Theater van de ingehouden adem

Door Wouter Hillaert, op Tue Oct 24 2017 22:00:00 GMT+0000

Op 24 oktober kreeg Stijn Devillé, auteur en regisseur van de gevierde trilogie Hebzucht, Angst en Hoop, de vijfjaarlijkse KANTL-prijs voor podiumteksten, ter waarde van 5000 euro. Na eerdere onderscheidingen voor David Van Reybrouck (2007) en Tom Lanoye (2012) wint er eindelijk een theatermaker. Op vraag van de jury belichtte Wouter Hillaert op de prijsuitreiking dat theater van Devillé, voorbij zijn loutere teksten.

Toen ik gisteren met mijn vinger door mijn theaterbibliotheek ging, kwam ik Stijn Devillé tegen tussen Peter De Graef en de betreurde Wim De Wulf. Mijn leven is dan wel een rommeltje, mijn bib is alfabetisch. Zei mijn Heleen meteen: ‘Ge gaat het toch weer niet vooral over uzelf hebben, hé? Beperk je maar tot Devillé.’

Wel, naar de letter, daar tussen De Graef en De Wulf, staat hij in goed gezelschap: die van straffe eigentijdse theatermakers… die bijna enkel onderscheidingen krijgen als schrijver. Daar zit iets tragisch aan, zal ook Stijn bevestigen. Als maker maak je dat onderscheid namelijk niet. Je bent auteur én maker. Je maken is je schrijven, je schrijven is je maken.

Als theatermaker prijzen krijgen voor alleen je teksten is als trouwen zonder wederhelft.

Het is zoals Jan Lauwers ooit zei: je hebt regisseurs en je hebt makers. Regisseurs zijn in Lauwers’ ogen de handwerklieden, de dienstmaagden van de echt grote auteurs. Makers daarentegen zijn hun eigen meester, de ware kunstenaars. Hun maken is hun schrijven, hun schrijven is hun maken. Als theatermaker prijzen krijgen voor alleen je teksten is als trouwen zonder wederhelft.

Dus laat het ons bij deze prijswinnaar ook even over zijn hele theater hebben, die totaalkunst van spel, decor, kostuum, licht en in het geval van Stijn Devillé: vooral muziek. Die lees je niet in een theatertekst, of hoogstens tussen de regels. Teksten zijn de noodzakelijke rest van wat op scène allang is vervlogen. Gloeiende asse. Alfabetiek in een bib, verticaal geklasseerd, voorgoed van de andere helft van de tweeling afgesplitst.

Wat van het theater van Stijn Devillé vooral mist op de boekenplank, vind ik bovenal de adem van het publiek. Bij Hebzucht, Angst en Hoop was het die kracht van samen ingehouden lucht die dit theater zo deed aanzuigen. Een opperste concentratie herinner ik me, van volle zalen, elke avond weer. Wat hield zich daar zo in?

Hebzucht (c) Freek Verdonckt

Het was vooral de spanning, geloof ik. Het theater van Het nieuwstedelijk heeft iets van thrillers. Eerst worden de pionnen uitgezet: niet met de ironie of de lichte karikatuur die het Vlaams theater zo eigen is, maar met alle mogelijke naturel die je kan investeren in goed geconstrueerde dialogen. Het is de naturel van Deense misdaadseries, van Amerikaanse politieke films. De naturel van een steeds verder opgedreven spanning tussen de private en de publieke persona’s van de figuren die zich voor je ogen onthullen, steeds verder in het nauw gedreven door de plot.

Het theater van Devillé is naakt als elke essentie.

Alleen al in het kleverige web van hun onderlinge verhoudingen ligt een tragische ontknoping besloten. Die belofte, van een tikkende bom die ergens ooit moet ontploffen in het gezicht van de zaal: die belofte is wat de adem doet inhouden. En die adem soms ook ineens als een fluitketel weer kan doen ontsnappen, wanneer pakweg Michaël Pas plots als een opgedreven knipmes het traag opbouwende ritme in flarden komt rijten.

De lach is in dit theater geen streverige strategie, maar een bijna toevallige collectieve bevrijding van de strakke spanningsboog. Die wisselwerking tussen langzaam aan- en aan- en aanschroeven en dan plots alles loslaten is de ware kunst van de thriller.

Angst (c) Freek Verdonckt

Het begon bij Devillé allemaal met Hitler is dood (2009): zijn sleutelwerk tussen zijn meer existentiële monologen van daarvoor, zoals La Dissection d’un homme armé (dat helemaal geen monoloog was, maar wel nog veel meer een beschouwende vertelling), en zijn politieke familiethrillers van vandaag, die echt werken op woord en wederwoord, op gezamenlijke argumentatie, en die het aanschijn krijgen van well-made plays, dat genre dat in Vlaanderen nog nauwelijks bedreven en geschreven wordt. Met de toenemende budgettaire mogelijkheden kwam bij Devillé een bredere galerij van personages, en met die bredere galerij van personages volgde ook de psychologische thriller.

Er lijkt op scène niet veel te zien om in te gaan zitten, maar je zit er in de zaal toch helemaal in.

Het zorgt ervoor dat zijn best lange theaterstukken altijd maar de helft zo lang lijken te duren als ze duren. Je beleefde tijd blijkt steeds zoveel sneller gegaan dan je uurwerk. Niet door visuele tussendoortjes. Niet door vormelijke hocuspocus. Het theater van Devillé is naakt als elke essentie. Het drijft puur op de spankracht van woord, inhoud, dialoog en samenspel. Er lijkt op scène niet veel te zien om in te gaan zitten – een tekst van Devillé breng je staand – maar je zit er in de zaal toch helemaal in.

Daar zal de live muziek ook wel voor iets tussen zitten. Zij is het die van dit theater theater maakt, in plaats van een tv-serie op toneel. De muziek van Gerrit Valckenaers, Rudy Trouvé, Gunter Nagels, Geert Waegeman, Bert Hornikx en Trijn Janssens bouwde soms wel mee de sfeer op, als een dienstbare soundtrack, maar kleurde even vaak tegen. Ze is autonoom, ook visueel op scène, en legt de lat van het emotionele begrip net hóger in plaats van lager. Is de spanning de boog van de voorstelling, dan is de muziek de dansende strijkstok die erover gaat. Er spreekt vaak ongemeen veel plezier uit: ze maakt van de strakke politiek op scène een soms bijna frivool spel.

Maar de ware thrill van het publiek bij het theater van Devillé is simpelweg dat het kan. Dat het in Vlaanderen weer kan dat theater openlijk gaat over waar het ook in de kranten over gaat – maar dan beter, veel menselijker, veel overzichtelijker en tegelijk veel complexer. De bankencrisis, de ecologische dreiging, het politieke steekspel, het cynisme van Europa: je krijgt het hier weer te zien als iets wat wel degelijk nog in de handen ligt van mensen. Van ons, dus.

Hebzucht (c) Freek Verdonckt

Meermaals kreeg de trilogie van collega-theatermensen de kritiek dat ze gewoon maar wat slimme boeken in een pientere plot gooide. Dat je eigenlijk niets nieuws te weten kwam. Ik denk dat de eigenlijke arrogantie onder die kritiek nog dieper lag: de overtuiging dat theater het niet zo bloot maatschappelijk mag maken, niet zo herkenbaar documentair. Dat écht theater boven de mediatieke werkelijkheid staat, en meer dubbelzinnigheid behoeft, als een voorhang voor waar het op café over gaat.

Dat is het diepe trauma van het vormingstheater van de jaren zeventig waar de generatie die erna kwam, maar niet over lijkt te geraken. Kunst die expliciet politiek is, die de krant openvouwt als de kroniek van ons allemaal, lijkt in Vlaanderen nog altijd zo verdacht dat men de nuances dan ook maar overslaat.

Het theater van Devillé is de essentie van de droom die theater heet.

Nuances zoals daar zijn: dat Hebzucht, Angst en Hoop juist geen cafépraat zijn, maar oprechte pogingen om tegengestelde ideologieën tegen elkaar af te zetten – waar gebeurt dat nog met zoveel diepgang? Nuances zoals daar zijn: dat Hebzucht, Angst en Hoop juist geen bekende waarheden op een hoopje gooiden, maar dat vooral Hoop diep taboe doorbrak in het theater: mensen helpen geloven dat er wel nog een toekomst is, in plaats van een zwart gat. Het taboe ook dat we er samen wel iets aan kunnen verhelpen.

Nuances zoals daar zijn: dat het theater van Devillé, net als dat van De Graef en De Wulf, geen toegift is omdat het brede publiek er echt van houdt, maar juist de essentie van de droom die theater heet. Nuances zoals daar zijn: dat Hebzucht, Angst en Hoop juist geen amalgaam van boeken zijn, maar levende kernreactoren die rond de hogere actualiteit weer een publieke emotie proberen op te wekken, als gezamenlijk beleefd theater.

Hoop (c) Katrijn Van Giel

Dat is wat die ingehouden adem is bij het theater van Devillé: de gedeelde zielentocht van een verzamelde gemeenschap over de urgente kwesties die haar als gemeenschap proberen uiteen te spelen. Wat is macht over de toekomst? Gaat winst voor op waarde? Zijn politici het voorwerp van het volk of is het volk het voorwerp van politici?

Dit is het werk van een complete kunstenaar.

Die ingehouden adem van een levende gemeenschap, dat is wat theater voorheeft op toneelteksten op de plank, en waarom ik tot in de lengte van mijn dagen zal blijven betreuren dat we deze trilogie geen onderscheiding hebben kunnen geven als theater, met een selectie voor Het TheaterFestival. Ik zat in de jury en heb hard gestreden, maar het heeft niet mogen zijn. Laat deze KANTL-prijs een beetje een doekje op de wonde wezen.

Maakt het theater van Devillé van zijn maatschappij weer een diep beleefde tijd, zijn theaterteksten onthouden dat moment als een kroniek om niet te vergeten. Dit is niet het werk van een schrijver, niet het werk van een regisseur, maar het werk van een complete kunstenaar.