Theater voor gerechtigheid?

Door Gilles Michiels, Ramon Boone, op Mon Aug 31 2020 22:00:00 GMT+0000

Wat als excuses voor een genocide ontbreken of een misdaad tegen de natuur onbestraft blijft? De laatste jaren stampt het theater gretig zijn eigen rechtbanken uit de grond. Deze performances variëren van kritische re-enactments tot utopische tribunalen die hiaten in de internationale politiek proberen te vullen. Misplaatst activisme, of een noodzakelijke symbolische daad buiten het staatsrecht om?

‘Waar de politiek faalt, kan enkel de kunst overnemen.’ Het is het stoere motto van The Congo Tribunal (2015-2017), de rechtszaak waarin theaterregisseur Milo Rau de hoofdrolspelers van de Oost-Congolese burgeroorlog samenbracht. De politiek was er niet in geslaagd om een eerlijk proces op te starten rond een conflict dat sinds 1996 miljoenen slachtoffers had geëist. Een symbolische rechtszaak vormde volgens Rau het enige alternatief. Zijn tribunaal mocht dan wel fictief zijn, als de ‘acteurs’ – van ministers tot mijnwerkers – deze enscenering voor echt namen, maakte die in de toekomst misschien reële excuses, debatten en rechtszittingen mogelijk. Na de rechtszaak in Berlijn en Bukavu wordt in september 2020 een tweede tribunaal opgestart.

The Congo Tribunal, dat nu ook als docufilm en installatie de wereld rondreist, is maar één van de vele rechtszaken die de laatste tien jaar in het theater zijn beslecht. Zelf had Rau eerder al fictieve processen aangespannen tegen een ‘racistisch’ Zwitsers tijdschrift (Die Zürcher Prozesse, 2013) of vóór onder meer de kunstenaars van Pussy Riot, die door Rusland gewelddadig werden gecensureerd en gecriminaliseerd (Die Moskauer Prozesse, 2014).

Kan een kunstvorm een democratisch instrument als het recht overnemen?

Dichter bij huis klaagden andere theatermakers Europa’s migratiebeleid, het geld en zelfs de Dood aan. Waarom claimt het theater vandaag zo gretig het ritueel van de rechtspraak? Kan een – per definitie artificiële – kunstvorm wel een democratisch instrument als het recht overnemen, dat de objectieve waarheid nastreeft?

Gedeelde roots

De tweedeling tussen recht en theater is niet zo rigoureus als ze lijkt, stelt rechtsgeleerde en theaterwetenschapper Klaas Tindemans in zijn doctoraal proefschrift Recht en tragedie. In het oude Griekenland deelden de democratie, waaraan het recht ontsprong, en het theater dezelfde ruimte. De agora deed immers dienst als politieke ruimte voor volksvergaderingen, maar ook als theatrale plaats voor de verering van de goden. In de zesde eeuw n.C. kregen die functies hun eigen plaats, maar de verbinding bleef bestaan – zo blijkt ‘toneel’ etymologisch verwant met het Middelnederlandse ‘taneel’, een podium waarop rondreizende rechters in de vroege middeleeuwen recht spraken.

Ook vandaag zijn de gelijkenissen tussen de rechtbank en het theater talrijk. Beide plaatsen zijn rituele ruimtes, waar specifieke codes en rollen door alle aanwezigen worden aanvaard. Net als een theaterstuk ‘re-presenteert’ een rechtszaak een verhaal, dat is opgebouwd als een causale opeenvolging van gebeurtenissen en uitspraken. Cruciale momenten van de tragedie, zoals herkenning, inzicht en catharsis, herkent Tindemans ook in de rechtbank. Bovendien zijn het allebei plaatsen waar oordelen worden afgewogen, door een rechter of een publiek, op basis van de intentie en de ratio van een protagonist.

Eén verschil tussen de disciplines is wel cruciaal: in tegenstelling tot de juridische uitspraak – die daadwerkelijke gevolgen heeft voor de reële wereld – kan theater slechts hopen op enige impact.

Historische re-enactments

Misschien verklaart dat verschil, nog meer dan de parallellen, waarom het theater zo graag tribunalen simuleert. In zijn thesisonderzoek aan de UGent (2019) schept theaterwetenschapper Steff Nellis orde in de uitwaaierende vormen. Binnen de theatrale tribunalen onderscheidt hij drie categorieën: re-enactments die historische processen heropvoeren, speculatieve rechtszaken die het publiek uitnodigen in een gedachte-experiment, en idealistische pre-enactments die een juridisch kader opzetten om een actueel of historisch onrecht te erkennen.

Juridische re-enactments waren populair in de twintigste eeuw, toen theatermakers de grote tribunalen na de Tweede Wereldoorlog gingen heropvoeren.

Waar de laatste groep vaak uitdrukkelijk naar performatieve impact streeft, vragen re-enactments van hun publiek net reflectieve afstand. Deze groep grijpt terug naar een populair twintigste-eeuws fenomeen, waarbij theatermakers de grote tribunalen na de Tweede Wereldoorlog gingen heropvoeren, zoals de Neurenbergprocessen, de Auschwitzprocessen en de rechtszaak tegen nazi-kopstuk Adolf Eichmann (die zelf al in een theater in Jeruzalem had plaatsgevonden). In haar standaardwerk Staged verbindt de Amerikaanse cultuurwetenschapper Minou Arjomand deze historische re-enactment niet toevallig met Duitse theatermakers als Bertolt Brecht, Peter Weiss en Erwin Piscator.

In hun eigen epische of documentaire theatertaal zetten ze de toeschouwers aan om kritisch te reflecteren over het fictieve proces dat zich voor hun ogen voltrok. Een goed voorbeeld is Die Ermittlung (1965) van Weiss, in een regie van Piscator, dat teruggreep naar het eerste Auschwitzproces. Weiss concentreerde de vele betrokkenen in achttien beklaagden en negen (naamloze) getuigen en vervlocht hun tegenstrijdige verklaringen in zijn theaterstuk zodanig dat het publiek moest oordelen zonder solide basis. Het vonnis mocht dan al gekend zijn, de spanning tussen realiteit en theatraliteit maakte een alternatieve lezing van het verleden mogelijk.

The Monkey Trial © Kasja Nordstrom

Het spreekt voor zich dat regisseurs van historische re-enactments graag processen kiezen waarvan de conclusie op voorhand leek vast te liggen. Zo re-ensceneerde Milo Rau in The Last Days of the Ceausescus (2009) de rechtszaak van de Roemeense dictator en zijn vrouw – volgens Nellis een ‘typevoorbeeld van hoe een show trial, in dit geval een politiek schijnproces, uit kan groeien tot trial show’. Iets dergelijks zie je bij The Monkey Trial (2004) van tg STAN, naar het absurde proces uit 1925 waarin een Amerikaanse biologieleraar werd veroordeeld voor het doceren van Darwins evolutieleer: als theatrale re-enactment bevraagt het stuk de vermeende objectiviteit waarmee de rechtspraak zich ontrolt.

Krijgt de dood levenslang?

Waar re-enactments het verleden ‘re-presenteren’ op zoek naar actuele lessen, is Nellis’ tweede type rechtbanken speculatiever van aard. Deze gedachte-experimenten behandelen met de deelnemers discussies uit de buitenwereld en spreken daarbij hun ethische engagement aan. Het publiek moet dus, geconfronteerd met een fictieve zaak, zelf recht vinden. In de woorden van Arjomand: ‘Theatre is essential not because it is a moral institution that teaches law, but because it is a space where people judge in the company of others without recourse to a universal law.’

In Peter Aers’ gespreksperformance Crime and Punishment (2017) krijgen toeschouwers het verhaal van een misdaad voorgeschoteld, waarna ze zelf de rollen van de betrokkenen innemen. Terror (2015) van Ferdinand von Schirach confronteert zijn publiek met het dilemma van een gevechtspiloot, die een gekaapt passagiersvliegtuig neerschiet om een uitverkochte voetbalarena voor de dood te behoeden. Aan het eind beslist het publiek of hem schuld treft of niet.

Tribunalen als deze behandelen imaginaire onderwerpen, en zouden daardoor al snel vrijblijvend kunnen worden. Tindemans stelt in Etcetera dat ze hun ernstige juridische vorm dus beter niet te gekunsteld benaderen: ‘Rechtspraak, theatraal gereconstrueerd of niet, verdraagt geen ironie’. Of anders: ironie is onnodig in de uitwerking van deze performances, want ze zit al in hun startpunt vervat. Theatrale tribunalen verlangen dan wel naar gerechtelijke performativiteit, hun juridische kader kan alleen de onmogelijkheid van die poging thematiseren. Nellis verbindt het genre dan ook met het metamodernisme, een denkstroming die postmoderne ironie koppelt aan het engagement van de New Sincerity.

Rechtszaak tegen de dood © Thomas van der Gronde

In Rechtszaak tegen de Dood (2017-2018) onderzochten Eva Knibbe en Bart van de Woestijne of ze de Dood himself konden berechten binnen het Nederlandse en Belgische strafrecht. Hun performance imiteerde zo nauw mogelijk een assisenzaak: de Belgische zitting vond plaats in het Oostendse Vredegerecht, deskundigen als oncoloog Wim Distelmans, filosoof Jean Paul Van Bendegem en magistraat Walter Van Steenbrugge hielden bevlogen pleidooien en emotionele getuigen deelden verhalen over een overleden kind of een lijdende naaste. Helaas: zowel in Nederland als in België kreeg Magere Hein de vrijspraak. Als megalomane onderneming ‘faalde’ dit proces onvermijdelijk – als theaterstuk had ze geen poëtischer vorm dan de almachtige rechtbank kunnen kiezen om het menselijke onvermogen tegenover de dood te verbeelden.

Recht heruitvinden

Ook bij het derde type, de theatrale pre-enactments, worden niet-menselijke entiteiten vertegenwoordigd. Maar in plaats van een atypische beklaagde met een bestaand rechtsstelsel te confronteren, stellen ze de objectiviteit van de rechtspraak zelf ter discussie. Deze performances zijn vaak activistisch van aard en wijzen op een verantwoordelijkheid die de rechtspraktijk heeft laten liggen. Nellis noemt ze toepasselijk ‘the Trial that wasn’t but should have been’.

Niet zelden moeten theatermakers hier zelf het recht heruitvinden. Hoe eis je verontschuldigingen voor misdaden tegen de natuur? Maria Lucia Cruz Correia ontdekte voor haar performance Voice of Nature: The Trial (2019) dat er geen wettelijk kader bestond om daders van ecocides, zoals olielekken of ontbossingen, te bestraffen. Christophe Meierhans sleepte in Trials of Money (2018) het geld voor de rechter, maar om zijn beklaagde strafbaar te stellen moest hij een nieuwe juridische categorie in het leven roepen: ‘semi-humane personen’, menselijke uitvindingen die een eigen leven leiden, zodat voor hen geen enkel orgaan nog verantwoordelijk is.

Trials of Money © Tine Declerck

De dramaturgie van deze performances spiegelt logischerwijs niet de klassieke rechtszaak. Voice of Nature: The Trial bevat, naast getuigenissen en het opstellen van een ‘herstelcontract’, rituelen om deelnemers opnieuw in contact met de natuur te brengen en om de schade die olie aanricht aan planten en dieren zichtbaar te maken. Het publiek is er aanklager, verdediger, jury en rechter: meer dan een groep toeschouwers vormt het een actieve gemeenschap die oplossingen zoekt. Bijgevolg blijft de zuiverende catharsis uit - zowel Correia als Meierhans presenteren hun performance als een stap in een onvoltooid maatschappelijk debat. De eerste maant haar publiek aan om het gesprek achteraf bij een kop thee voort te zetten, de tweede versmelt het moment waarop zijn jury gaat delibereren met dat waarop de toeschouwer de zaal verlaat.

Performatieve impact

Hun ingrepen leggen een centraal kenmerk van het derde type tribunalen bloot: ze organiseren bij voorkeur hun eigen performativiteit. Het radicaalst zijn enkele futuristische pre-enactments die deelnemers activeren rond een historisch onrecht. De Waarheidscommissie (2013-2018), waarin Action Zoo Humain de exotische ‘mensentuinen’ aanklaagde tijdens de wereldexpo’s in Gent (1913) en Brussel (1958), ging gepaard met een publieksstemming en leidde tot excuses van de respectievelijke burgemeesters Daniël Termont en Philippe Close. Door de commotie na Milo Raus Congo-tribunaal verloren de gouverneur en enkele toenmalige ministers van de provincie Zuid-Kivu hun functie, maar werden ook twee experts, onder wie een advocaat, uit het team van Rau ontvoerd, die niet over de middelen beschikte om mensen blijvend te beschermen. Gelukkig werd de situatie nadien weer hersteld.

Welke verwachtingen creëert een symbolisch tribunaal voor de deelnemende daders en slachtoffers middenin een aanhoudend conflict?

Het verhaal illustreert de reële impact van theater, maar ook de keerzijde van deze projecten: zo ambitieus hun artistieke streven, zo risicovol is hun ingrijpen in de wereld extra muros. Welke verwachtingen creëert een symbolisch tribunaal voor de deelnemende daders en slachtoffers middenin een aanhoudend conflict? Hoe vermijd je simplificatie van een complexe geschiedenis of vang je de getuigenbescherming op die een officieel rechtsstelsel wél biedt? ‘Misschien’, stelt Tindemans in Etcetera, ‘onderschatten deze “heterotopische” oefeningen (...) de krachtinspanning die het recht elke dag levert om zijn eigen geschiedenis, namelijk dat uitdijende corpus van wetten en beginselen, te lezen, te begrijpen, te (her)interpreteren.’

Russell Tribunal

Een alternatieve rechtbank zal een historisch gegroeid instituut nooit vervangen, maar kan wel fungeren als een symbolisch, poëtisch of emancipatorisch substituut voor wat binnen die muren niet kan of mag worden uitgesproken. In dat opzicht verschillen rechtsperformances nauwelijks van enkele precedenten in de internationale politiek. Het bekendste voorbeeld, waarop ook Rau zijn procedurele logica baseerde, is het Russell Tribunal, een rechtbank opgestart door filosoof Bertrand Russell, die in 1967 de VS veroordeelde voor een genocide in Vietnam.

Net als Rau installeerde het Russell Tribunal een ruimte tussen realiteit en fictie om een hiaat in het internationale recht te vullen. De vorm voelde vertrouwd aan: een voorzitter leidde de procedure, getuigen werden aan beide zijden verhoord en een jury beoordeelde de aanklacht. Maar zonder staatssteun kon Russell geen legitiem vonnis uitspreken, dus rekende hij op juridische experts en culturele zwaargewichten als Jean-Paul Sartre, Simone de Beauvoir, James Baldwin en Peter Weiss om het morele gewicht en de internationale weerklank te vergroten.

Russell Tribunal on Palestine © John Dorman

Russells vonnis werd door de Amerikaanse staat genegeerd, maar zijn volkerentribunaal kreeg al gauw navolging. In 1979 werd een Permanent Peoples’ Tribunal opgericht, dat intussen zo’n vijftig rechtszaken opstartte, rond cases gaande van de Armeense genocide en het Israëlisch-Palestijns conflict tot mensenrechten in de psychiatrie. Maar ook daarbuiten zagen volkerentribunalen het licht om misdaden in de (inter)nationale politiek te erkennen. Rwanda alleen al hield duizenden gacaca’s om de genocide te berechten.

Hart van de democratie

Russell en zijn navolgers stootten echter op scepsis. De voornaamste kritiek aan hun adres was ideologische eenzijdigheid, waarbij ze alleen de claims van de slachtoffers zouden steunen. Zo werden aangeklaagde regeringen vaak niet vertegenwoordigd en bestonden de jury’s uitsluitend uit critici van die machten. Puur theater vond mensenrechtenactivist Benjamin Pogrund het Palestina-tribunaal: ‘De acteurs kennen hun tekst en het resultaat is al op voorhand geweten.’

Zulke kritieken, die ook het eerste Russell Tribunal moest slikken, werden steevast teruggekaatst. Sartre wees bij processen als die van Neurenberg net op het probleem van victor’s justice, waarbij rechtspraak in handen is van de machtigen en dus de status quo dient. Weliswaar tonen volkerentribunalen – door hun gebrek aan continuïteit en dus universaliteit - een zekere willekeur en is hun taak eerder om een oordeel openbaar te maken dan om het motief van een (afwezige) dader en een specifieke oorlogsdynamiek bloot te leggen. Toch zijn deze trial shows - als negatief van show trials en andere schijnpolitiek – waardevolle pogingen om de rechtspraak, als ze aan haar objectiviteit verzaakt, weer in het hart van de democratie onder te brengen.

Waar mensenrechten universaliteit claimen, maar de facto op westerse principes als rationaliteit en individualisme zijn geënt, bevorderen volkerentribunalen decentralisering en dekolonisering.

Dat volkerentribunalen daarvoor uiterst geschikt zijn, toont een proces over de Amerikaanse kolonisatie van Hawaii (1993). Omdat de overheerser de Hawaiiaanse cultuur had aangevallen, kon juridisch eerherstel niet plaatsvinden zonder aandacht voor de traditionele rechtsopvattingen. Naast het internationale en Amerikaanse recht baseerde het vonnis zich ook op het lokale Kanaka Maoli-recht, dat familiewaarden en goede trouw integreert. Waar mensenrechten universaliteit claimen, maar de facto primair op westerse principes als rationaliteit en individualisme zijn geënt, bevorderen volkerentribunalen decentralisering en dekolonisering. Door het tribunaal nam de VS overigens de Apology Resolution aan, waarin het de misdaad erkende en zich excuseerde. De derde aanbeveling van het tribunaal – teruggave – bleef zonder gevolg.

Le mieux et le bien

Volkerentribunalen liggen op het eerste gezicht mijlenver van theatrale re-enactments en speculatieve rechtszaken, maar ook zij bewijzen dat juridische impact of het uitblijven ervan bestaan in the eye of the beholder, met andere woorden dat de waarheid subjectief is. Begin maart 2020 stond het Internationaal Strafhof in beroep een onderzoek toe naar de (o.a. Amerikaanse) misdaden in Afghanistan vanaf 2003. Het Strafhof heeft 123 leden, maar de machtigste landen zoals de VS, China of Rusland erkennen het niet. Zonder medewerking van de betrokken staten zal ook hier dus waarheidsvinding primeren boven de uitvoering van een vonnis. Dreigt het onderzoek nu ‘puur theater’ te worden, of net een publieke ontmaskering van victor’s justice, de eerder partijdige rechtspraak van de overwinnaar?

Toen Jean-Louis Gilissen, een van de initiatiefnemers van het Internationaal Strafhof, gevraagd werd waarom hij Milo Raus aanbod aanvaard had om diens Congo-tribunaal voor te zitten, luidde zijn antwoord: ‘Omdat zoiets in Den Haag niet mogelijk is.’ In de geest van Voltaires Le mieux est l’ennemi du bien is een officieus tribunaal en zijn theatrale waarheidsvinding wellicht te verkiezen boven een ideale rechtspraak die nooit plaatsvindt.