Van de Homo Economicus naar de Homo Romanticus

Door Christiaan Fruneaux, Edwin Gardner, op Wed Nov 25 2015 14:18:55 GMT+0000

‘Onze lotsbestemming staat niet in de sterren geschreven, wel in onszelf.’ Shakespeare wist het al: de toekomst is een kwestie van cultuur, van menselijke keuzes. Valt dat vooruitzicht voor morgen te verbeelden vanuit gisteren en vandaag? De sleutel is onze kijk op werk, maar in welk slot willen we die steken? Er zijn twee scenario’s. Gaan we verder voor ‘hebben’ of wisselen we naar ‘zijn’?

In 1948, drie jaar na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, schreef Albert Einstein een brief aan het World Congress of Intellectuals in Defence of Peace, een samenkomst van denkers en wetenschappers in Wroclaw, Polen. In de brief, die tijdens het congres hardop werd voorgelezen, schrijft Einstein: ‘While mankind has produced many scholars so extremely successful in the fields of science and technology, we have been for a long time so inefficient in finding solutions to the many political conflicts and economic tensions which beset us.’

Einstein legde de vinger op de paradox van de moderniteit: we kunnen ons als moderne mens van alles verbeelden en die verbeelding vervolgens werkelijkheid maken, behalve de oplossingen voor onze onderlinge problemen. Die blijven ons maar door de vingers glippen. Op dit moment bouwen wetenschappers en ingenieurs over de hele wereld aan razendsnelle kwantumcomputers, gigantische deeltjesversnellers, superslimme zelfrijdende auto’s en ontelbaar veel andere technische hoogstandjes. Ze bedenken oplossingen voor alle mogelijke problemen, behalve voor de meest prangende voor veruit de meeste mensen op aarde: hoe een inclusieve en duurzame samenleving creëren?

Welke uitdagingen liggen nu voor ons, waar willen we nu naartoe, en welke keuzes moeten we daarvoor maken?

Hoe kan het toch dat we ons makkelijker een buitenaards ruimteschip vol wezens met vier benen en een pannenkoekhoofd kunnen voorstellen, dan dat we zinnige alternatieven kunnen verzinnen voor de sociale tekortkomingen in het hier en nu? Er bestaat een diep onvermogen om voorbij het eigen culturele kader te kijken. Om ons in te beelden hoe een technologisch andere wereld onze verhouding tot eer en schaamte kan veranderen, of de verhouding tussen man, vrouw en kind, of onze kijk op eigendom … En als we dat dan toch doen, zien we een wereld die zó ver van de onze ligt dat hij wordt weggezet als volstrekt onrealistisch.

Toch is een verbeelding van een betere wereld noodzakelijk. We moeten alternatieve toekomstscenario’s maken. De door Slavoj Ž_i_ž_ek beroemd gemaakte quote van Fredric Jameson – ‘It is easier to imagine the end of the world than to imagine the end of capitalism’–_ vat niet alleen de schijnbare onmogelijkheid van zo’n anders verbeelde wereld, maar ook de noodzaak daarvan. Het huidige dominante wereldbeeld, met de homo economicus als centraal mensbeeld, is slechts één verbeelding van de werkelijkheid. Als we daar geen andere verbeelding tegenover zetten, blijft de status quo gehandhaafd. Toekomstscenario’s gaan namelijk niet over de toekomst, maar over de keuzemogelijkheden van nu. Welke uitdagingen liggen nu voor ons, waar willen we nu naartoe, en welke keuzes moeten we daarvoor maken?

Vissen in culturele wateren

Die oefening is natuurlijk nergens zo problematisch als in het onderzoeken van sociaal gedrag. Oorzaak en gevolg zijn er moeilijk te achterhalen. Sociaal gedrag, dat is onze alledaagse sociale interactie, de aspiraties die ons voortdrijven, de mythes waarmee we ons handelen betekenis geven, de verhalen waarmee groepen zichzelf vormen, de onzichtbare rituelen op de werkplek, de onbewuste conventies waar we ons naar voegen, de lichaamstaal waarmee we impliciet communiceren, de woorden en zinsneden die we gebruiken, de eer die we verdedigen en de schaamte die ons ‘s nachtswakker houdt. Net zoals de vis zich amper bewust is van het water waarin hij zwemt, zijn de meeste mensen zich amper bewust van hoe ze zijn ondergedompeld in hun culturele omgeving. Pas als ze worden geconfronteerd met mensen uit een andere cultuur, of subcultuur, worden ze zich enigszins bewust van de verschillen – en dan nog vaak met een gevoel van vervreemding en antipathie.

69_Gardner_© Sofie De Cleene_700.jpg

Als we het verleden willen snappen en de toekomst willen beïnvloeden, moeten we dus niet alleen kijken naar de technologische veranderingen, maar ook naar hoe verweven die zijn met de culturele veranderingen. Onze samenleving zijn we in de eerste plaats zelf, en pas in de tweede plaats zijn we de dingen die we maken. Daarom is het ontwikkelen van alternatieve maatschappelijke scenario’s essentieel. Ze verheffen het kortzichtige maatschappelijke debat boven de waan van de dag. En uiteraard zijn zulke maatschappelijke scenario’s ongelofelijk versimpelde versies van een oneindig complexe werkelijkheid. Maar omdat de werkelijkheid doorgronden toch niet mogelijk is, heb je scenario’s en denkkaders nodig die je denk- en beslissingsproces kunnen ondersteunen.

Waar te beginnen? Er zijn veel verschillende manieren om complexe dynamische systemen te versimpelen, bijvoorbeeld door alle variabelen langs een aantal betekenisvolle assen te laten bewegen. Of je kan kwantitatieve rekenmodellen maken waarin je alle beschikbare relevante data tot elkaar probeert te verhouden in de tijd. Een van de meest interessante voorbeelden is het World3-model. Dat vormde de basis voor de computersimulatie achter ‘The Limits to Growth’, het beroemde rapport van de Club van Rome uit 1972. Het model simuleerde de interactie tussen de bevolkingsgroei, de industriële groei, de grondstofvoorraden, de productie van levensmiddelen en de beperkingen in de ecosystemen van de aarde. Twee van de drie simulaties gaven aan dat de moderne samenleving de draagcapaciteit van de aarde zou ontgroeien rond 2030. Die bevindingen zijn vandaag nog altijd even relevant en urgent.

Het World3-model vertelde ons echter niets over de drijvende culturele krachten achter de bevolkingsgroei en onze koopdrift. En zoals veel scenario’s die de status-quo uitdagen, kwam ‘The Limits to Growth’ niet verder dan het gebruikelijke doomsday-verhaal. Het zei ons niet hoe een duurzame, inclusieve post-groeisamenleving eruit kon zien. Alsof dat onmogelijk is?

Een boom van een wereld

Een paar jaar geleden ontwikkelden wij met Monnik een ‘soft model’: een kwalitatief model, gevoed met historische en sociaalwetenschappelijke data, om causale verbanden tussen cultuurveranderingen te simuleren. We noemden dit model het World Tree-model. Die naam was niet alleen een ode aan het World3-model. De ‘boom’ bleek ook de natuurgetrouwe weergave van een model waarin diverse historische ontwikkelingen – de wortels – leiden tot de nauwe bewegingsruimte van het nu – de stam – en de uitwaaierende mogelijkheden voor de toekomst – de kroon. En uiteraard vonden wij een boom ook een mooi symbool voor een gezonde en duurzame samenleving.

Het World Tree-model neemt de westerse moderniteit als vertrekpunt. En net als het World3-model nemen we groei als basisaanname. Niet als ode, maar omdat bevolkingsgroei, economische groei, toenemende verstedelijking, de groei van toepasbare en verifieerbare kennis en een filosofische nadruk op persoonlijke groei de meest wezenlijke en tastbare culturele kenmerken van de westerse moderniteit zijn.

We leven steeds meer in een door mensen gemaakte omgeving onder een kunstverlichte hemel waar de sterren al lang verdwenen zijn

Waar heeft ons dat gebracht? Al in 1978 schreef Rem Koolhaas in zijn boek_Delirious New York_over Manhattan: ‘Manhattanism, whose program – to exist in a world totally fabricated by man, i.e., to live inside fantasy – was so ambitious that to be realized, it could never be openly stated.’ Dat geldt vandaag voor de moderniteit als geheel. Sinds 2008, voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid, wonen de meeste mensen in steden. We leven steeds meer in een door mensen gemaakte omgeving, in klimaatgecontroleerde gebouwen onder een kunstverlichte hemel waar de sterren al lang verdwenen zijn. Het is een sprookje geschreven in asfalt, beton en plastic, die onze natuurlijke omgeving steeds meer wegdrukken. Krimpende biodiversiteit, klimaatveranderingen en opdrogende natuurlijke hulpbronnen signaleren dat we die natuurlijke omgeving zelfs zijn ontgroeid. De toenemende kloof tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden, de vergrijzing, de groeiende inkomenskloof en de groeiende technologische werkloosheid geven aan dat we eigenlijk ook onze sociale omgeving zijn ontgroeid.

Hoe zou een meer volwassen samenleving eruit kunnen zien? Als we de culturele drijfveren van groei vinden, vinden we wellicht ook de culturele krachten die ons inzicht bieden in de toekomst, en in de keuzes die het verschil kunnen maken tussen een ontgroeide en een volgroeide samenleving: een samenleving waarin de gemeenschappelijke energie zich niet meer kanaliseert in expansiviteit, maar in intensiviteit. Dat is de uitdaging.

Ook afwassen is werken

Het lijkt een onbegonnen opgave, doorzicht krijgen in de culturele drijfveren van die eindeloos complexe en dynamische cultuur die wij de moderniteit noemen. Wat we ervaren als onze samenleving, is de uitkomst van oneindig veel interacties tussen fysische, biologische, sociale, psychologische en neurologische subsystemen. Bovendien zijn de meeste eigenschappen en patronen van deze subsystemen niet-lineair en dus onkenbaar voor de moderne wetenschap. Juist daarom is een ‘hard’ model, gevoed met kwantitatieve waarden, weinig zinvol. We hebben geen andere keuze dan te vertrouwen op kwalitatieve waarden. Een ‘soft’ model vertrouwt op onze subjectiviteit, op ons inlevings- en interpretatievermogen. Want wat men niet kent, kan men zich wel eigen maken. En dat geldt zeker voor onze toekomst.

69_Gardner_© Sofie De Cleene2_700.jpg

Als ordenend principe zijn we in het World Tree-model uitgegaan van onze organisatie en beleving van ‘werk’. Volgens ons is onze verhouding met ‘werk’ de belangrijkste variabele in de eindeloze som die als uitkomst de groeisamenleving heeft. Wat is werken? Voor ons is dat het aanbrengen van wenselijk geachte veranderingen in de sociale en natuurlijke omgeving door menselijke activiteit. Werken kan zowel lichamelijk als geestelijk, maar alleen in economisch verband spreekt men van ‘arbeid’. De afwas doen, stofzuigen, naar school gaan, boodschappen doen, je kinderen opvoeden – het is allemaal werk.

De sleutel tot een inclusieve en duurzame wereld ligt in de toekomst van werk

Door te werken produceren we onze sociale en fysieke omgeving. Wat voor werk we doen bepaalt onze sociale omgeving en onze sociale status. (In Nederland is de kans erg klein dat iemand met een VMBO-opleiding trouwt met iemand die is gepromoveerd.) Waarom we werken bepaalt hoe we betekenis geven aan onze persoonlijke levensloop. (Carrière maken en betekenis halen uit je werk zijn belangrijk voor een positief zelfbeeld.) En hoe we werken bepaalt de duurzaamheid en de leefbaarheid van onze natuurlijke omgeving. (Zijn de veranderingen die we bewerkstelligen in onze natuurlijke omgeving, en de materialen die we daarbij gebruiken, biologisch afbreekbaar of klimaatneutraal?) De sleutel tot een inclusieve en duurzame wereld ligt dus in de toekomst van werk.

De wortels van de moderniteit

Sinds het begin van de moderne tijd zijn er eigenlijk twee grote en ogenschijnlijk tegenstrijdige trends zichtbaar in onze verhouding met werk. Enerzijds willen we dat werk steeds efficiënter georganiseerd wordt, anderzijds willen we dat het betekenisvol en vervullend is. Het is deze ambivalentie ten opzichte van werk die ons kan helpen om groei, en wat groei met ons doet, te doorgronden. Wat als we die trends extrapoleren naar enkele speculatieve toekomstscenario’s?

Daarvoor moeten we eerst even terug naar de wortels. Historisch zie je deze dubbelzinnigheid al mooi weerspiegeld in de verlichting en de romantiek, de twee belangrijkste culturele stromingen binnen de moderniteit. De verlichting rationaliseerde en objectiveerde onze verhouding met werk. De romantiek probeerde onze beleving van werk weer naar ons toe te trekken. Aan de ene kant zijn we het erover eens dat de rationalisering van werk ons allemaal welvarender maakt, en aan de andere kant realiseren we ons dat die gerationaliseerde vormgeving van onze omgeving ons juist verder van die omgeving vervreemd heeft.

Vandaag is de rationalisering van werk de dominante drijvende kracht in onze cultuur. Het is de bovenstroom. In bijna alle gevallen krijgt efficiency voorrang op de zingevende aspecten van werk. Hoe dat zo gekomen is? In 1932 definieerde Lionel Robbins de economische wetenschap in zijn_Essay on the Significance of Economic Science_als volgt: ‘Economics is the science which studies human behavior as a relationship between given ends and scarce means which have alternative uses.’ Economie was dus de wetenschap die onze relatie met schaarste bestudeerde. Voor Robbins werd de logische hamvraag: ‘how can you make the best use of existing resources?’ Productiviteitsgroei kwam centraal te staan. En twee jaar later, in 1934, vond Simon Kuznets het bruto nationaal product uit. Dat maakte de productiviteit van nationale economieën meetbaar en vergelijkbaar. De nationale economie werd niet alleen een meetlat voor onze gezamenlijke welvaart en welbevinden, ze kreeg ook strategische waarde in de wedloop tussen natiestaten. Vervolgens gaf het mensbeeld van de homo economicusde opkomende groeisamenleving een aura van natuurlijke vanzelfsprekendheid. Sociale status en persoonlijke identiteit verschoven van het middeleeuwse ‘afkomst’ naar het moderne ‘ik heb’. Waar schaarste heerst, is degene met de meeste spullen het mannetje. In de loop van de twintigste eeuw nam dat groeiparadigma alleen maar duidelijker vormen aan.

Van ‘ik heb’ naar ‘ik ben’

Maar er waren ook tegengeluiden. Een steeds sterker wordende culturele onderstroom verzette zich tegen de rationalisering en automatisering van de samenleving. Een verregaande arbeidsdeling en een almaar versnellende technologische innovatie zorgen namelijk ook voor een gebroken belevingswereld. De artificiële omgeving bestaat uit steeds meer producten, die uit steeds meer componenten bestaan, geassembleerd door onbekende mensen in onbekende gebieden. Je eigen werk lijkt er steeds minder toe te doen. De beleving van de fysieke en sociale omgeving wordt abstract en gefragmenteerd. En omdat elke generatie nu opgroeit in een nieuwe technologische omgeving, ontstaat er een continue generatiekloof. In de groeisamenleving is verandering een constante geworden, goed voor aanhoudende onrust en onzekerheid. De beleving van de individuele levensloop raakt steeds meer geïsoleerd.

Waar de verlichting economische groei benadrukt, benadrukt de romantiek persoonlijke groei

De romantiek probeert deze gebroken menselijke ervaring weer te helen. Door werk weer naar het individu toe te trekken, zoekt men naar nieuwe verbintenissen met zichzelf, met de gemeenschap, met de natuur. Waar de verlichting de vraag ‘hoe we werken’ centraal stelt, focust de romantiek op de vraag ‘waarom we werken’. Binnen die zoektocht wordt het definiëren van identiteit langs de lijn ‘ik ben’ belangrijker dan het door schaarste geïnspireerde ‘ik heb’. Concepten als authenticiteit, oorspronkelijkheid, spontaniteit, ongekunsteldheid, rauwheid en eerlijkheid winnen aan belang. Waar de verlichting economische groei benadrukt, benadrukt de romantiek persoonlijke groei. Welke strekking zal de toekomst bepalen?

Daar komen de robots

Met de opkomst van digitale technologieën ging de rationalisering van werk een nieuwe fase in. Al in 1965 beschreef Gordon Moore, een van de oprichters van Intel Corporation, het fenomeen dat later de ‘Wet van Moore’ zou gaan heten. Hij stelde dat de kracht van computerprocessors ongeveer elke twee jaar verdubbelt. Nu, vijftig jaar later, gaat deze exponentiële groeiverwachting nog altijd op. Op dit moment zijn computers krachtig genoeg voor zelflerende algoritmes en de aansturing van geavanceerde robotica. Computers zijn steeds beter in staat om complexe taken op zich te nemen. En dat heeft drastische gevolgen voor de manier waarop we werken. Stoommachines en verbrandingsmotoren automatiseerden in de vorige twee eeuwen onze spierkracht. Nu automatiseren computers onze denkkracht.

69_Gardner_© Sofie De Cleene3.jpg

In Nederland verklaarde minister van Sociale Zaken Lodewijk Asscher in 2014 op het Congres van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid: ‘Robots worden in hoog tempo toegankelijker, betrouwbaarder en goedkoper. Ze zijn goedkoop, snel, nooit ziek, werken vierentwintig uur per dag, vragen nooit om loonsverhogingen, worden niet vertegenwoordigd door vakbonden en staken niet. Voor een aanzienlijk deel van de bestaande banen zijn zij daardoor in staat om werknemers te vervangen.’ Alle enigszins routinematige banen zullen steeds makkelijker vervangbaar worden door techniek. En naarmate computers slimmer worden, kunnen ook complexere taken steeds meer geautomatiseerd worden. Over tien jaar is de zelfrijdende auto gemeengoed en zijn de miljoenen mensen die alleen al in de VS in het transportwezen werken, hun baan kwijt. De kloof tussen rijk en arm wordt steeds groter en breder. De middenklasse smelt weg in een kleine rijke bovenklasse en een enorme arme onderklasse. Structurele technologische werkloosheid is een reëel scenario.

Tegelijkertijd groeit er een wereldwijde creatieve klasse. Hoewel veel van die creatieve werkers weinig verdienen, loopt hun creativiteit voorlopig nog niet het gevaar om in de nabije toekomst geautomatiseerd te worden. Deze klasse is stedelijk georiënteerd. Ze vertaalt dominante romantische ideologieën als duurzaamheid, auteurschap, authenticiteit en kunstzinnigheid naar werkpraktijken rond begrippen als DIY, lokaal, bottom-up, open source, peer-to-peer en creative commons. Daarbij bieden computers en digitale netwerken een perfect antwoord op de voelbare noodzaak aan inclusiviteit, diversiteit en duurzaamheid. Die digitaal geëmancipeerde romantische cultuur is intussen uitgegroeid tot een mondiaal fenomeen. In het World Tree-model noemen we ze het Nieuw Romantisch Veld. Het is een cultuur van zowel zelfrijdende auto’s als zelfgebreide truien. Het verweeft het gedachtegoed van de verlichting en de romantiek. ‘Ik heb’ heeft aan kracht ingeboet tegenover ‘ik ben’. ‘Waarom we werken’ is tegenwoordig minstens zo belangrijk als ‘hoe we werken’.

De vertakking van de verbeelding

Het digitale tijdperk dwingt ons dus om het huidige productiesysteem te heroverwegen. Vandaag verkopen we onze arbeid voor inkomen, en kunnen we met dat inkomen genieten van wat de economie produceert. Het verdienen en uitgeven van ons inkomen is dus niks minder dan een verdeling van de economische productie over de bevolking. Wat onze arbeid waard is, wordt bepaald door wat wij kunnen bijdragen aan de productiviteit van die economie. Maar wanneer de automatisering zo efficiënt wordt dat de mens geen significante bijdrage meer kan leveren, wordt de arbeidsmarkt ontoereikend als distributiesysteem van de productie. Als je werkloos bent, kan je immers minder of niets meer kopen. En als er minder of niets wordt gekocht, dan heeft het in een kapitalistisch systeem weinig zin om nog te produceren. Het is zoals vakbondsleider Walter Reuther het ooit gezegd zou hebben aan Henry Ford II, toen ze samen langs de robots van diens nieuwe productielijn liepen. Ford zei tegen de vakbondsleider: ‘Zie jij maar eens lidmaatschapsgeld te innen van deze robots.’ Waarop Reuther repliceerde: ‘Zie jij maar eens auto’s aan hen te verkopen.’

De automatisering en romantisering van werk kan tot ontelbare verschillende toekomsten leiden. Maar laten we uit die waaier twee reële en politiek verschillende scenario’s tegenover elkaar zetten. Ze schotelen ons duidelijke keuzes voor, met heldere uitkomsten.

Scenario één: niets doen en doorgaan op de huidige weg. Als robots en algoritmes het werk overnemen, worden de meeste mensen simpelweg heel arm, en zal onze sociale zekerheid overvraagd, en in toenemende mate versoberd worden. Dit scenario noemen we Kunstmatige Schaarste. Er is genoeg eten, kleding, onderdak en entertainment voor de hele wereldbevolking, maar we willen het niet delen met wie er niet voor kan betalen. In dit scenario verschuift het objectief van de economie langzaam van productiviteitsgroei naar het kunstmatig in stand houden van het schaarste-idee (beperkingen op het kopiëren van informatie, privatisering van overvloedige bronnen zoals water) en een afgeschermde toegang tot productie (voor werklozen, armen en wanhopige massa’s). Langzaam verschuift de sociale status van het moderne ‘ik heb’ naar het postmoderne ‘ik heb toegang’.

Scenario twee: we gaan de doortechnologische vooruitgang gecreëerde welvaart herverdelen. Als robots en algoritmes ons werk overnemen, zijn we de facto vrijgesteld van deelname aan de productieve economie. Dit scenario noemen we Overvloed. Overvloed als in: ‘er is genoeg’. De geautomatiseerde maakindustrie produceert genoeg eten, kleding, onderdak en entertainment voor iedereen, dus het probleem van de economie verschuift van productiviteitsgroei naar hoe die productie te distribueren. Als machines ons werk overnemen en de arbeidsmarkt niet meer functioneert als verdelingsmechanisme, moeten we op zoek naar alternatieve of ondersteunende distributiemethoden, zoals een basisinkomen of een negatieve inkomstenbelasting. De invoering van zo’n ander distributiesysteem bevordert een verschuiving in de sociale status van het moderne ‘ik heb’ naar het romantische ‘ik ben’.

De stad in overvloed

Het scenario Kunstmatige Schaarste lijkt zich nu al te ontvouwen: kijk naar de groeiende kloof tussen rijk en arm, de wildgroei aan gated communities en de privatisering van publiek goed. Maar daarnaast signaleert de opkomst van het Nieuw Romantisch Veld of de hernieuwde aandacht voor het basisinkomen dat ook het scenario Overvloed meer en meer kans maakt. Als een inkomen verwerven niet langer de eerste zorg wordt – omdat een basisinkomen of een negatieve inkomstenbelasting ons economische bestaanszekerheid biedt – worden persoonlijke motivaties meer leidend in het handelen: van ‘ik heb’ naar ‘ik ben’. Er zijn sceptici die stellen dat mensen zonder incentive niet aan het werk gaan. Ze hebben gelijk, maar ze doorzien vaak niet dat mensen niet enkel werken om geld te verdienen, én dat hun motivaties sterk afhangen van de cultuur en de geldende kijk op sociale status die hen omringen. Als die kijk verschuift naar ‘ik ben’, zullen we onbewust gaan consuminderen: dan geeft het etaleren van materiële welvaart immers geen status meer.

Hoe zou het zijn om te leven en te werken in een stad in overvloed?

Als we uit deze twee scenario’s onze conclusies trekken, wordt de hamvraag voor de toekomst: willen we de welvaart die onze steeds verder geautomatiseerde economie voortbrengt, wel of niet herverdelen? Kiezen we voor een eerlijker distributiesysteem? Herzien we ons mensbeeld van Homo Economicus naarHomo Romanticus?Hoe zou dat eruit zien? Hoe zou het zijn om te leven en te werken in een stad in overvloed? Een alternatief distributiesysteem zou alles veranderen: hoe we het onderwijs organiseren, hoe we produceren en consumeren, hoe we nadenken over kinderen krijgen, met wie we vriendschappen sluiten, hoe het stadslandschap zich ontwikkelt, hoe we nadenken over mogelijkheden en beperkingen. Een stad in overvloed is een totaal andere wereld dan de stad die we nu kennen – de stad gebaseerd op schaarste.

Moet het concreter? Op dit moment doet 60% van de Nederlandse scholieren VMBO, ofwel beroepsonderwijs. Het zijn mensen met manuele vaardigheden die worden opgeleid voor de restbaantjes in een economie waar de manuele vaardigheden al twee eeuwen geleden weg geautomatiseerd zijn. Ze zitten in het afvoerputje van sociale status en ze weten het. Het zelfvertrouwen op het VMBO is significant lager dan die op het VWO of in het Vlaamse ASO. Door de invoering van bijvoorbeeld een basisinkomen zouden deze leerlingen zich weer op hun talenten en passies kunnen richten. In de stad in overvloed is een Meester Ambachtsman immers evenveel waard als een Meester in de Rechten. Hun producten vinden gretig aftrek op een markt die authentieke ambachtelijke producten die generaties meegaan, hoog waardeert. In plaats van een nieuwe inboedel of generieke garderobe bij ieder modeseizoen, wil je een unieke duurzame tafel. Consuminderen wordt een automatisme. Nieuwe stedelijke gilden leiden tot lokale ontwerp- en maak-culturen. Generieke retailfranchises worden vervangen door werkplaatsen. Wat verkiezen we?

Vandaag drijft ons schoolsysteem VWO’ers richting de stad, terwijl VMBO’ers meestal regionaal worden opgeleid. Die geografische scheiding en het verschil in sociale status splitsen hoger- en lageropgeleiden uit in totaal verschillende leef- en belevingswerelden. Ze sporten gescheiden, ze gaan op andere plekken uit, ze stemmen op andere partijen. Met de invoering van een basisinkomen, een onderwijsmodel dat niet langer louter dienstbaar is aan de logica van de arbeidsmarkt, en de verschuiving van ‘ik heb’ naar ‘ik ben’ komt deze sociale scheiding te vervallen. Vriendengroepen en huwelijken zullen weer meer divers worden. Politiek populisme zal een minder vruchtbare voedingsbodem vinden. Wat verkiezen we?

Tijd voor je eigen ding

Ook in de overvloedige samenleving zal de bevolking krimpen: hoe welvarender het land, hoe minder kinderen er geboren worden. Dat leidt echter niet tot de financiële dieptebom die we nu verwachten. Het betekent slechts meer spullen voor minder mensen. De waarden en praktijken van de romantische hackercultuur, zoals het Commons eigendomsmodel, gaan ook gelden voor niet-digitale producten. Veel goederen, fysiek en digitaal, zullen indirect verspreid worden via peer-to-peernetwerken. Mensen in een stad in overvloed zijn vrij om die gehackte goederen aan te passen, te verbeteren, en zich eigen te maken. Persoonlijke bezittingen worden meer een kwestie van persoonlijke intimiteit dan van sociale identiteit. De maatstaf voor objecten zal persoonlijke waarde worden, in plaats van sociale status. Wat verkiezen we?

Overvloed betekent niet dat je alles kan hebben wat je verlangt. Het betekent dat we de veiligheid mogen ervaren van gegarandeerde basisbenodigdheden. En die veiligheid levert je tijd op, de meest kostbare grondstof van allemaal. Tijd voor het ontwikkelen van ‘je eigen ding’. Dat is ook meteen het addertje onder het gras. De stad van overvloed is namelijk geen utopie. De mentale druk van ‘ik ben’ kan ook hardvochtig zijn, net als de mentale druk die opgelegd wordt door ‘ik heb’. Maar waar het gat van schaarste niet te vullen is, opent een wereld van overvloed de verbeelding. Onze lotsbestemming staat immers niet in de sterren geschreven, wel in onszelf.

Edwin Gardner studeerde architectuur in Delft en Istanbul, was redacteur voor Archis/Volume en is nu onderzoeker, ontwerper en publicist. Christiaan Fruneaux studeerde geschiedenis in Amsterdam, was programmeur bij De Balie, lag mee aan de basis van Partizan Publik en is nu onderzoeker en schrijver. Sinds 2012 vormen beide auteurs samen Monnik, een creatieve studio gespecialiseerd in stedelijkheid en futurologie (www.monnik.org).

Het World Tree-model en de twee toekomstscenario’s vallen verder te bestuderen op www.denieuwewereld.net.