combinatie van frivole aanvallers en vernietigende verdedigers was elke Europese topclub te machtig.
Maar sinds midden jaren negentig wint er eigenlijk nooit meer een Zuid-Amerikaanse club van zijn Europese tegenhanger – de ‘typisch Zuid-Amerikaanse’ kwaliteiten zijn door de Europese teams geïncorporeerd en aangevuld met hun eigen kwaliteiten, zodat de uitslag van het WK voor clubteams (waaraan ook Aziatische en Afrikaanse clubs meedoen, voor spek en bonen, en zonder centen vanuit het Midden-Oosten en Rusland) meestal vooraf al praktisch vast staat.
Het voetbal is een American Dream geworden, terwijl juist de Europese realiteit zoveel succes heeft opgeleverd.
Kupers conclusie: ‘Alleen welvarende sociaaldemocratische landen zijn consequent goed in voetbal.’ Het beste voetbal wordt gespeeld door goed georganiseerde landen, waar kinderen niet alleen wekelijks op goed onderhouden velden kunnen spelen, maar ook genoeg te eten krijgen en wekelijks verplicht bewegen in de gymles. De twee meest geprezen Afrikaanse landenteams van de laatste jaren – het Algerije van 2014 en het Marokko van 2018 – bestonden voor meer dan zeventig procent uit spelers die in Europese landen (met name Frankrijk en Nederland) waren opgegroeid.
Voetbal als lijm die steeds minder plakt
Op wereldniveau lijkt er kortom alle reden voor Europese voetbaltrots. Op het continent zelf ligt dan net even anders. Europa kent twee belangrijke voetbaltoernooien. Het eerste is een landentoernooi, het Europees Kampioenschap, dat om de vier jaar wordt georganiseerd. Volgend jaar, als het EK zestig jaar bestaat, wordt het toernooi in heel Europa georganiseerd. Europa te gast bij Europa, zeg maar. De wedstrijden zullen worden gespeeld in twaalf stadions in twaalf gaststeden in twaalf verschillende landen.
Ik noteer: Rome (waar een regering zetelt die actief bezig is de EU uit te dagen), Sint-Petersburg (thuisbasis van een van de grootste trollenfabrieken ter wereld, grotendeels bedoeld om de eenheid binnen de EU te ondermijnen), Glasgow, Londen (steden die door de Brexit van de EU worden afgesneden en langzaam richting de oceaan van isolement drijven) en Boedapest (dat de frontlinie vormt van de anti-EU-schermutselingen).

Het tweede belangrijke voetbaltoernooi binnen Europa is de Champions League, een toernooi dat ooit werd opgezet om de kampioenen van alle Europese competities tegen elkaar te laten uitkomen. Inmiddels is dat een obsolete geldmachine geworden die ieder moment vervangen kan worden door een Super League, een competitie tussen de grootste clubs die zich, als het zo uitkomt, net zo makkelijk terugtrekken uit hun nationale competities, waarin tegenstand noch extra inkomsten te verwachten vallen.
Er is iets vreemds aan de hand met de Champions League. Met Europa heeft het toernooi nauwelijks nog iets te maken. Spelers van de beste Europese clubs komen overal vandaan, net als trainers, voorzitters, eigenaren, shirts, en sponsors. Alleen de fans (of: de klanten) die elke week een veel te duur kaartje kopen, binden de club nog aan de stad waar het stadion staat.
Nu nog wel, want waar de grootste clubs vroeger ’s zomers door de eigen regio reisden om de band met het achterland te verstevigen, vliegen ze nu naar China en de VS om daar tegen elkaar te voetballen. Dát is hun nieuwe achterland. Het zal niet lang meer duren voordat ook wedstrijden uit de Spaanse en Engelse competitie zullen worden gespeeld in China, Qatar en New York.
En de fans, die altijd geloofden dat ze een wederkerige, duurzame relatie met een vereniging onderhielden, dat hun liefde zou worden terugbetaald, in alle oprechtheid, zullen verweesd achterblijven.
Spelers van de beste Europese clubs komen overal vandaan. Alleen de fans binden de club nog aan de stad waar het stadion staat.
Afgelopen najaar kwam er via Football Leaks een document boven tafel waaruit blijkt dat Neymar – een soort Harlem Globetrotter, die overal ter wereld zijn kunstjes vertoont voor wie het meest betaalt – bij Paris Saint-Germain vier ton per jaar bonus ontvangt wanneer hij zijn doelpunten viert met de supporters. De mensen die dachten erbij te horen, een onvervreemdbaar onderdeel van een club te vormen, zullen zonder verpinken worden ingeruild voor een veelvoud aan Chinese of Amerikaanse klanten. Zo wint de club miljoenen, maar verliest hij misschien wel zijn meest unieke functie: die van bindmiddel van een hele stad, regio of zelfs een heel land.
Talloze Europeanen voor wie voetbal de lijm van hun persoonlijk leven vormt, zullen de komende jaren merken dat die lijm steeds minder goed plakt. Juist de mensen die het gevoel hebben – terecht of niet – dat hun voortdurend van alles wordt afgenomen, dat ze wat allenig rondsjouwen in een wereld die sneller verandert dan zij het kunnen bijbenen, zullen op zondagmiddag plots een boel tijd over hebben. De afgelopen jaren zijn talloze initiatieven ontplooid in een strijd tegen het grote geld in het voetbal, initiatieven die zich laten samenvatten door de naam van een van die bewegingen: ‘Against modern football’.
Het probleem met die sympathieke, nostalgische initiatieven is dat ze nogal marginaal zijn en vaak niet erg consequent. Je kunt je niet teweerstellen tegen de commercialisering van het voetbal en de volgende dag het nieuwe uitshirt aan €150 aanschaffen.
American Dream in balvorm
Destijds, in 2014, lieten de racistische commentaren na een zalige, zoele Oranjezomer Nederland zien hoe broos de verbinding is die voetbal teweegbrengt, hoe eenvoudig ogenschijnlijke harmonie kan worden verstoord. Destijds waren het de voetballers zelf die, gesteund door trainers, bond en publieke opinie, uitspraken voor eenheid en tegen verdeling.
Die wisselwerking vindt alleen nog in uitzonderlijke gevallen plaats. Steeds vaker lijkt het voetbal zich terug te trekken op zijn landgoed, achter hoge toegangshekken waarachter de rest van de wereld mag toekijken, bij voorkeur zwijgend. Voetbal is een sport die altijd wel heeft gevaren bij een grondig georganiseerde sociaaldemocratie die zich zo veel mogelijk openstelt voor ontwikkelingen en invloeden van buitenaf, die tolerant is voor nieuwe zienswijzen en met die zienswijzen zijn voordeel doet.
Als het succes van het naoorlogse Europa ergens zichtbaar is geworden, dan wel op het voetbalveld. En dat kan nog wel even zo blijven, zolang West-Europa zich tenminste blijft openstellen voor invloeden (en niet alleen: geld) van buiten.
Wanneer het voetbal zich echter verder losweekt van zijn omgeving, wanneer clubs niet langer in een vast stadion in het eigen land voetballen, geen belasting meer betalen en wanneer spelers gedwongen moeten worden hun vreugde te delen met mensen die hen toejuichen, zal de sport definitief buiten de gewone wereld komen te staan. Dan is de sport definitief geen bindmiddel meer, maar een geldmachine die ergens hoog boven ons zweeft, als een zeppelin die eens per week voorbijdrijft.
Het voetbal is een American Dream geworden, terwijl juist de Europese realiteit zoveel succes heeft opgeleverd. De sport moet dringend terug de wereld in, want maïzena helpt ook pas wanneer je hem daadwerkelijk in de pan gooit.