Think global, act taallokaal
Door Virginie Platteau, op Thu Nov 13 2025 15:16:00 GMT+0000Weinig scholen hebben nog aparte taallokalen. Wat zegt dat over de waardering voor talen in het curriculum? En hoe zou zo’n ideale taalklas er vandaag uitzien? Talenkennis gaat er ongetwijfeld op vooruit als er meer ruimte voor wordt gemaakt.
‘Morgen tweede lesuur in het taallabo!’ De eerste keer dat een les Duits in dat onbekende lokaal plaatshad, herinner ik me goed. We schrijven de vroege nineties: de Muur was net gevallen en Matthias Reim kon op de radio niet beslissen of hij nu wel of niet van je hield, verdammt. Alleszins, wij mochten in het taallabo: een hoogtechnologisch lokaal voor die pre-internet tijd. In een hokje tussen dempende wanden luisterden we met een koptelefoon op naar cassettebandjes en moesten we woorden en zinnetjes nazeggen in een microfoon. De leerkracht kon, zonder dat we het merkten, onze microfoon openschuiven om mee te luisteren en ons, waar nodig, te corrigeren. Altijd wat spannend – Feind hört mit – als plots de stem van de leraar in je oor klonk. We werden er geconfronteerd met onze eigen stem, met onze al dan niet adequate uitspraak, en we voelden ons voor even een tolk of in elk geval een belangrijker persoon dan de leerling die de leerkracht nadreunt. Callcenters bestonden nog niet – of misschien wel, maar wij waren in elk geval nog nooit gebeld en dus kwam die associatie pas later.
Chillen in de schoolbib
‘Wie veel talen spreekt, heeft de sleutel tot veel werelden in handen.’ Het was de slogan op een poster in die taalklas. Er hingen ook affiches van Duitse deelstaten aan de muur, culinaire reclames, voorspelbare foto’s van de Eiffeltoren, baguette en kaas, van thee, de Queen, de Union Jack, rode dubbeldekkers en telefooncellen. De buurlanden tot hun essentie herleid, quoi.
Altijd wat spannend – Feind hört mit – als plots de stem van de leraar in je oor klonk.
Sommige scholen hadden zelfs een apart lokaal per taal. Wat een luxe, wat een prestige! Dat een taalvak het waard was om een eigen plek te krijgen waar je je kon onderdompelen in die cultuur, er het plezier beleven om via taal vijftig minuten lang helemaal ergens anders te zijn … Zo’n eigen universum gaf cachet aan de taallessen. In dezelfde lijn hadden immers ook de wetenschapsrichtingen hun eigen laboratorium met hoge krukken, inox tafels met kraantjes en vreemde geuren die vaak naar buiten dreven. Maar het taallabo was dan wel discreter.
Maar kan die taalklas nog bestaan in tijden van DeepL, Duolingo, Google Translate en ChatGPT? De interesse voor Frans is gekelderd, het niveau van veel leerlingen ook, en leerkrachten Frans zijn met een lantaarntje te zoeken. Duits wordt zoveel mogelijk gemeden, dan nog liever Spaans. En Engels kent iedereen toch al, dankzij TikTok en Fortnite. Taal is niet meer dan een communicatiemiddel en een vreemde taal is een obstakel. Dankzij vertaaltechnologie werken we dat zo snel mogelijk weg: afvlakken, platwalsen, gelijkschakelen wat ons kan hinderen. Artificiële intelligentie stroomlijnt ons taalgebruik, al zeker in vertaling. Stroomlijnt zo ook onze gedachten tot een kleurloze brij, vlot te consumeren voor een ultrakorte concentratiespanne. We zijn digital nomads, de wereld zit in ons scherm en in onze oortjes, anyplace, anywhere, anytime. International Business Tiktok English rules the world, vanop terrassen in Amsterdam tot congressen in Taiwan. Alleen Britten blijven onverstaanbaar. Wie heeft nog een vast lokaal nodig in deze tijd, kom op! Mijn thuis is waar mijn telefoon oplaadt.
Artificiële intelligentie stroomlijnt ons taalgebruik. Stroomlijnt zo ook onze gedachten tot een kleurloze brij, vlot te consumeren voor een ultrakorte concentratiespanne.
En een bibliotheek, zegt u? Boekenrekken, in scholen die al vaak met plaatstekort kampen? Bestaat dat nog, is daar wel budget voor? En als het nog bestaat, zo’n schoolbib, is die dan up-to-date? Niemand gebruikt trouwens nog die duffe ouderwetse benaming. Het ging van ‘mediatheek’ naar ‘leeslounge’ naar ‘the hub’ of iets anders eigentijds. In de eerste plaats is het een chillruimte om de middagpauze door te komen als je overprikkeld uit de refter komt en het regent. Of de plek waar je groepswerk doet voor de boekopdracht ‘maak een filmpje over een verhaalfragment’ of ‘ontwerp een andere kaft’. Is er nog plaats voor leesplezier? Leesbevordering wordt vaak benaderd als een campagne om iets dat vies maar gezond is, bij de jeugd aan de man te brengen. Van dezelfde orde als fluo-acties, fietshelmcampagnes en promotie van gezonde tussendoortjes. Het is goed en het moet, maar cool zal het nooit worden en iedereen ouder dan veertien lacht erom of haalt de schouders op.
Gelukkig zijn er in veel scholen bevlogen leerkrachten, die leerlingen bijvoorbeeld warm maken om samen boeken te lezen voor De Leesjury, een project van Iedereen Leest, of die schrijvers uitnodigen via Auteurslezingen, een initiatief van Literatuur Vlaanderen. Een levende schrijver in de klas, het maakt boeken ineens veel tastbaarder. Al is het soms ook zwaar voor die auteur, die steevast vragen krijgt als: ‘Waar haalt u uw inspiratie vandaan?’ en, nog prangender: ‘Hoeveel verdient dat, schrijver zijn?’ Dat die indiscrete nieuwsgierigheid maar tot lezen mag inspireren. Zoals de Nederlandse dichter, vertaler en criticus Piet Gerbrandy in zijn nieuwe boek Het woord en de wereld (2025) zegt:
‘Ik ben ervan overtuigd dat wie heeft zitten worstelen met de sonnetten van P.C.Hooft, wie op reis is geweest met Slauerhoff en zijn gevoel voor ironie heeft gescherpt aan de brievenboeken van Reve, beter in staat is zich in het openbare leven te weren dan wie zich uitsluitend bekwaamd heeft in het verfijnen van zijn zoekopdrachten. Eruditie is niet ouderwets. Eruditie zou de 21st century skill bij uitstek moeten zijn.’
En die ‘skill’ wordt natuurlijk nog rijker en breder inzetbaar als je niet alleen witte mannelijke auteurs leest.
Maar zal er in de toekomst überhaupt nog tijd en ruimte zijn voor leesplezier? Voor de intellectuele voldoening om grammaticaal inzicht te verwerven of de logica van een tekst, van etymologie en taalverwantschap te doorgronden?
Taalarmoedebestrijding
In de media alvast niets dan doemberichten: ‘Het taalprobleem is in ons onderwijs nog nooit zo groot geweest’; ‘Kinderen die thuis geen Nederlands spreken, hebben slechtere resultaten.’ Daar wordt graag en vaak mee uitgepakt, en het stigmatiseert vooral één doelgroep. ‘Taalarm’ worden ze genoemd, de kinderen die wel vier of meer talen spreken, maar van wie het Nederlands nog niet op punt staat. Ongetwijfeld omdat hun gemotiveerde en betrokken OKAN-leerkracht het vertikte om ‘taalrijke’ lessen te geven, als we de minister mogen geloven. Dus moeten ze naar ‘taalheldklassen’ voor een apart taalbad. Wanneer en hoe ze dan weer aansluiten bij de gewone klas, is niet helemaal duidelijk. Zo’n taalbad wordt regionaal en over de onderwijsnetten heen georganiseerd, via lokale overlegplatformen. Fijn, nog meer vergaderingen en administratie voor de leerkracht. Maar zoals een pedagogisch expertoloog die zelf geen dag voor de klas stond het aandoenlijk verwoordde: ‘Taalarme kinderen verdienen beter dan lijdzaam hun lot te ondergaan.’ Snel, laat ons zilverpapier inzamelen voor de taalarme kindjes!
Het taalniveau daalde de afgelopen jaren anders ook spectaculair bij ‘autochtone’ kinderen. Bij studenten Rechten, Geneeskunde of Taal- en Letterkunde. De experten en opeenvolgende ministers leggen wel de link met smartphonegebruik en ‘ontlezing’, maar misschien moeten ze ook eens kijken naar de bedroevende retorische vaardigheden van veel parlementariërs, de taalarmoede in partijprogramma’s of de lamentabele taalbeheersing in de commentsecties van populaire nieuwsfora?
Misschien moet er ook eens gekeken worden naar de bedroevende retorische vaardigheden van veel parlementariërs, de lamentabele taalbeheersing in de commentsecties van populaire nieuwsfora?
Heel veel woorden worden gegenereerd; heel veel onderzoeken, overlegplatformen, studies, werkgroepen en coachingstrajecten opgezet; heelder commissies van zelfverklaarde wijzen samengesteld ... En hoeveel verder staan we intussen? Wat je wél krijgt, zijn polarisering en holle retoriek. In live debatten komt men dan, na enig inhoudelijk vuurwerk dat nooit uitblinkt in nuance, tot de conclusie dat ‘we eigenlijk in se hetzelfde willen’: beter onderwijs. Alleen zijn experten en politici het niet helemaal eens over hoe dat beter onderwijs er dan uitziet, noch over de weg daarnaartoe. Het is in elk geval een weg die ontstellend weinig met expertise en kennis te maken heeft, en veel meer met ideologie, persoonlijk aanvoelen, eigen ervaringen, politieke vooringenomenheid en profileringsdrang. Op die manier gaat heel veel tijd, energie en geld verloren.
Het discours in alle potige pleidooien voor ‘sterker’ onderwijs Nederlands doet bovendien denken aan proteïneshakes voor snelle, patserige resultaten: ‘taalrijk’, ‘krachtige leeromgeving’, ‘digitaal sterk ondersteund’. Tegelijk worden leerlingen systematisch onderschat. Veel potentieel blijft onbenut als bijvoorbeeld de rijkdom van meertaligheid niet aan bod komt. Leerplannen vermelden wel meertaligheid en taalvariatie, maar doelen vooral op Europese talen en variaties binnen het Nederlands. Volgens de nieuwe richtlijnen mogen anderstalige leerlingen hun moedertaal niet spreken op school, in weerwil van alle onderzoek dat bewijst hoe zinvol dat is voor taalverwerving.
Taalentontwikkeling
Niettemin hebben de goede wil en het enthousiasme van begeesterde leerkrachten en particuliere initiatieven de meeste impact, zoals dat wel vaker gaat. Zo zijn er scholen die de nieuwe richting Moderne Talen op poten zetten, niet als een afvalrichting voor wie wiskunde ontvlucht, maar als een programma met een inhoudelijk uitdagend en relevant studiepakket. Wie gepassioneerd is door taal, moet die voorkeur meestal – als je niet voor Latijn kiest – combineren met een component die qua interessesfeer niet bepaald daarbij aansluit, zoals economie of wetenschappen. Alsof talen op zich geen volwaardig domein zijn om een interessant pakket rond op te bouwen.
Wat taalonderwijs nodig heeft is vooral mentale ruimte: tijd en aandacht, zorg en liefde voor de rijkdom, het plezier en de diversiteit van talen.
Een school in Bornem, bijvoorbeeld, biedt in deze richting meer uren Duits aan, in combinatie met vakken als Taalredactie, Taaltechnologie en een uniek vak ‘Taalent’, waarin ze aandacht besteden aan tekstanalyse, close reading en literaire verdieping. De taalopdrachten zijn maatschappelijk relevant: een uitwisseling rond literatuur met een Brusselse school, verhalen voorlezen in een rusthuis of meewerken op de redactie van een lokaal tijdschrift. De schoolbibliotheek heet er –jawel – ‘leeslounge’ en leerlingen maken er ook podcasts. Aan vuur voor taal hier geen gebrek, en zo’n vonk slaat over.
Het nineties taallabo bestaat niet meer, al dromen leerkrachten er soms nog van: een eigen plek waar de liefde voor taal en literatuur kan floreren. Wat taalonderwijs nodig heeft is vooral mentale ruimte: tijd en aandacht, zorg en liefde voor de rijkdom, het plezier en de diversiteit van talen. In de samenleving, in het lespakket en in ons hoofd. Talen blijven sleutels tot andere werelden. De poster in het taallabo waar ik les volgde is er al lang niet meer, maar de fletse slogan uit de vorige eeuw houdt stand, verdammt.