Verslaafd aan opluchting

Door Anne van den Dool, op Mon Nov 30 2020 23:00:00 GMT+0000

‘Perhaps all pleasure is only relief’, schreef William S. Burroughs in zijn vroege roman Junkie (1953). De beroemde uitspraak over zijn drugsverslaafde hoofdpersoon lijkt ook de diagnose van een jonge generatie vandaag te zijn. Wordt de millennial verondersteld om ondernemer van de eigen biografie te zijn, dan schuilt de opluchting in het loslaten.

Voordat hij in 1959 doorbrak met Naked Lunch, debuteerde de Amerikaanse beatgeneration-schrijver William S. Burroughs (1914-1997) met Junkie: Confessions of an Unredeemed Drug Addict. In deze rauwe semi-autobiografische roman schetst hij het leven van een drugsgebruiker en -dealer in de jaren veertig-vijftig van de vorige eeuw. Terwijl hij door de door misdaad geteisterde straten van New York zwalkt, doet de hoofdpersoon van de roman, Bill Lee, verslag van zijn zoektocht naar een arts die hem opiaten wil voorschrijven – alles om aan middelen te kunnen komen die zijn geest en lichaam verdoven. Hij wisselt tussen momenten waarop hij higher dan high is en periodes waarin hij zichzelf probeert los te worstelen van zijn verslaving aan heroïne, cocaïne, marihuana en andere drugs die hem zijn zorgen kunnen doen vergeten.

Uit deze roman komt Burroughs’ fameuze frase ‘Perhaps all pleasure is only relief’, verwijzend naar de opluchting die Lee voelt wanneer hij toegeeft aan zijn verslaving, hoewel hij zichzelf telkens weer vertelt dat hij moet stoppen. In die paradoxale situatie ligt de gedachtegang achter die zin verborgen: misschien is alle plezier een vorm van opluchting, kunnen we alleen plezier ervaren als daaraan een moment van afzien is voorafgegaan, waarvan we door een ander of onszelf worden verlost.

De mens is van nature geneigd eerder aandacht te besteden aan veranderende situaties dan aan dat wat hetzelfde blijft.

We kennen ongetwijfeld allemaal het gevoel van verlossing na een stressvolle periode op het werk, de opluchting van een koude douche na een verstikkend warme dag, het genot van een boterham met pindakaas na een hongerige autorit. Zonder de aanvankelijke suboptimale omstandigheden waarin er te veel van iets is – werkklussen, honger, warmte – of te weinig – ontspanning, eten, verkoeling – kan niet de opluchting bestaan van het moment waarop die overschotten en tekorten worden gecompenseerd.

Gericht op verandering

De mens is van nature geneigd eerder aandacht te besteden aan veranderende situaties dan aan dat wat hetzelfde blijft. Dat is evolutionair handig gebleken: wanneer je dagenlang uitkijkt op een vlakte in de hoop dat er iets opduikt waarop je kunt jagen, is het verschijnen van een schim al voldoende om je aandacht te vangen. Wanneer de gezondheid van een van de leden van de stam achteruitgaat, is het alleen nodig op te merken wat aan diens lichaam is veranderd, en niet zozeer wat hetzelfde is gebleven. We kunnen onze aandacht nu eenmaal niet verdelen over alles wat we horen, ruiken, proeven, voelen en zien.

Zo geldt het nog steeds: wanneer we een constante pieptoon horen, vergeten we die sneller dan wanneer die toon in hoogte of hardheid fluctueert. Een aanhoudende, zeurende pijn kunnen we na verloop van tijd wellicht nog negeren, maar dat geldt niet voor een pijn die steeds weer verrast in intensiteit. Die sinusoïde is ook toepasbaar op ons levensgeluk: downs nemen we enkel waar na een relatieve up, en ups alleen na een down. Een leven waarin alles als een constante toestroom van geluk – of dat nu veel is of weinig – wordt ervaren, is een leven waarin dat geluk niet langer door ons brein wordt opgemerkt.

Plezier zou dus niet zozeer staan voor een opleving van een bepaald gevoel, maar eerder voor een afwezigheid ervan.

We kunnen ons afvragen of het toeval is dat Burroughs’ citaat komt uit een tekst die een verslavingssituatie beschrijft. Is het leven alleen draaglijk wanneer perioden van minder emotionele welvaart worden afgewisseld met kortere of langere momenten van geestelijk welzijn? Is die afhankelijkheidsrelatie inderdaad te vergelijken met een verlangen naar verdovende middelen? Is de mens verslaafd aan plezier, aan vermaak, aan behaagd worden?

Dubbele pijn

Burroughs brengt deze gedachtegang met enige terughoudendheid. De kernachtige quote die zo beroemd is geworden – die deze aarzeling in de vorm van het woord ‘perhaps’ al in zich draagt – is in feite een verkorting van het langere citaat ‘If all pleasure is relief from tension, junk affords relief from the whole life process, in disconnecting the hypothalamus, which is the center of psychic energy and libido.’

In de spanning die Burroughs’ junkie voelt, vindt zelfs de nuchterste mens iets van zichzelf terug.

Een vrij wetenschappelijke verklaring voor de kernachtige variant, dus: als alle plezier, zoals de verkorte quote suggereert, een vorm van verlichting is van een zekere spanning, vindt die plaats via een loskoppeling tussen het lichaam en het deel van onze hersenen dat verantwoordelijk is voor energie en libido. Plezier zou dus niet zozeer staan voor een opleving van een bepaald gevoel, maar eerder voor een afwezigheid ervan – en dan ook nog eens voor het verdwijnen van gevoelens die we van nature wellicht met een prettige ervaring associëren.

De opluchting lijkt voor Bill dus te zitten in het niets meer hoeven, in het zich distantiëren van de eeuwige stroom van het leven waardoor we, als we niet oppassen, keer op keer worden meegesleurd. De drugs die hij gebruikt, zorgen ervoor dat hij verandert in een energieloos hoopje mens.

De structuur van een verslaving is inmiddels door ontelbare boeken, series en films gedocumenteerd. Ogenschijnlijk zijn die verhalen een ver-van-ons-bedshow, maar in de spanning die Burroughs’ junkie voelt, vindt zelfs de nuchterste mens iets van zichzelf terug: de behoefte aan ontsnapping aan het immer voortstuwende ritme van week en weekend, van afspraken en zetelhangen, van opstaan en naar bed gaan. Hoe radicaal het geschetste bestaan van drugsverslaafden als Bill en zijn oplossing voor het doorbreken van deze vicieuze cirkel ook mogen zijn, naar zijn gevoel van opluchting wordt door iedereen weleens gesnakt.

Beautiful Boy

Waarom verliest iemand die het ogenschijnlijk allemaal voor elkaar heeft zich in een vernietigende verslaving? Als je op Beautiful Boy, het Hollywooddebuut van Felix Van Groeningen uit 2018, moet afgaan, blijft de vraag ook achteraf intact. De protagonist, de achttienjarige Nic Sheff (Timothée Chalamet), lijkt alles mee te hebben: hij is mooi, sportief, universiteiten staan voor hem te springen en hij lijkt een roemrijk leven als getalenteerd schrijver tegemoet te gaan. En toch kiest hij voor drugs, die zijn gedachten en gevoelens uitschakelen – een keuze die zijn vader David (Steve Carrell), journalist voor The New York Times, maar niet kan begrijpen. Nic probeert, naar eigen zeggen, de ‘harde randjes’ van het leven te halen door te verglijden in de in Amerika momenteel razendpopulaire drug crystal meth – een verdovingsmiddel dat al na enkele keren blijvende schade in het brein veroorzaakt. Het verhaal is gebaseerd op ware gebeurtenissen, die werden opgetekend door vader en zoon in het boek Beautiful Boy: A Father's Journey Through His Son’s Addiction.

Ook de kijker speurt mee in Beautiful Boy: wat kan het toch zijn dat deze talentvolle jongen doet kiezen voor het zwarte pad?

De verteltijd wordt in de verfilming in gelijke mate tussen de twee generaties verdeeld: tussen de wanhoop van David en de lamlendigheid van Nic, die elkaar steeds minder goed begrijpen. Ook de kijker speurt met hen mee: wat kan het toch zijn dat deze talentvolle jongen doet kiezen voor het zwarte pad? Was de scheiding van zijn ouders toch pijnlijker dan door de scènes uit zijn jeugd wordt gesuggereerd, waarin hij zijn pasgeboren halfbroertje liefkozend in zijn armen houdt? Is het de pessimistische literatuur en muziek waarmee Nic is grootgebracht, waaraan hij zelf een voorliefde voor de aan alcohol verslaafde Bukowski heeft overgehouden? Waren het de soms schokkende journalistieke verhalen die David vanuit zijn werk mee naar huis bracht? Of houdt deze ogenschijnlijke beautiful boy iets anders voor ons verborgen?

Ecstasy

In 2019 publiceerde The New Yorker-redacteur Jia Tolentino haar autobiografische essay ‘Ecstasy’. Tolentino beschrijft erin de crisis die ze doormaakte toen ze het geloof verloor dat haar thuis met de paplepel was ingegoten. In de plaats daarvan ging ze op zoek naar een gevoel van transcendentie in drugs.

In ‘Ecstasy’ verbindt Tolentino de worsteling met haar roots en haar drugsgebruik met de hiphopcultuur uit haar hometown Houston. De kern van haar analyse is de ervaring van Houstons publieke leefruimte, waarbij de maatschappelijke versnippering gebetonneerd is in een eclectisch zootje gebouwen: ‘strip clubs next to churches, gleaming skyscrapers next to gap-toothed convenience stores.’ De snelwegen, schrijft Tolentino, zijn in feite de enige echte publieke ruimtes in de stad.

Tolentino’s drugsgebruik wortelt in de behoefte aan een verbindend verhaal, dat de kapitalistische samenleving niet voor haar in petto heeft.

In Houstons hiphopmuziek herkent ze de soundtrack van dat bevreemdende stadsbeeld, zoals die ‘seeped through the veins of the city, setting the pace and the rhythm of its people as they slipped past one another in cars.’ Wat Tolentino beschrijft, is een anonieme kapitalistische samenleving, waar de publieke ruimte geen ontmoeting faciliteert, maar alleen dienstdoet als functionele locus voor passanten en hun privébelangen.

Meer dan geloofsverlies of de experimenteerdrang van een adolescent lijkt Tolentino’s drugsgebruik dan ook te wortelen in de behoefte aan een verbindend, groot verhaal – of in haar woorden: ‘extraordinary interpersonal euphoria’ –, een verhaal dat de seculiere, kapitalistische samenleving niet voor haar in petto heeft. Drugs en religie bieden een sluipweg buiten de snelweg met zijn anonieme individuen om. Of zoals Constance Grady van het Amerikaanse Vox analyseerde: ‘What makes ecstasy valuable here is that it offers a way of surviving in a world that asks us to do impossible things.’

Onmogelijk is het, zo toont Tolentino’s essaybundel Trick Mirror, om onder het kapitalisme te overleven zonder compromissen te sluiten. De bundel laat zich lezen als een kaart van de valstrikken verbonden aan leven in Amerika vandaag. Maar Tolentino is zich volgens Grady bewust van de beperkingen van die kaart. ‘You can’t think your way out of capitalism.’ Daarom zoekt ze een weg buiten het denken om: in de extase.

De millennialdiagnose

Trick Mirror wordt, net als Beautiful Boy, weleens geanalyseerd als een tijdsdocument van de millennialgeneratie. De diagnose daarvan – of toch van de gegoede middenklassers in die groep – is de laatste jaren wijd en breed gesteld. We kennen inmiddels de strijd die jongeren via optimistisch geframede posts, stories en snaps moeten aangaan met gepolijste levens van anderen. We kennen de kritiek op deze consumerende veelvraten, die overal tegelijkertijd zijn en leven on the go, en op drank en voedsel in hapklare vorm. Als kinderen van het materialisme ontlenen ze hun identiteit aan de spullen in hun bezit – in een prille levensfase het merk van hun rugtas of spijkerbroek, later hun telefoon, auto of huis.

Het hedendaagse individu is een prestatiegericht project, belast met de taak om zichzelf altijd opnieuw vorm te geven en uit te vinden.

In die overprikkelde levens worden de dingen minder gedefinieerd door hun intrinsieke waarde dan door de belofte die ze in het vooruitzicht stellen. Zou deze groep millennials verslaafd zijn aan de verandering die nodig is om emoties weer in alle sterkte te kunnen ervaren? Uit het niets je baan opzeggen om een koffiezaak te beginnen in het leegstaande pand verderop in de straat, een relatie uitmaken die nergens piept of kraakt maar wel enige gevoelens van verveling begint op te roepen, zonder plan op het vliegtuig stappen naar Australië – ik heb het mijn leeftijdsgenoten allemaal zien doen, om maar een verandering aan te brengen in het geijkte levenspatroon.

Maar preciezer dan verandering is het de ontbering die de verlichting mogelijk maakt. Van backpacktrips waarin de hoogste bergen worden geëxploreerd, over de zelfgekozen uitputtingsslag in de fitness, tot een arbeidscultuur die vraagt om avondenlang doorhalen en stress tot statussymbool verheft. Deze acties zijn – net als drugs of religie – pogingen om buiten de eigen grenzen te treden, met het verschil dat ze zich richten op het individu alleen, dat zichzelf tot het uiterste drijft met finaal de persoonlijke overwinning voor ogen.

Verantwoordelijk voor eigen geluk

Maar de beoogde opluchting komt zelden tot stand. Het hedendaagse individu is, zoals de Zwitsers-Duitse filosoof Byung-Chul Han stelt, de auto-uitbuitende arbeider van zijn eigen onderneming. Hij gelooft niet dat hij een onderworpen subject is, maar een prestatiegericht project, belast met de taak om zichzelf altijd opnieuw vorm te geven en uit te vinden. Geen wonder dat de verbindende en ongedwongen extase via drugs extra aantrekkelijk wordt. Het is de ene verslaving om aan de andere te ontsnappen.

Zo ook Nic Sheff uit Beautiful Boy. Nic is geen Elkerlyc. Hij behoort tot een welgesteld deel van deze generatie, dat de vermeende spanning van survivaltrips of de vermeende authenticiteit van armoedige hipsterkoffiebars kan overwegen als keuze. Maar die eindeloze vrijheid legt de verantwoordelijkheid van al zijn daden wel bij hem: alles valt te kiezen, dus elk falen is zijn eigen schuld. Zou het feit dat Nics toevlucht tot drugs zo moeilijk te verklaren valt net de verklaring kunnen zijn?

De frase ‘Perhaps all pleasure is only relief’ is, hoewel opgetekend door een auteur in een compleet ander tijdperk en andere context, misschien juist toepasbaar op deze perfectionistische tijd, met zijn voortdurende zoektocht naar het hoogste geluk, dat we koste wat kost moeten blijven ervaren. Meer dan ooit hebben we verandering in de hand, maar om de opluchting écht te voelen, moeten we die loslaten.