Tussen rennen en remmen. Over Joris Ghekiere in Mu.ZEE

Door Bob Vanden Broeck, op Thu Sep 29 2022 22:00:00 GMT+0000

Joris Ghekiere (1955-2016) maakte in de eerste plaats naam als schilder. In Mu.ZEE is van hem nu voor het eerst ook een grote selectie werken op papier te bewonderen. Bob Vanden Broeck herkent een prikkelende ambiguïteit in Ghekieres schetsen, collages, tekeningen en aquarellen.

Ik kijk door het raam naar buiten en zie een merel wegschieten in het struikgewas. Een spin weeft een web. Ganzen vliegen gillend over de dennenbomen. Diepe ontroering. Hoe kan ik deze ontroering een plaats geven als in diezelfde ruimte ook zoveel wantoestanden plaatsvinden? Vormt mijn romantische ont-roering juist een ont-kenning van mijn omgeving? Is mijn romantiek misplaatst? Hoe verhoudt de schoonheid van een fladderende vlinder zich tot een vliegende bom?

In 2018 cureerde Luc Tuymans Sanguine/Bloedrood in M HKA, een tentoonstelling naar aanleiding van Antwerpen Barok 2018. Rubens inspireert. Tuymans haalde werk naar Antwerpen van barokke meesters als Anthony van Dyck en Caravaggio. Toen ik de zaal van ‘de grote meesters’ betrad, zag ik in dezelfde ruimte als De Kruisafneming van Caravaggio een werk van een zekere Joris Ghekiere (1955-2016). De schilder deed ergens een belletje rinkelen maar het geluid van dat belletje was vaag en onbestemd. Het werk (Untitled) dateerde uit 2010 en verbeeldde een even eenvoudige als mysterieuze plant.

Hier en daar was de verf uit de bladeren gelopen. De bolvormige plant zweefde in een waterige ruimte. Alsof je naar een plant keek op de bodem van een vijver waarin langs boven, als op het lichaam van Christus, een sacrale lichtgloed viel. Hoe langer ik keek, des te meer ik het verlangen koesterde in de struik te zijn, en daar te luisteren naar het onderwatergeritsel in mijn eigen hoofd. Op de een of andere manier liepen de druppels niet alleen uit de bladeren maar drupten ze ook binnen door een onzichtbare kier in mijn schedel. Bal en hoofd rolden in elkaar.

Wordt hier iets ingesloten of is het tekenen nu juist een poging om iets te ontsluiten?

Ghekiere liet naast schilderijen ook talloze tekeningen na. Hij bewaarde zorgvuldig honderden schetsen, collages, tekeningen en aquarellen in een ladekast in zijn atelier. In totaal meer dan zeshonderd werken. Er zijn daarnaast ook nog de vele tekeningen, ontstaan tijdens de reizen die Ghekiere maakte. In Mu.ZEE kan je nu honderdzeventig tekeningen zien die ontstonden tijdens de lange reis die Ghekiere maakte doorheen Azië, in 1990-1991. Liesje Vandenbroeck cureerde een relatief kleine expo, verdeeld over open ruimtes. De titel van elk werk is steevast de naam van het land waarin de tekening ontstond, o.a. China, Japan en India.

Haakjes en ogen

Na mijn bezoek aan de tentoonstelling sla ik op de zeedijk een kussend koppel gade. Zowel de man als de vrouw hebben een paardenstaart. Het zou zomaar een van de vele motieven kunnen zijn in Ghekieres tekeningen. De figuur van ‘de twee kussende paardenstaarten’ valt misschien het best te omschrijven als een horizontale accolade, waarvan de beentjes doorhangen. De accolade wordt in een tekst veelal gebruikt om iets in te sluiten {zoals hier}. Maar doordat Ghekiere vaak slechts één accolade tekent, is het maar de vraag welke van de twee accolades zich in de tekening bevindt. Wordt hier iets ingesloten of is het tekenen nu juist een poging om iets te ontsluiten? Of beide tegelijk? Door de accolade veelal horizontaal te tekenen, roepen de twee hangende delen van één accolade een associatie met twee benen op, wat de connotatie met ‘het weglopen’ versterkt. Alsof wat insluit zelf ook in beweging is.

(c) Steven Decroos

Ghekiere laat motieven steevast terugkeren in (minimaal) getransformeerde vorm. De accolade verandert soms in een pruik. Dan weer herken ik de accolade in de houding van een duikend lichaam, één seconde nadat de duiker zich van het startblok heeft afgestoten en, uitgestrekt, boven het water hangt. Dan zie ik een portret in zachte, primaire pasteltinten. Pas als ik mij heel dicht bij het werk bevind, merk ik op dat de wenkbrauw geen wenkbrauw is maar de miniatuur van een duiker. Maar evengoed schraapt Ghekiere soms de gouache over het canvas. Die schrapende beweging zorgt er voor dat de veranderende motieven zich bevinden tussen een achtergrond en voorgrond die zelf ook in beweging is. Er is ook de gouache die zelf opdroogt maar hier en daar wegloopt uit de door Ghekiere getekende vormen. Een druppeltje gouache dat, voor het tot stolling kwam, nog net uit de geschilderde figuur wist te ontsnappen.

Het is de sterke concentratie aan tegenstellingen die al Ghekieres tekeningen zo fascinerend maakt.

In een gouache, tot stand gekomen in India, is een strandzicht geschilderd, vanuit zweefvliegtuigperspectief. Het is een klein werk, iets van een twintig op dertig centimeter. De gebogen strandlijn verdeelt de tekening in twee delen; links de zee en rechts het strand. Daarop tekende Ghekiere een dikke zwarte lijn. Deze lijn vertrekt vanuit het midden onderaan en halverwege, in het centrum van het werk, komt ze tot stilstand. Daar, in dat midden, splitst de lijn op in de vorm van T met heel lange bovenarmen, waarvan de ene arm naar boven wijst en de andere naar beneden. Aan de rechterarm hangt een zwarte kruik waaruit de inhoud wegloopt op het strand, op de andere arm staan twee kruiken (een witte en een zwarte) waarin een vloeistof valt of ontsnapt uit of in de zeelucht.

(c) Steven Decroos

Het is die sterke concentratie aan tegenstellingen die al Ghekieres tekeningen zo fascinerend maakt. Er is het land en het water en er is het schuimend punt waar het land in het water overgaat. Er is het wit en het zwart en er zijn de kleuren van het strand en de zee die daartussen liggen. Er is het weglopen en er is de vorm waarin iets wordt opgesloten. Er is de ruimte van het schilderij en er is de ruimte daarbuiten. Er is de ruimte in het schilderij (het strand) waarin zich nog een andere ruimte bevindt, gemarkeerd door de zwarte lijnen (die doorheen de expo zelf ook voortdurend van vorm veranderen). Er is een binnen-binnen en een binnen-buiten. Hier en daar plakken in de gouache stofjes en wimpers, kleine restanten van de ruimte die zich voor de beschilderde werkjes bevond. Alle werken ogen vlak, plat, met een uiterst dun laagje bedekt. En toch zijn er tegelijk zoveel ruimtes te zien, te ont-dekken.

Onmogelijke posities

We leven in een wereld die voortdurend in beweging is, steeds weer veranderend van vorm. Het menselijk lichaam staat niet buiten deze snel veranderende wereld maar is er een onderdeel van. Hoe bepaal je in zo’n wereld je positie? Hoe sta je ergens voor in een wereld die zelf niet stilstaat? Zowel in de composities als in het kleurgebruik van de werken lees ik een groot verlangen naar evenwicht. Maar altijd is er een element dat het evenwicht verstoort; een lijn, een amorfe vorm of iets anders dat alles uit balans brengt. Een minuscuul druppeltje ontsnapt.

Ghekieres werk is een stille schreeuw. Een schreeuw van zuivere noten op een versplinterde notenbalk.

Een ander terugkerend motief is het (zelf)portret van een man die ondersteboven op een stoel zit. De pootjes van de stoel hangen in de lucht en uit het hoofd van de kale man groeit een hertengewei waarop de man in zijn onmogelijke houding balanceert. Er is wederom de huiselijke binnenruimte die naadloos overloopt in de bergen. Er is de zwarte zon en de witte maan, getekend in de zwarte rook van een kampvuur, brandend in de hoek van de leefruimte. Daarnaast hangt een werk – ze horen bij elkaar – waarop de man met het gewei terugkeert. Alleen leunt hij hier niet op zijn gewei, hij beukt in op een spiegel. Maar niet de spiegel valt uit elkaar, het is het gewei dat verbrokkelt. De zwarte lijn valt uit elkaar in kleine zwarte streepjes.

(c) Estate Joris Ghekiere

Waar het ene werk uitzicht biedt op de romantische bergen (met kampvuur), daar biedt het andere werk uitzicht op twee oorlogstanks (met rokende lopen). Voor romantiek is in dit laatste werk geen plaats. Niet het kampvuur rookt, de wereld staat in brand. Hier neem je geen afwachtende houding aan, hier beuk je met je romantische gewei in op je eigen romantische zelfbeeld. Dat is het mooie aan de dialoog tussen deze werken. Ze bevragen niet alleen elkaar. De onmogelijkheid van beide posities (passief, romantisch versus actief, betrokken) ligt vervat in de afzonderlijke werken zelf. De afwachtende houding op de stoel is een onmogelijke houding of de man staat in ieder geval op het punt elk moment omver te vallen. De beukende, actieve houding verbrijzelt niet het gewei maar ook de zwarte lijn. En laat die lijn nu net datgene zijn waarmee Ghekiere zichzelf al tekenend tot zijn omgeving kan verhouden. Niet alleen is het onmogelijk om te kiezen tussen beide posities, de posities zelf zijn ook onmogelijk. En toch neem je een houding aan, bevind je je, ergens, tussen al deze onmogelijkheden.

Versplinterde notenbalk

Ghekieres werk is een stille schreeuw. Een schreeuw van zuivere noten op een versplinterde notenbalk. Een notenbalk die tevens fungeert als een vitalistische wipplank in het openbaar zwembad. Hoe verhoud je je als mens tot je leefruimte? Wat betekent dat woord ‘leefruimte’? Wat is ‘leven’ en wat is ‘ruimte’? En waar begint het ene en waar het andere? Er is de accolade en er is de duiker. Er is het insluiten en het verlangen naar het water dat tussen grenzen en afbakeningen sijpelt. Er is het verlangen naar de muziek van de stilte en het bewustzijn van het allesomvattende lawaai in de wereld. Er is de rook van het mysterie en de rook van de oorlog. Er is het verlangen naar de geborgenheid van de veilige binnenruimte en het verlangen naar de naakte hemel, de sterren en de onmetelijke naaktheid van het lichaam. Het werk van Ghekiere bevindt zich tussen al deze posities. Precies in het zwarte licht van de zon. Waar begint het duiken en waar het vallen? Waar loopt het zwemmen over in het zinken? Hoe houvast zoeken met vingers die zo nu en dan in vinnen veranderen? Elders in de expo, in een kleine notitie die Ghekiere maakte tijdens een van zijn reizen, krijg je een antwoord op al deze vragen: ‘Waarom blijven er vandaag zoveel vragen onbeantwoord?’

Liesje Vandenbroeck heeft een tedere, intieme tentoonstelling gecureerd.

En nu ik dit vraagteken wat langer bekijk, lijkt het zowaar ook op een paardenstaart waaronder een bol hangt. Misschien is dat wel een goede omschrijving van hoe ik het bezoek aan deze tentoonstelling ervoer. Alsof ik met beide voeten op een gladde bal (een glimmende kale knikker) stond, een bal (een hoofd, mijn hoofd?) die (ik?) vervolgens wegschoot. Tijdens het vallen leek het alsof ik mijn vinger op de kern van dat werk kon leggen. Een kern die er uiteraard niet is. In elk oog ligt het zwarte gat, de pupil, vervat. De troost van het gebrek. Of is dat nu net een te passieve houding?

(c) Steven Decroos

Liesje Vandenbroeck heeft een tedere, intieme tentoonstelling gecureerd. Door de open ruimtes kunnen de motieven zich niet alleen in je eigen hoofd herhalen maar ook voor, naast en achter je. Alles verschuift telkens je een blik in de verte haakt om na te denken. De werken zijn met veel liefde opgesteld. Er is veel werk maar er is genoeg ruimte. Hierdoor kunnen de werken zelf ook in beweging blijven. De witruimtes tussen de werken fungeren als mentale zuurstoffles voor de toeschouwer. Er is genoeg tijd om de vele vragen te laten binnenkomen. Alsof je op de witruimte zelf een aantal verschuivingen projecteert. Ik had het gevoel dat ik de tentoonstelling kon overschouwen en tegelijk leek alles te ontsnappen in mijn eigen binnenwereld. Dat is uiteraard in de eerste plaats de verdienste van Joris Ghekiere. Maar dankzij deze opstelling kunnen niet alleen de werken maar ook de toeschouwer tegelijk stilstaan én in beweging blijven, blijven vertrekken{