Van statistiek tot sterrenstatus. Online literatuurkritiek in Vlaanderen

Door Philip Boeykens, op Wed Oct 11 2017 22:00:00 GMT+0000

Krantenrecensies zijn niet meer dan hapklaar consumentenadvies en het internet is vergeven van ongefundeerde meninkjes. Geloof je dat, dan zie je de toekomst van de literatuurkritiek in Vlaanderen wellicht weinig rooskleurig in. Kunnen sites die gedegen literatuurkritiek hoog in het vaandel voeren dit sombere toekomstvisioen bijkleuren? De cijfers overtuigen nog niet, maar de ster van de online criticus kan alleen maar stijgen.

In de 21ste eeuw is literatuurkritiek niet langer het voorrecht van deskundigen die een tijdschrift, krant of ander instituut vertegenwoordigen. Op sociale media, blogs en fora kan elkeen zijn mening kwijt. Iedereen criticus? Het is een mooi en democratisch ideaal, maar wat zijn de gevolgen voor de kwaliteit van deze kritieken? Het internet omzeilt immers het selectieproces van de literaire redactie. Volgens schrijver en criticus Herman Stevens zijn online boekrecensies dan ook van een bedenkelijk niveau, terwijl Lisa Kuitert – Amsterdams hoogleraar in de boekwetenschap - dan weer de vermenging van commercie en literaire kritiek op het internet betreurt. Internet kampt met een imagoprobeem, onder meer ook door schandalen zoals dat rond de Britse historicus Orlando Figes, die boeken van collega-professoren afkraakte op Amazon.

Is de papieren literatuurkritiek dan vrij van zonden? Zeker niet, en de onvrede hierover is niet nieuw. Schrijver en literatuurcriticus Matthijs De Ridder fulmineerde in zijn ‘Pleidooi voor een koel afscheid van de dagbladkritiek’ uit 2009 tegen de groeiende marktlogica waaraan kranten onderhevig zijn. Traditionele media worden volgens hem gedicteerd door de commercie, waardoor literatuurkritiek – een journalistiek genre dat voor kranten en tijdschriften niet het grote geld binnenhaalt – onder druk komt te staan. Recensies worden ingekort, diepgang gaat verloren, negatieve recensies worden vermeden en romans van gevestigde namen primeren op dat ene gewaagde debuut. In 2010 al schreef Mathias De Prest in rekto:verso dat de literatuurbijlagen mede hierdoor hun opiniërende en duidende rol dreigen te verliezen.

Er zijn ook positieve geluiden te horen. Lisa Kuitert geeft toe dat het niveau van de internetrecensent op bepaalde sites best hoog ligt en ook volgens Dirk Leyman, boekenjounalist bij De Morgen, kan online kritiek complementair zijn aan boekenbijlagen bij kranten waar idealiter ook achtergrondverhalen, interviews en literair nieuws hun plaats hebben. Hoe zien online sites voor literaire kritiek zelf hun plaats in het landschap?

In Vlaanderen profileren Indruk Magazine, de Reactor, Cutting Edge en Mappalibri zich als platformen voor gedegen literaire kritiek. Indruk Magazine en de Reactor ontstonden deels vanuit een onvrede met wat dag- en weekbladen te lezen geven. Volgens Koen Van Baelen, hoofdredacteur van de Reactor, en Ken Lambeets, mede-oprichter van Indruk Magazine, biedt de onbeperkte ruimte van het internet veel voordelen: recensenten kunnen langere stukken schrijven, hun oordeel beter onderbouwen en aandacht schenken aan auteurs die buiten de mainstream vallen. Bovendien is internet democratischer, dynamischer en hoeven sites geen rekening te houden met de wetten van de markt.

De harde cijfers

Vraag is of de vier voornoemde sites hun ambities waarmaken. Als we nagaan hoeveel recensies van Nederlandstalig proza in de periode van 1 maart 2016 tot 28 februari 2017 verschenen, blijkt dat de de Vlaamse sites in totaal 138 recensies publiceerden over 101 verschillende titels. Op Mappalibri verschenen 55 recensies, de Reactor en Cutting Edge waren goed voor elk 29 recensies en Indruk Magazine publiceerde er 25. Ter vergelijking verschenen in diezelfde periode in De Standaard, De Morgen, Humo en Knack samen 173 recensies over 93 verschillende werken: de Standaard der Letteren spande de kroon met 58 recensies, Knack publiceerde er 49 en de lezers van Humo en De Morgen moesten het doen met elk 33 recensies.

Uit deze cijfers blijkt dat de papieren media het afgelopen jaar meer recensies publiceerden dan de online platformen, maar dat de dekkingsgraad bij de online kritiek wel hoger ligt. Het valt op dat de sites, Mappalibri op kop, aandacht besteden aan boeken die nergens anders besproken worden. De belofte om literair werk te recenseren dat anders tussen de plooien dreigt te vallen, wordt dus wel degelijk nagekomen.

De papieren media publiceerde het afgelopen jaar meer recensies dan de online platformen, maar over minder boeken.

Wat de lengte van recensies betreft komt de online kritiek eveneens beter uit de verf. De gemiddelde lengte van een online recensie bedraagt 790 woorden tegenover 465 woorden in de mainstreampers. Toch is enige nuance hier op zijn plaats. Het verschil is vooral te danken aan de Reactor, die stukken online zet waarvan de lengte occasioneel de kaap van drieduizend woorden overschrijdt. Gemiddeld pent een recensent van de Reactor 1538 woorden neer, waar Cutting Edge al afklokt op 432 woorden. Dat is niet verwonderlijk, aangezien de Reactor zich duidelijk profileert als een platform voor diepgravende, essayistische kritiek en Cutting Edge een populair medium is dat voornamelijk een breed publiek beoogt.

Mappalibri en Indruk Magazine, beide uitsluitend gericht op literatuur, zitten aan een gemiddelde van respectievelijk 583 en 794 woorden. Het is in vergelijking met de populaire weekbladen niet slecht, maar toch komen ze daarmee aardig in de buurt van De Morgen en De Standaard met respectievelijke gemiddeldes van 644 en 643 woorden. De lengte van de recensies is wel constant bij Indruk Magazine, waar de beide kranten kortere recensies van drie- à vierhonderd woorden afwisselen met iets langere kritieken van ongeveer achthonderd woorden. De weekbladen scoren het slechtst. Humo maakt plaats voor recensies van gemiddeld 277 woorden, variërend van een schamele tachtig woorden tot langere recensies van om en bij de zeshonderd woorden. Lezers van Knack moeten het tenslotte stellen met stukken van gemiddeld 260 woorden. Het blad maakt elke week ruimte voor één langere recensie van ongeveer zeshonderd woorden, aangevuld met recensies van honderdvijftig tot driehonderd woorden.

De kracht van het internet

De onbeperkte ruimte van het internet wordt nog niet ten volle benut en dat geldt zeker ook voor het dynamische karakter van deze ruimte. Anders dan op papier biedt internet de mogelijkheid om op artikels te reageren en hyperlinks te gebruiken. Toch is bij Cutting Edge van dynamiek nauwelijks sprake. Reageren op een artikel is mogelijk, maar dat gebeurde geen enkele keer. Lezers worden wel doorverwezen naar aanverwante artikelen, maar hyperlinks werden slechts in drie van de 29 recensies gebruikt. Mappalibri houdt het zelfs helemaal klassiek: er bestaat geen mogelijkheid tot reageren en hyperlinks worden niet toegepast.

De Reactor scoort dan nog vrij goed met 21 hyperlinks op 29 recensies, maar lezers reageerden wel slechts op 3 recensies. Indruk Magazine voorzag op zijn beurt maar vijf recensies van hyperlinks, maar gebruikers worden wel via hyperlinks doorverwezen naar allerlei categorieën waartoe het artikel behoort. Twee keer reageerden lezers op een recensie en daarnaast maakten ook vier auteurs gebruik van de optie om op de recensie van hun eigen boek te reageren. Koen Van Baelen geeft als mogelijke verklaring voor deze beperkte respons dat het debat verhuisd is naar de sociale media. Het is moeilijk voor de sites om daarop ‘in te breken’.

Belangrijke kanttekening bij deze cijfers is dat de intenties van de vier bestudeerde sites danig verschillen. Indruk en de Reactor willen een alternatief bieden voor de dag- en weekbladkritiek en beroepen zich op de bijzondere kwaliteiten van internet om hun standpunt kracht bij te zetten. Cutting Edge en Mappalibri daarentegen stellen zich neutraal op in hun mission statements en in die zin is het enigszins onrechtvaardig om hen te toetsen aan dezelfde criteria. Toch rijst de vraag of Mappalibri en Cutting Edge niet beter wel stelling zouden innemen, alleen al door meer te halen uit de eigenheid van het internet. Om hun bestaansrecht als geloofwaardige recensiesite te legitimeren en bovendien het literaire debat aan te wakkeren, kunnen ze meer experimenteren met de vorm van recensies, de dekkingsgraad verhogen, vergeten auteurs opvissen en recensies zo lang maken als nodig.

Vooral in de tijdschriften worden boeken besproken in korte niemendalletjes.

De lengte van een recensie is op zich geen fetisj, maar een schrijver heeft op z’n minst het recht om afgebrand te worden in een betoog dat uitgewerkte argumenten bevat. Zes- à zevenhonderd woorden is tegenwoordig de norm voor een lange kritiek in de dag- en weekbladen, wat nog aanvaardbaar is, maar vooral in de tijdschriften worden boeken besproken in niemendalletjes van twee tot drie alineaatjes,. Tenzij de criticus met dienst hier experimenteert met sms-taal, lijkt het onmogelijk om in de voor hem gereserveerde ruimte zijn mening te verdedigen.

Papieren media kunnen die kritiek counteren door zelf digitaal actief te worden, wat ze ook doen. Abonnees krijgen digitale voorpublicaties uit de boekenbijlage en soms worden langere versies online gezet van de recensies op papier. Toch komt een online, onafhankelijk opererende boekenrubriek die eigen literatuurkritiek produceert maar moeilijk van de grond. Dat heeft allicht budgettaire redenen, maar kranten houden misschien ook bewust vast aan het oude, vertrouwde papier. Dirk Leyman merkt op dat het publiek nog steeds graag op papier leest. De oplagecijfers van De Morgen op woensdag (wanneer de boekenkatern verschijnt) bewijzen dat volgens hem alvast. Lisa Kuitert gaat zelfs nog een stap verder en dicht het papieren medium meer status toe.

De gezaghebbende criticus

Status, het hoge woord is eruit. Wie de achterflap van een roman bekijkt, ziet dat uitgeverijen nog altijd belang hechten aan het oordeel van de criticus en gretig citeren uit positieve recensies. Het zou goedkoop zijn om de literaire kritiek te reduceren tot een van de vele pijlers in de promotiemachine van uitgeverijen. Recensenten ontlenen hun gezag aan hun vakkennis, hun belezenheid en hun denkwerk over literatuur. Doordat ze professioneel met het boekenvak bezig zijn, hebben ze doorheen de jaren een referentiekader en een poëtica ontwikkeld waaraan het de ‘gewone lezer’ ontbreekt.

Lezers worden vandaag meer door peers beïnvloed dan door gatekeepers of experten.

Volgens sommigen wordt de afgelopen jaren gestaag geknabbeld aan het gezag van de recensent. Literatuurcriticus Jim Collins stelt in zijn boek Bring on the Books for Everybody dat mensen meer en meer door peers worden beïnvloed in hun literaire smaak dan door gatekeepers of experten. Herman Stevens heeft het pejoratief over de ‘cultus van de mening’. Het lijkt een tendens die ingebed ligt in een bredere maatschappelijke evolutie, die Anna Tilroe omschrijft als een ‘gevoeligheid [die] [zich] richt […] op al wat en wie zich als autoriteit manifesteert’. Vrij vertaald: de modale burger wantrouwt het establishment.

Die ontwikkeling verklaart de opkomst van communitysites als Goodreads en Hebban. Ook uitgeverijen hebben door dat de opinievorming anno 2017 is gedemocratiseerd, zo getuige het I love lezen-reviewteam van Uitgeverij Meulenhoff. Niet commercieel gericht is Lezers tippen lezers, waar iedereen zijn leeservaring kan delen en boekentips kan geven. Volgens de site van Iedereen Leest kan ‘het enthousiaste verhaal van een vriend, een collega... […] vaak beter overtuigen dan een boekrecensie of de bestsellerlijst’. Mond- aan mondreclame werkt in digitale tijden blijkbaar beter dan ooit.

De amateurkritiek bloeit door de opkomst van het internet en zodoende is de ‘criticus’ een vloeibaar begrip geworden dat de status van de ‘serieuze’ internetrecensent ondergraaft, of op zijn minst onduidelijk maakt. Kuitert stelt dat de online recensent ondergeschikt is aan de krantencriticus en vooralsnog wordt dat standpunt zelden gecontesteerd. Zo geeft ook Koen Van Baelen van de Reactor toe dat de papieren literatuurbijlagen nog een zeker symbolisch kapitaal bezitten. De Standaard der Letteren is nu eenmaal al decennialang een begrip, terwijl digitale platformen als Indruk Magazine en Mappalibri geen belletje doen rinkelen bij het grote publiek. Bijkomende oorzaak van die onbekendheid is het feit dat literaire sites draaiende worden gehouden door vrijwilligers en doorgaans geen lang leven zijn beschoren. Dirk Leyman ziet hetzelfde probleem bij de internetrecensenten zelf. Bij een site als Cutting Edge is er een komen en gaan van recensenten, waardoor de lezer zich niet vertrouwd kan maken met de poëtica van de criticus.

Dat de online recensent ondergeschikt is aan de krantencriticus wordt zelden gecontesteerd.

Een andere reden voor de ongelijke statusverhouding is het grotere bereik van de populaire pers. Wie meer gelezen wordt, heeft een belangrijkere stem in het literaire debat. Het is moeilijk te zeggen wat dit betekent voor de status van de webcriticus, want het beeld dat Kuitert en Jos Joosten – hoogleraar Nederlandse letterkunde en recensent/publicist ophangen van de webkritiek als een apart veld dat geen contact heeft met andere media, is al een tijdje achterhaald. Vaak publiceren recensenten die al schreven voor de gedrukte media en literaire tijdschriften ook op het internet. Volgens Koen Van Baelen schrijven verschillende professionele critici zelfs liever voor digitale media, omdat ze zich dan niet meer hoeven te plooien naar de eisen en formats van de gedrukte pers. Heeft een krantenrecensent dan plots minder status wanneer hij op het internet publiceert, omdat een digitaal platform slechts een nichepubliek bereikt?

De samenwerking tussen de Reactor en Knack, waarbij elke week een recensie van de Reactor op Knack.be verschijnt, toont aan dat de banden tussen papier en internet worden aangehaald. Het initiatief is waardevol voor beide partijen: de Reactor kan een groter publiek bereiken en zich associëren met een gevestigde naam, terwijl Knack-abonnees elke week een doorwrocht stuk krijgen voorgeschoteld. Hoewel de uitbesteding van recensies symptomatisch lijkt voor de toestand van de literaire kritiek in de mainstream media is de samenwerking een goed voorbeeld van hoe recensiesites zich trachten op te werpen als een serieuze speler in het literaire veld. Om dezelfde reden reiken digitale platformen literaire prijzen uit, zoals de Hebban Awards, de Cutting Edge Awards, de Tzum-prijs en de Meander Dichtersprijs.

De wisselwerking tussen de traditionele en online media toont ook aan dat de ‘serieuze’ internetrecensent vaak eerst zijn sporen heeft verdiend in andere media, vooraleer hij digitaal actief wordt. Indruk Magazine werd opgericht door professionele journalisten, zowel freelance als vast in dienst bij dag- en weekbladen. Recensies op de Reactor zijn meestal van de hand van professionele critici en literatuurwetenschappers, en Mappalibri ontstond uit een initiatief van ex-medewerkers van De Leeswelp en De Leeswolf. Internetcritici maken dus vaak eerst elders naam, voor ze op het web terechtkomen. De omgekeerde beweging wordt amper gemaakt.

Wie webkritiek als kweekvijver ziet, vergeet dat internet de reputatie van print nodig heeft.

Hoe zeer voorstanders van webkritiek het internet als kweekvijver willen zien, toch lijkt Kuitert gelijk te hebben als ze stelt dat het internet nog papieren reputaties nodig heeft, wil het wegen op het debat. Weinig critici die op het internet hun praktijk beginnen, verwerven status, een uitzondering als Jeroen Mettes daargelaten. Dat is niet verwonderlijk, want voor een journalist die beroepshalve recensies schrijft, valt er op het web niet veel geld te rapen. Een goede financiële omkadering van literaire websites lijkt dan de aangewezen stap richting professionalisering.

Het nut van subsidies

Overheidssteun kan deze professionalisering bespoedigen, al betreft het hier een activiteit die uiteindelijk maar een beperkte groep mensen bereikt. Volksverheffing, de noodzaak van het literaire debat en maatschappelijke relevantie zijn vaak gehoorde argumenten om literatuurkritiek te subsidiëren. De meest voor de hand liggende reden is echter de marktcorrigerende werking van subsidies. Als populaire media moeten snoeien in hun aanbod, dan is financiële steun van het Vlaams Fonds voor de Letteren voor literaire tijdschriften, digitaal of op papier, in die zin te rechtvaardigen.

Een aantal jaren geleden heeft het Fonds de subsidiëring van literaire tijdschriften ook voor digitale initiatieven opengesteld. De Reactor viel na een startsubsidie van het VFL enkele jaren zonder subsidie, maar sinds dit jaar ontvangt het een toelage van €18 000 voor een periode van vier jaar. In het verleden ontving De Reactor ook al een bijdrage van Stichting Lira, van het Nederlands Letterenfonds en de Nederlandse Taalunie. Met dit geld kan het platform zijn critici een honorarium uitkeren.

De meeste recensiesites werken volledig op vrijwilligersbasis en betalen hun recensenten dus niet.

Een heel ander verhaal is te horen bij de andere sites. Zij werken volledig op vrijwilligersbasis en betalen hun recensenten dus niet. Cutting Edge haalt wel inkomsten uit vrijwillige bijdragen en banneradvertenties. Hiermee wordt onder andere de site onderhouden en de Cutting Edge Awards georganiseerd. Indruk Magazine en Mappalibri kennen echter geen verdienmodel. Eventuele kosten, bijvoorbeeld voor de opbouw van de site, worden uit eigen zak betaald.

De Reactor krijgt dus als enige van de vier websites financiële ondersteuning van overheidswege. Dirk Leyman stelt dat er, toen hij zelf commissielid bij het VFL was, maar weinig aanvragen voor digitale initiatieven binnenkwamen. Is er dan geen interesse? Toch wel, zo geeft Ken Lambeets van Indruk toe. Een subsidie zou welgekomen zijn, om auteurs te vergoeden en om regelmatiger te publiceren. Helaas keert het Fonds tot 2020 geen nieuwe toelagen uit.

Ook de subsidieregeling van het VFL vormt een struikelblok. Volgens het Reglement literaire tijdschriften “wordt verwacht dat zij een verdienmodel hanteren dat hen in staat stelt om de kosten […] voor de digitale ontsluiting van de content zelf te dragen via inkomsten uit verkoop, fondsenwerving en/of samenwerking met partners.” Koen Van Bockstal, directeur van het VFL, verantwoordt deze keuze en zegt dat de inbreng van eigen kapitaal geen doel op zich is, maar de maatschappelijke relevantie bewijst. Wie claimt relevant te zijn voor het literaire debat, moet ook kunnen aantonen dat er voldoende draagvlak is door middelen te verwerven uit de private sector.

Daar valt zeker iets voor te zeggen, maar de huidige regeling ontmoedigt ook recensiesites. Zij hopen op subsidies voor de ontwikkeling van hun platform, maar eer ze daarvoor in aanmerking komen, moeten ze zelf budget vinden. Dat is tijdrovend werk voor een organisatie die rekent op vrijwilligers. Een versoepeling van de subsidieregeling kan een oplossing zijn. Waarom bijvoorbeeld geen subsidie toekennen met als voorwaarde dat er binnen het jaar een verdienmodel wordt opgezet?

Een serieuze speler

Een subsidie is natuurlijk geen wondermiddel. Toonaangevende sites als De papieren man en De Contrabas zijn, ondanks subsidiëring, opgehouden te bestaan. Toch kan overheidssteun online platformen de ademruimte geven om hun recensiepraktijk uit te bouwen, professionele critici aan te trekken en aan gerichte promotie te doen. Bovendien kan een subsidie fungeren als een kwaliteitslabel, waarmee ‘professionele’ recensiesites zich kunnen distantiëren van community- en commerciële sites.

Een subsidie kan fungeren als een kwaliteitslabel voor professionele recensiesites.

De professionalisering van internetkritiek zou volgens Jos Joosten paradoxaal genoeg betekenen dat ze haar eigenheid verliest. Zonder alweer de crisis van de literatuurkritiek te willen afkondigen, lijkt een consolidatie van de online kritiek als serieuze speler in het veld niettemin broodnodig. Literaire tijdschriften zijn bij uitstek de plek waar de recensent in dialoog kan treden met het literaire werk. Helaas maken tijdschriften van recensies geen prioriteit meer: in Vlaanderen bedrijven alleen Ons Erfdeel en in mindere mate DW B (dat onlangs ook op de virtuele kar gesprongen is) nog regelmatig literaire kritiek.

Dat gat kan de populaire pers niet dichten. De krantencriticus is immers een betaalde voorproever met een uitgesproken servicefunctie, die vooral wil informeren en adviseren, aldus Dirk Leyman. De essayistische boekenrecensie is dan ook niet meteen voor het grote publiek weggelegd. Een reden tot weeklagen is dat niet, gezien de vele opportuniteiten die hier liggen om het culturele debat aan te zwengelen en te verdiepen. Mits enige zelfkritiek en wat financiële steun kunnen de vier voornoemde Vlaamse recensiesites die vrijplaats zijn.

Met dank aan Koen Van Baelen, Dirk Leyman, Koen Van Bockstal en Ken Lambeets.