Strandjutten en toevaljagen met Babs Decruyenaere

Door Virginie Platteau, op Thu Jun 28 2018 22:00:00 GMT+0000

Een eigen universum vol planten, veel licht en overal objets trouvés. Het atelier van Babs Decruyenaere in Berchem loopt over in haar woonruimte, bevolkt met schatten van talloze wandelingen langs stranden in Zeeland, Picardië of Lanzarote. Haar verzamelingen stenen, schelpen en bladeren met curieuze structuur vormen een harmonisch geheel op kasten en tafels en bengelend van het plafond. Dit zijn meer dan decoratieve curiosa. Deze vondsten vinden betekenis in hun onderlinge verband.

‘Ik hou van de ochtend, als het buiten nog stil is en het licht geleidelijk de ruimte binnenkomt. Het is mijn meest productieve moment van de dag.’ Licht en de magie van beelden die erdoor ontstaan: de pure eenvoud van dat proces is de rode draad in haar werk, al jarenlang. ‘Al heb ik dat zelf eigenlijk pas sinds kort gezien.’

Babs Decruyenaere studeerde grafische vormgeving aan de Karel de Grote Hogeschool Antwerpen, een richting die haar goed lag, maar waarin ze steeds minder voeling kreeg met de voortschrijdende digitalisering. ‘De computer doet steeds meer in jouw plaats, het ambachtelijke verdwijnt. Ik heb er juist nood aan om het materiaal te voelen. Dingen zien ontstaan onder mijn handen, niet alleen via een muisklik. Mijn eindwerk lag als een anachronisme tussen alle flashy producties van mijn medestudenten. Het was een groot schetsboek, volgeplakt met polaroids, tekeningen en fotogrammen; afdrukken van voorwerpen die in de donkere kamer direct op lichtgevoelig materiaal zijn gelegd en dan belicht, als het ware gefotografeerd zonder camera. Het geheel vormde een collage-plakboek, een work in progress, in één uniek exemplaar. De helft van de jury vond het maar niks, de andere helft was laaiend enthousiast. Ik heb mijn diploma toch gehaald.’

Ik vind het een gemis voor studenten dat ze niet meer leren hoe analoge beelden ontstaan.

Decruyenaere sloeg aan het experimenteren met camera obscura, op zoek naar de essentie van de magie die fotografie heet: de lens, het licht, het beeld. ‘Ik kocht oude camera’s op rommelmarkten en stripte die tot de absoluut noodzakelijke onderdelen. Ik maakte mijn eigen doka en fabriceerde afdrukken met schoendozen met een gat in. Steeds verdergaande eliminatie, volledig terug naar de basis van het fotografisch proces. Honderden afdrukken heb ik gemaakt, trial and error, prutsen en experimenteren met sluitertijd en belichting. Ik wou het proces doorgronden en de mogelijkheden ervan oprekken.

Het is zo jammer dat analoge fotografie tegenwoordig niet meer in het curriculum zit bij grafische vormgeving of vrije kunst. De digitale camera laat alleen perfectie toe, de beelden zijn zo makkelijk te manipuleren. Ik vind het een gemis voor studenten dat ze niet meer leren hoe analoge beelden ontstaan, het effect van al die parameters die je kan beïnvloeden, telkens met een ander uniek resultaat. Hoe delicaat dat hele proces is, het komt aan op fracties van seconden.’

Decruyenaeres beeldreeksen en fotografische afdrukken zijn minimalistische studies van lijnen, patronen en structuren, compositie. Het vormelijke aspect primeert altijd. Soms tegen het abstracte aan, hoewel de natuurlijke grondelementen meestal herkenbaar blijven. De inspiratie komt altijd uit de natuur. Haar camera neemt ze niet mee naar buiten, de selectie van interessante vormen gebeurt op ogenschijnlijk kinderlijke maar doordachte wijze op lange zwerftochten, vooral in kustgebieden.

De verzamelde vondsten worden systematisch gefotografeerd en gecatalogeerd en in het donker van de doka gaat Decruyenaere op zoek naar de verborgen beelden van die schatten die zomaar voor het oprapen liggen, maar die in het grote geheel van zo’n strand weinig opgemerkt worden. Het heeft veel weg van Urformen der Kunst - Wundergarten der Natur, de catalogus van zwart-witte detailfoto’s die de Duitse leraar en kunstenaar Karl Blossfeldt begin vorige eeuw maakte van plantendelen. Strikt objectief, bijna grafisch inventariseren. Maar voor Decruyenaere is dat slechts een werkfase, wat ze uiteindelijk maakt gaat verder: elk object, elk beeld heeft iets eigens te vertellen.

Toeval verzamelen

‘Ik werk heel associatief, intuïtief. Veel ontstaat uit toeval. Het moet spannend blijven. Ik wil zeker niet romantiseren, geen decoratieve dingen maken. Ik blijf constant zoeken en mezelf kritisch evalueren. Ik heb vooral oog voor de vormen en onverwachte verwantschappen tussen beelden van de grondvormen in de natuur, wat Blossfeldt ook deed, maar die breng ik dan samen in combinaties die opmerkelijk zijn of nieuwe associaties genereren. Hoe de lijnenstructuur van wieren exact terugkomt in bepaalde bladeren, bijvoorbeeld. Je ontdekt parallellen, je ziet verbanden. Of je legt ze zelf, er is veel interpretatie natuurlijk. Ik ben ook geen bioloog, ik kijk alleen maar. En toon wat ik heb gezien.’

Het doet denken aan een passage bij de romantische dichter Novalis. ‘Uiteenlopende wegen gaan de mensen. Wie deze volgt en vergelijkt zal wonderlijke figuren zien ontstaan; figuren die tot dat grote cijferschrift schijnen te behoren, dat men overal, op vleugels, op eierschalen, in wolken, in de sneeuw, in kristallen en in steenvormingen, op bevriezende wateren, in het binnenste en aan de buitenkant van het gebergte, van de planten, de dieren, de mensen, in de lichten van de hemel, op aangeraakte en geschilderde schijven van hars en glas, in het vijlsel om de magneet en in de merkwaardige conjuncturen van het toeval kan zien.’ (Novalis, De leerlingen te Saïs, 1799)

Dat toeval in al zijn onberekenbaarheid speelt een bepalende rol in Decruyenaeres werk: de materialen die zich aandienen en de onverwachte resultaten die ze bekomt door bepaalde parameters aan zichzelf over te laten. Verbanden leggen die er misschien alleen zijn in de menselijke verbeelding of die slechts af en toe in het oog springen, als delicate bewijzen van het groter geheel, de samenhang die we maar zelden zien.

Ik heb het idee dat tranen van liefdesverdriet een specifieke structuur hebben. Anders dan tranen van fysieke pijn of van vreugde.

‘Ik ben gaan experimenteren met kristallen doordat er per ongeluk bij het schoonmaken sodakristallen op de lens van de vergroter waren blijven liggen. De ingewikkelde, perfecte structuren die tevoorschijn kwamen! Ik heb allerlei soorten kristallen op de microscoop gelegd; sneeuw, zout, soda. Na een grote persoonlijke tegenslag heb ik veel gehuild. In een opwelling ving ik een van mijn tranen op een glasplaatje op. Die tranen heb ik vergroot en geanalyseerd, de wonderlijke kleuren en kristalstructuren, die telkens anders zijn. Ik weet niet of daar al onderzoek naar is gedaan, hoe tranen verschillen. Naargelang temperatuur en droogsnelheid wellicht of misschien volgens wat je gegeten hebt. Maar ik heb het idee, puur intuïtief, dat er ook een verschil is volgens het soort verdriet; dat tranen van liefdesverdriet een specifieke structuur hebben. Anders dan tranen van fysieke pijn of van vreugde, ontroering. Ik hoop eigenlijk dat de kristallisatie iets te maken heeft met de emotie waarom je huilt.’

In Decruyenaeres beelden valt nochtans niets larmoyants te zien, in tegendeel. De reeks Intimate Structures – Emotional Remnants zijn letterlijke, poëtische en tegelijk abstracte representaties van haar meest intieme gevoelens. Letterlijk: het zijn haar tranen die tot beelden zijn gekristalliseerd en uitvergroot. Maar haar werken vormen geen expressie op zich, eerder zijn het experimenten waarin materialen en vormen zich tot elkaar verhouden en zo de verbeelding prikkelen.

De fotografische composities vormen als het ware tweedimensionale sculpturen, de mobiels voegen daar nog een ruimtelijke kalme beweging aan toe. Afstand nemen om de binnenwereld discreet de ruimte te geven. Decruyenaeres werk wordt vaak meditatief genoemd, rustgevend in zijn fragiliteit, maar het triggert meer. Vergankelijkheid bestendigd in beeld en tegelijk die krachtige, uitvergrote aanwezigheid van de broze objecten.

Beachcombing

Een verzamelaar was ze altijd al. ‘Als kind was ik heel zwaar astmatisch. Van mijn drie tot mijn zeven jaar zat ik op internaat in het zeepreventorium. Het waren lange weken voor het kleine kind dat ik was. Elke vrijdagavond vond mijn mama zand en schelpjes, stokjes, steentjes in de zakken van mijn kleren. Onlangs vertelde ze me dat, ik was het helemaal vergeten, maar het zat er kennelijk toen al in, dat beachcombing, strandjutten.’

‘Ik ben erg dyslectisch, ik denk veeleer in beelden. Ook structureren, organisatie aanbrengen in mijn administratie bijvoorbeeld is voor mij een geweldige opdracht waar ik heel nerveus van kan worden. Vreemd genoeg geeft het me juist rust en overzicht om al mijn vondsten uit de natuur te ordenen en te categoriseren. Daar ben ik dan wel verbazend systematisch in.’ Het archief dat tegelijk alle werkmateriaal bevat, is indrukwekkend. Een toren van discreet genummerde hoog opgetaste sigarenkistjes, met daarnaast foto’s van de inhoud. Schelpen, stenen, botjes, bladeren per grootte/kleur/generfdheid/…

Bladeren, bloemen en stenen fotograferen, is ze vastleggen, de fragiliteit ervan bestand maken tegen de tijd.

‘Sommige dingen bewaar ik al jarenlang, zonder goed te weten waarom, zoals mijn doos vol gedroogde ginkgo biloba-blaadjes. Maar ik heb er vertrouwen in dat ze op een dag zelf wel zullen tonen waarvoor ik ze kan gebruiken. Zo is het tot nu toe altijd al gegaan. Ik werk met kwetsbare materialen. Ze zijn heel broos en vergankelijk. Bladeren en bloemen moet je op de juiste manier drogen en bewaren. Stenen lijken robuust en voor de eeuwigheid, maar er zitten veel kalk- en leistenen tussen die erg poreus zijn of makkelijk schilferen. Ze fotograferen is ze vastleggen, de fragiliteit ervan bestand maken tegen de tijd.’

De prachtige mobielen die aan het plafond hangen, kinetische sculpturen in de geest van de Amerikaanse schilder-beeldhouwer Alexander Calder, zijn volledig vervaardigd uit natuurlijke elementen. Ze vormen een dromerig en tegelijk krachtig spel met de zwaartekracht en de luchtstromingen die in de ruimte passeren. Draaiend en deinend zweven de gedroogde bloemen, takken en bladeren aan haast onzichtbare draden, in minutieus uitgekiende balans. Het geduld en de trefzekerheid, de precisie en rustige beheersing die nodig is om deze fragiele constructies te maken, het lijkt van een andere tijd.

‘De materialen zijn breekbaar, wat ik maak is dat ook. Misschien omdat ik mezelf vaak als fragiel ervaren heb. In de moeilijke momenten in mijn situatie thuis als kind waren de natuur en schoonheid een vlucht. Een wereld waarin ik wel sterk kon zijn, ondanks mijn zwakke gezondheid en introverte aard. Tegelijk wil ik echt vermijden dat wat ik maak alleen maar kwetsbaarheid of louter schoonheid toont.’

Spanning in rust

Decruyenaere staat niet bewust in een traditie, al zijn er veel voorgangers en tijdgenoten die op eenzelfde haast meditatieve wijze natuurelementen in hun minimalistische werk gebruiken. ‘Ik voel me erg aangetrokken tot beeldhouwkunst, het werk van de Japanse kunstenaar en designer Isamu Noguchi bijvoorbeeld. Ik lijk een intuïtieve link met Japan te hebben, hoewel ik er nog nooit ben geweest. Het is dat uitgepuurde, minimalistische, de rust van een natuurlijke compositie dat me geweldig aantrekt. Die balans en het spelen daarmee, zoals ik in mijn mobielen doe, vind je ook terug bij de Vlaamse hedendaagse kunstenaar Paul Gees. Hij rekt de mogelijkheden van materialen als hout en steen extreem op, tot op het punt van bijna-breken. Zijn objecten en installaties stralen rust uit, maar tegelijk is er een enorme spanning in vervat. Een steen bijvoorbeeld die als een wig geprangd zit in een stuk hout, waardoor dat elk moment kan splijten. Het evenwichtig rustpunt dat Gees weet te vinden, op de grens van emotie en berekening, intrigeert.’

Ik lijk een intuïtieve link met Japan te hebben, hoewel ik er nog nooit ben geweest.

‘Het spijt me dat ik de Amerikaanse kunstenaar Roger Ackling niet meer heb ontmoet. Hij was ook een beachcomber, mijn werk vertoont wel verwantschap met dat van hem, heb ik ontdekt. Hij gebruikte zwerfstenen en drijfhout, waarop hij via een vergrotende lens zonnestralen lijnen en patronen liet branden. Een extreem traag en gevoelig procedé, waarbij hij zich als kunstenaar heel nederig opstelde, maar precies wist wat hij voor ogen had, werkend met het steeds veranderende zonlicht. Zijn werkwijze heeft iets meditatiefs en vereist ook grote concentratie. De beelden lijken heel sereen en in zichzelf besloten maar tegelijk communiceren ze iets. Wat precies, is niet duidelijk. Dat maakt het interessant.’

Er zit een harmonieuze ingetogenheid in Decruyenaeres werk die niet in één oogopslag te vatten is, intiem en afstandelijk tegelijk. ‘Mensen vinden wat ik maak vaak interessant omdat het een zekere rust geeft. Vaak hoor ik ook: “Amai, dat je daar je tijd voor kan nemen, het geduld hebt om zo voorzichtig en nauwkeurig zoiets breekbaars te maken!” Wat kan ik daarop zeggen? Het is wat ik doe, wat de materialen waarmee ik werk me inspireren te doen. Afdrukken, composities, associaties maken. En kijken wat er ontstaat, dat er nog niet was. Of dat er wel al was, al heel lang in de natuur aanwezig, maar nog nooit op deze manier gezien of bij elkaar gebracht, door het toeval van een blik.’