Tien uitgangspunten voor een beoordelingssysteem in de kunsten

Door Delphine Hesters, op Mon Oct 26 2020 08:34:00 GMT+0000

Begin deze zomer werd duidelijk dat Vlaams minister van Cultuur Jan Jambon met het vernieuwde Kunstendecreet niet alleen de structuur van het kunstenlandschap wenst te herzien, maar ook het hele beoordelingssysteem. Dat lijkt misschien een administratieve kwestie, maar niets is minder waar, zo schrijft Delphine Hesters. Ze doet tien principiële aanbevelingen om te komen tot een beoordelingssysteem dat de kunst dient in al zijn diversiteit en onvoorspelbaarheid.

1. Streef geen objectief, maar een legitiem oordeel na

Het beoordelen van kunstdossiers is een subjectief gebeuren. Er bestaat geen helder uitgetekende set van gedeelde standaarden die je bovendien ook nog eens eenduidig kan meten. Daarom is het nastreven van een objectief oordeel een doodlopend straatje. Dat blijft ook zo wanneer er cijfers in het spel komen. Wanneer eindadviezen worden samengebald in cijfers wordt daarmee enkel de schijn gewekt van objectiviteit en van vergelijkbare oordelen over commissies heen. De sprong tussen kwaliteitsoordeel en cijfer kent immers geen verantwoordingskader.

Cijfers vormen met andere woorden een rookgordijn dat voor intransparantie zorgt en de legitimiteit van de beoordeling ondergraaft, ook al beoogt men er meestal het omgekeerde mee. Het nastreven van objectiviteit is een booby trap die dreigt te leiden tot altijd maar complexer wordende schalen, puntensystemen, rankings en correctiemechanismen, maar die koterij kan eenvoudigweg nooit volstaan om een oordeel te compenseren dat door de betrokkenen wezenlijk wordt ervaren als niet-legitiem.

Het nastreven van objectiviteit is een booby trap die dreigt te leiden tot altijd maar complexer wordende schalen, puntensystemen, rankings en correctiemechanismen

Want in tegenstelling tot een objectief oordeel is er wel degelijk nood aan een legitiem oordeel, dat wil zeggen: een oordeel dat door alle betrokkenen als rechtvaardig wordt ervaren. Het Vlaamse kunstenbeleid zoekt sinds jaar en dag de legitimiteit van haar beoordelingssysteem in de combinatie van twee principes: intersubjectiviteit en debat in commissies. Intersubjectiviteit verwijst naar het feit dat meerdere experts, vanuit hun verschillende positie, hetzelfde dossier beoordelen. Wanneer die experts bovendien als commissie met elkaar in debat gaan om tot een gemeenschappelijk advies te komen, moeten ze er samen in slagen om hun soms confronterende perspectieven te verzoenen.

Deze twee principes vormen de fundamenten voor een systeem dat de ‘kwaliteit’ van de kunst centraal wil stellen, maar ze zijn er ook de achilleshiel van: worden ze niet met zorg georganiseerd, dan baat het niet te sleutelen aan andere richtlijnen.

2. Neutraliteit bestaat niet

Net zoals een advies onmogelijk objectief kan zijn, kan een commissielid onmogelijk neutraal zijn. Hetzelfde geldt voor de commissievoorzitters. In ons huidige beoordelingssysteem worden zij beschouwd als ‘neutrale voorzitters’: procesbegeleiders die geen visie (mogen) hebben over de materie. Wanneer ze thuis zijn in een bepaalde kunstdiscipline, worden ze bewust niet ingezet als voorzitter van een commissie die zich buigt over deze discipline. Los van de vraag of dat wenselijk is, is het principe van de neutraliteit an sich een illusie. ‘Beoordelen’ en ‘neutraal’ spreken elkaar eenvoudigweg tegen.

Net zoals een advies onmogelijk objectief kan zijn, kan een commissielid onmogelijk neutraal zijn. Hetzelfde geldt voor de commissievoorzitters.

In een beoordelingsproces moeten particuliere opvattingen of agenda’s bijgevolg niet worden verdoezeld, maar net radicaal zichtbaar worden. De voorzitters moeten bij uitstek aanspreekbaar zijn op hun a priori’s, want als mens ontsnappen ook zij niet aan de sociale dynamieken zoals die worden beschreven in het derde principe hieronder.

3. Bewaak de sociale mechanismen in de commissies

Het is verre van eenvoudig om met een groep diverse mensen te komen tot een collectief gedragen beoordeling. Commissies moeten zich houden aan de richtlijnen en afspraken die over het commissiewerk op papier zijn gezet, maar waar mensen samenkomen spelen ook altijd de impliciete regels van de sociale interactie: onbewuste afspraken of omgangsvormen. Leden van een commissie hebben een gender, een leeftijd, een positie in het veld, een functie in een organisatie… De machtsverhoudingen die aan de basis liggen van deze verhoudingen, worden gereproduceerd aan een commissietafel.

Het is belangrijk om te beseffen dat deze sociale mechanismen niet uit te schakelen vallen. Ze zijn geen fout in het systeem.

Daarnaast hebben mensen verschillende manieren om tot een oordeel te komen. Voor de een staan bijvoorbeeld rationele argumenten voorop, de ander kiest meer op basis van intuïtie en nog een ander laat zich vooral leiden door sociale dynamieken. Het is belangrijk om te beseffen dat deze sociale mechanismen niet uit te schakelen vallen. Ze zijn geen fout in het systeem. Wel dient ervoor gewaakt te worden dat de verschillende stemmen rond de tafel op een evenwaardige manier kunnen meespreken en de intersubjectiviteit en het debat dus optimaal kunnen spelen.

4. Creëer tijd en daarmee ook onderlinge controle

Een vierde cruciale voorwaarde voor de kwaliteit van dat debat is tijd. Faire beslissingen ontstaan maar wanneer een diverse groep experten de ruimte kan maken voor twijfel, woord en wederwoord, en voor het zorgvuldig afwegen van een brede set van parameters en conflicterende ideeën over kwaliteit. Bij de vorige grote herziening van de beoordelingsprocedure was, naast de vrees voor een ‘verstening’ van de smaak, de vrees voor ‘vriendjespolitiek’ een van de argumenten om van vaste naar ad hoc-commissies te gaan, waarbij per subsidieronde een nieuwe commissie gevormd werd uit de pool van beoordelaars.

Snel wisselende commissies geven net méér risico op vriendjespolitiek.

Snel wisselende commissies geven echter net méér risico op vriendjespolitiek. Om tegenover elkaar de rol van ‘waakhond’ te durven opnemen, moeten commissieleden elkaar lang genoeg kennen en vertrouwen. Pas in een meer duurzame relatie kunnen niet-legitieme overwegingen of strategieën van beoordelaars door de ander worden gezien en aangewezen. Intussen is gekozen voor ‘de gulden middenweg’: opnieuw een vaste kern per commissie, die bij elke ronde wordt aangevuld met wisselende leden.

5. Zorg voor commissieleden met een panoramische blik op ‘hun’ veld

Kwaliteitsbeoordeling gebeurt door experts, mensen met kennis van zaken, en dat betekent de facto bijna altijd door peers. Nu kan men zich maar ‘expert’ noemen in een bepaalde artistieke discipline als men ook het hele veld van die discipline gericht opvolgt, of dat toch op z’n minst nastreeft. Dat is nodig om de waarde van een dossier te kunnen inschatten in de artistieke context waarbinnen het werd geschreven. Ontwikkelingen in de kunsten spelen zich immers niet enkel af in de meer gevestigde instellingen, maar ook in diverse niches, daar waar jonge kunstenaars hun eerste stappen zetten of waar gewerkt wordt op de grenzen met andere (al dan niet artistieke) praktijken. Het opvolgen van het gehele veld vraagt bewuste inspanningen. Wanneer te weinig commissieleden kunnen meespreken over dossiers van de minder bekende artiesten of organisaties, of net van de gevestigde waarden, loopt de commissie het risico afhankelijk te worden van maar één of twee mensen die het werk kunnen inschatten. Het principe van meerstemmigheid wordt zo doorbroken.

6. De diversiteit van een commissie bepaalt de diversiteit van de gesubsidieerden

Ook beoordelaars die streven naar een zuiver, oprecht kwaliteitsoordeel op basis van kennis en expertise zijn onderhevig aan homofilie: de neiging om wat op onszelf lijkt als positief te ervaren. Homofilie kan op verschillende niveaus spelen, bijvoorbeeld met betrekking tot types organisaties, artistieke stijlen of generaties. Uiteraard is de invloed van deze neiging niet absoluut en zijn we in de kunsten best geoefend om de confrontatie aan te gaan met ‘het andere’, met wat wringt of onze kijkkaders uitdaagt. Maar toch valt het verschijnsel niet volledig uit te schakelen.

Wie streeft naar een divers en gelaagd veld, zal zijn commissies dus divers moeten samenstellen.

Er wordt beoordelingscommissies wel eens een conservatieve reflex toegedicht. Wat mij betreft heeft die echter veeleer te maken met de samenstelling van de commissie en de menselijke neiging tot homofilie dan met vermeende ‘vriendjespolitiek’. De uitkomst van een beoordelingsproces heeft de neiging om een reproductie te zijn van het profiel van de beoordelingscommissie zelf. Wie streeft naar een divers en gelaagd veld, zal zijn commissies dus divers moeten samenstellen. Vooral uit dit principe volgt de vaststelling dat commissies voldoende groot dienen te zijn, groter dan de drie leden waaruit ze tijdens vorige rondes voor (kleine) projecten en beurzen soms bestonden.

7. Een gelijkwaardige beoordeling vraagt maatwerk

Het gelijkheidsbeginsel is een belangrijke leidraad binnen een beoordelingsprocedure: elke organisatie die indient moet een gelijke behandeling krijgen. Commissies krijgen dan ook de opdracht om individuele dossiers op een gelijkwaardige manier te toetsen aan alle beoordelingscriteria. Maar, een gelijkwaardige beoordeling is niet hetzelfde als een gelijke of uniforme beoordeling.

Een gelijkwaardige beoordeling is niet hetzelfde als een gelijke of uniforme beoordeling.

Het subsidiesysteem van het Kunstendecreet is bijzonder open: kunstenaars en organisaties zijn vrij om hun werk te ontwikkelen en zich te organiseren op de manier die ze verkiezen. Maar om te midden van die diversiteit tot een gelijkwaardige beoordeling te komen, moet elk dossier net gelezen en geëvalueerd worden vanuit de eigen specifieke uitgangspunten, waarden en ambities. Wat een zinvolle manier is van samenwerken (iets waarnaar het beoordelingscriterium ‘positionering en samenwerking’ peilt) hangt af van de organisatie en haar concrete plannen. Of internationaliseren betekenisvol is voor het traject van een kunstenaar en welk soort internationalisering dat dan dient te zijn, moet dossier per dossier worden bekeken.

In die zin is een uniforme toepassing van de beoordelingscriteria, met een gelijke invulling van alle criteria, onwenselijk. Zo’n eenvormige mal voor alle organisaties zou op termijn overigens leiden tot een enorm verschraald veld, met een hoop middelmatige spelers.

8. Beschouw een goede zakelijke beoordeling als randvoorwaarde

Gemeenschapsmiddelen moeten met zorg beheerd worden. Het doel van de zakelijke beoordeling zou kunnen bestaan uit een toetsing van dat principe: is het zakelijke beheer degelijk en komt de kunstenaar of organisatie dus in aanmerking voor subsidies? Is dat niet het geval, gaat het dossier van tafel. Is dat wel het geval, dient de zakelijke beoordeling verder niet meer door te wegen; ze is slechts een randvoorwaarde voor de artistieke weging. Zo kan volop de kwaliteitsbeoordeling van de inhoudelijke plannen spelen.

9. Wees alert voor het verschil tussen de kunst en de kunst van het dossiers schrijven

Commissieleden zien zichzelf steeds geprangd tussen twee realiteiten: de realiteit van het werk dat ze in het verleden zagen en die van het papieren dossier dat de plannen voor de toekomst belooft. Over dat toekomstige werk valt nog geen kwaliteitsoordeel te vellen, hoe schitterend het dossier ook is geschreven. Omgekeerd betekent een wat krakkemikkig opgesteld dossier niet dat de kunstenaar geen straf artistiek werk maakt – enkel dat hij de kunst van het dossier schrijven (nog) niet beheerst. Dit kan vooral jonge artiesten parten spelen, die vaak niet over de middelen beschikken om een goede copywriter onder de arm te nemen én van wie de track record nog relatief kort is. Een goed gebouwd dossier kan gelden als een teken van professionaliteit, maar vertrouwen in de kwaliteit van het toekomstige artistiek werk gebeurt ook op basis van eerder werk of op basis van vertrouwen in de partners.

10. Landschapszorg: elk dossier is een schakel in een groter geheel

De beoordeling in het Kunstendecreet is een kwaliteitsbeoordeling van artistieke plannen: wie de ‘meeste artistieke kwaliteit’ biedt, moet de grootste kans maken op subsidies. Toch is het gevaarlijk om dit uitgangspunt absoluut te maken. De indieners opereren immers niet in een vacuüm, maar maken deel uit van een ruimer kunstenlandschap. Welke rol ze daarin innemen, weegt dus mee in de beoordeling.

Zo moeten, gedacht vanuit de ecologie van het kunstenlandschap, de diverse schakels van de waardeketen aanwezig zijn en blijven binnen de verschillende disciplines: ontwikkeling, productie, presentatie, participatie, educatie. Wie ingrijpt in de subsidiëring van bestaande organisaties, moet bovendien oog hebben voor de partners die mee de gevolgen dragen.

Wie ingrijpt in de subsidiëring van bestaande organisaties, moet oog hebben voor de partners die mee de gevolgen dragen.

Daarnaast gaat het ook over het garanderen van diversiteit, in verschillende vormen. Enerzijds zijn er diverse stromingen binnen de artistieke disciplines (bijvoorbeeld hedendaags klassiek naast oude muziek naast symfonische orkesten) maar anderzijds weegt ook de balans tussen de meer traditionele praktijken en zij die nieuwe vormentalen ontwikkelen. Jonge, beloftevolle spelers moeten kansen krijgen naast gevestigde waarden die al een professionaliseringstraject hebben doorlopen, vaak dankzij subsidies. Idem voor het realiseren van meer diversiteit in termen van etnisch-culturele achtergrond.

Soms vraagt ruimte maken voor die diversiteit om het openbreken van een eng of homogeen idee van kwaliteit, en de erkenning dat er verschillende kaders van kwaliteit naast elkaar kunnen bestaan. Soms moet de keuze voor een ‘rijk geschakeerd landschap’ voorgaan op het principe van ‘excellentie’. Zo gezien is ‘landschapszorg’ een inherent inhoudelijk gebeuren, waarbij zorgvuldig moet worden gewaakt worden over verschillende gevoelige evenwichten. En deze balans kan enkel gerealiseerd worden op advies van integere en voldoende diverse expertencommissies, die in optimale omstandigheden (voldoende tijd!) adviezen geven op basis van een ten gronde gevoerd debat.