Schoon genoeg. Over esthetica in tijden van esthetisering

Door Tom Van Imschoot, op Thu Nov 28 2013 13:11:14 GMT+0000

Schoonheid hangt mijn kloten uit. Lelijkheid ook, trouwens. Onze haast culinaire inperking van schoonheid tot een zaak van individuele smaak, heeft haar als esthetisch oordeel lelijk uitgehold. Noem schoon wat je wilt: vrijblijvend blijft het toch. Dat wil zeggen: het is voor niemand anders een bindende uitspraak. Of is die uitholling net de reden om haar een nieuwe invulling te geven? Dat zal pas kunnen als we zwakke esthetische oordelen als sexy, cool of grappig beter begrijpen.

Het ‘esthetische’ bestuderen in tijden van totale ‘esthetisering’, is een behoorlijk schizofrene bezigheid. Al enkele eeuwen staart de esthetica zich blind op sterke categorieën zoals het schone en het sublieme. Daardoor had ze nooit oog voor zwakke, meer dubbelzinnige oordelen (schattig, zot, interessant …) die de toon aangeven in onze alledaagse ervaring. Intussen heeft veel kunst zich echter al zowat een eeuw afgewend van het schone, terwijl de commercie ermee vandoor is gegaan – als ideaal verkoopmiddel. Het gevolg is dat er een kloof is ontstaan tussen het inzicht dat de esthetica biedt en de wereld waarin we leven. Die tracht ons weliswaar op het verdovende af te verleiden met ‘mooie’ esthetische vormen, maar onder die ‘schone schijn’ spelen schijnbaar marginale, esthetische principes een veel grotere rol.

59_VanImschoot_BrechtVandenbroucke380.jpg‘Vind ik leuk’ is tot nader order de (enige) manier waarmee we op Facebook onze sympathie betuigen – een perfect voorbeeld van de ‘sensus communis’ waar het esthetische oordeel volgens Kant op mikt. Schoonheid is er niet bepaald een criterium om ‘geliket’ te worden – banaliteit ‘met een kwinkslag’ al veel meer; alsof alles wat persoonlijk is, ‘interessant’ wordt. Of bezie de populariteit van al die kleuters met hun volwassen kunstjes op YouTube, om van ineens mensachtig aandoende dieren nog te zwijgen: schoon vinden we ze niet, maar wel grappig, schattig en vertederend, intussen hun ‘vervorming’ negerend, en hun blootstelling aan onze voyeuristische blik. Walter Benjamin laakte rond 1936 ‘de esthetisering van de politiek’, alsof het een kunst was, en hij bepleitte in ruil een ‘verpolitisering’ van het esthetische. Hij had nooit vermoed dat een door en door ironische manier van de slimste (mens van de wereld) zijn, je vandaag als politicus in het centrum van de massamediale aandacht zou kunnen katapulteren, zoals Bart De Wever het deed. En hoe trachtten Leterme en Vande Lanotte ooit wanhopig onze sympathie te wekken op de vooravond van de verkiezingen?Met een lange lollige baard opgekleefd in een travestieshow (Debby & Nancy). Niet met schoonheid, maar met flexibiliteit dus: ‘Wij kunnen ook eens zot doen, hoor.’

Je vraagt je eigenlijk af waar ‘het schone’ is gebleven. Hadden we daar trouwens de kunsten niet voor? Jazeker, zo was dat ooit, in een harmonieuze verhouding met het goede en het ware zelfs. En uiteraard zijn er ook vandaag nog een resem goed gecoiffeerde artiesten en andere leden van de (media-)elite die in een vredige wolk van schoonheid lijken te leven: ‘“fout” bestaat niet, schoonheid vindt hij overal’, gaf cobra.be onlangs de levenservaring van Dez Mona-zanger Gregory Frateur weer – knappe muziek, trouwens. Maar je voelt aan je fijne vingertoppen dat die ‘wolk’ nogal afdrijft van elke kritische reflex, en dus ook van elk werkelijk oordeel. Wie erin opgaat, neemt hooguit zijn ijdele wens voor waarheid.

Heeft schoonheid dan geen artistieke toekomst? Dat valt nog te bezien. Feit is alleen dat ze zich dan zal moeten verhouden (en positief onderscheiden) ten opzichte van al die mineure esthetische oordelen die veel meer als pasmunt werken in de volstrekt geësthetiseerde aandachteconomie van onze samenleving. Daarom is Our Aesthetic Categories: Zany, Cute, Interesting (2012) zo baanbrekend, het nieuwe boek van Sianne Ngai (die in 2007 Ugly Feelings publiceerde. Zij koppelt, tegen de traditie in, net die alomtegenwoordige ‘zwakke’ oordelen uit haar titel terug naar de manier waarop wij vandaag werken, communiceren en consumeren. En zo maakt ze van de esthetica eindelijk weer een kritisch zoeklicht in de meest fundamentele processen van sociale dynamiek die eigen zijn aan onze laatkapitalistische samenleving. Van de weeromstuit ontstaat ruimte om te (her)bekijken wat schoonheid in de toekomst kan betekenen.

Schoon genoeg!

De toekomst is, ook in het geval van schoonheid, nooit denkbaar zonder het verleden. Vooruit, dus, waar ging het fout? Deze eeuw is al te oud om schoonheid ‘niet pluis’ te noemen door de gruwel van de vorige, zoals Armando nog deed. Maarhij isjong genoeg om nog te wetenwaarom het schonenade Tweede Wereldoorlog zijn gezicht artistiek had verbrand, zoals Lucebert dichtte. Als sluitstuk van de burgerlijke cultuur had de cultus van het schone in de kunsten niet bepaald ‘de morele adel van de mens’ naar boven gewoeld, laat staan dat hij geleid had tot ‘het meest volmaakte van alle kunstwerken’: de politieke vrijheid, zoals de Duitse idealist Friedrich Schiller het gedroomd had in zijn nog altijd lezenswaardige Brieven over de esthetische opvoeding van de mens (1793).

Dat men in de twintigste eeuw geleidelijk brak met schoonheid als weg naar vrijheid, is dus nog altijd begrijpelijk. ‘Schoonheid zal convulsief zijn, of ze zal niet zijn’, had André Breton in het interbellum pauselijk verordend, aan het slot van zijn surrealistische roman Nadja (1927). De afzichtelijke stuipen van het burgerlijke schoonheidsideaal, het monsterlijke onderbewuste van de rede, kregen nu vrij spel. Kunst werd, na Duchamp, conceptueler, en schoonheid bijzaak. Of ze zocht haar heil in het sublieme, omdat het (daarbij horende) scenario van een overweldigende kracht die men ternauwernood overleeft, nu eenmaal meer op maat was van die hele mateloze, massamoorddadige eeuw (met zijn genocides en zijn atoombom) dan de hooggestemde harmonie van ‘Alle Menschen werden Brüder’.

Dat de commercie het schone meteen recupereerde op het moment dat de kunst het de rug toekeerde –  op de koop toe vaak met gebruikmaking van nieuwe technieken uit de kunst als montage en collage – deed zijn artistieke geloofwaardigheid nog zakken. Waar is Schillers romantische idee dat schoonheid ‘de vorm van de volmaaktheid’ is die tot ‘vrijheid’ leidt, meer geïnstrumentaliseerd dan in de reclame?  Kijk er Adam Curtis’ vierdelige documentaire The Century of the Self (2002) maar op na. Al vroeg in de eeuw ontdekt men dat de verkoop van (pakweg) auto’s aanzwengelt door er een vrouwelijk model van schoonheid naast te plaatsen, hoe onbenullig ook. De klant plant de belofte van vrijheid, die wordt opgeroepen door het schoonheidsideaal, associatief over op het nieuwe automodel, terwijl de incarnatie ervan in de vorm van een volmaakte vrouw hem doet geloven dat die belofte ook echt binnen bereik is. Het enige wat ‘hem’ ervan scheidt, is een zak geld.

Welkom in de economie van het verlangen. Vrouwonvriendelijk? Vanzelfsprekend. Een reductie van een politiek ideaal van vrijheid tot een ‘consumentistisch’ ‘idee’ op maat van de vrije markt? Absoluut. Esthetisering in functie van verkoop? Reken maar van yes. Het belette echter niet dat in de loop van de eeuw een populaire entertainmentindustrie van idolen, sterren, mannequins en pin-ups tot stand kwam die, in alle frivoliteit, net geënt is op de romantische cultus van het schone als vorm van volmaaktheid, gestut op een steeds perfectionerende techniek om die idolen ‘in beeld’ te brengen in alle massamedia. Reclameman Warhol maakt er zijn onderwerp van: hij reproduceert de zelf al clichématige reproductie van schoonheid bij de productie van mode-iconen en legt  quasimachinaal hun zielloze realiteit bloot.

Ineigen land schokt Louis Paul Boon van genot.Of is het van angst?Maniakaal, als een seismograaf, verzamelt hij foto’s van kindvrouwtjes en knipsels over het leven van ‘koninginnen met kronen van karton’. Gefascineerd? Jazeker. Maar terwijl een en ander met seksuele bevrijding wordt verward, stoot die fascinatie boek na boek op een taboe, systematisch geschonden door even seriële aanranders. Het lijkt alsof de moderne mens zich van een denkbeeldig tekort wil ontdoen, in zijn sacrale verering van de vrouw en de mal die men haar aanmeet. Als object van zijn verlangen naar volmaakt geluk verheft hij via haar een esthetische vorm tot norm, een ideale maat waartegenover zijn lichamelijke realiteit structureel tekortschiet – niet menselijk, maar wenselijk. De norm creëert het tekort dus, maar ook de wens eraan te beantwoorden. Schoonheid wordt transcendent, de mens een mankement.

En alles kan beter. Schoonheidswedstrijden zijn vandaag naar de marge verbannen, dom en potsierlijk, maar het streven naar vervolmaking is juist doorgedrongen tot in de kern van onze alledaagse ratrace, als dictaat. Sla de weekendbijlagen open. Design is everywhere, om de nieuwe normering maar meteen bij naam te noemen. Lachen met esthetische chirurgie, is gemakkelijk. Maar is er één (kranten)rubriek waar de beelden verder van de realiteit mogen afdrijven en toch voorbeeldig worden genoemd dan die over Wonen? Niets tegen een huwelijk van schoon en functioneel, zoals de modernisten design zagen, maar daar gaat het al lang niet meer over.

Het gaat, zogezegd ter inspiratie, om de perfectionering van soorten – onze soort van wonen, in casu – en meestal dan nog volgens een anorectisch, ‘uitgepuurd’ ideaal dat even onhaalbaar als onleefbaar is. De ontwerpen van Apple vindt iedereen typisch mooi, maar hun dynamiek bestaat erin te ‘etheriseren’: steeds lichter en leger, tot het design zelf quasigenetisch in de perfecte esthetische ervaring verdwijnt. ‘From jeans to genes’, om Hal Foster te citeren, is het ‘designen’ van (ons) leven hét debat van deze tijd.

Schoon genoeg?

Precies in die context moet je Sianne Ngais wonderprestatie situeren om de esthetica te revitaliseren. Even erudiet als vlot en overtuigend toont ze hoe esthetische categorieën als schattigheid (‘cuteness’), het interessante (‘the interesting’) en het clowneske of het geflipte (‘the zany’) het beste geschikt zijn om te begrijpen hoe hypercommercialisering, informatieverzadiging en performante prestatiedwang onze esthetische ervaring wijzigen, in een door en door geësthetiseerde wereld. Dat komt, vertelt ze in drie delen, omdat het zintuiglijke, affectieve weerspiegelingen zijn van hoe hedendaagse mensen consumeren, communiceren of informatie uitwisselen, en werken.

Hetgaat er Ngai dus nergens om een of andere esthetiek te promoten, laat staan het esthetische an sich. Wel ontrafelt ze, door een indrukwekkend web van populaire cultuur, kunst en filosofie, hoe het komt dat juist die ‘marginale’ esthetieken naar het centrum van onze alledaagse ervaring zijn gepromoveerd.

Zo legt ze over de schijnbaar onschuldige ‘commodity aesthetic’ van het schattige uit dat hij gestoeld is op een esthetisering en zelfs erotisering van machteloosheid die, zoals in koopgedrag, op toe-eigening uitdraait (en dus machtsuitoefening): van vertedering naar agressie. Via speelgoed en nabootsing van kindertaal komt Ngai zo ook bij de moderne poëzie uit, met haar notoire fascinatie voor al wat klein is (Gertrude  Steins Tender Buttons), om uiteindelijk de kritische kracht van de artistieke machteloosheid toe te lichten in het hart van Adorno’s worsteling met de relatie tussen kunst en macht. Je gaat er niet alleen opgefrist door kijken naar de steeds intiemere relatie tussen autonoom kunstwerk en koopwaar. Ik vroeg me tijdens het lezen ook af waarom juist Gezelles ‘waterding’, Van Ostaijens groetende Marc of het zieke dochtertje van Herman De Coninck zo tijdbestendig zijn gebleken in de schattige kamer van ons collectieve geheugen, om van de Calimero-metaforiek in de Vlaamse politiek nog te zwijgen.

Ook Ngais bespreking van ‘the performative aesthetic of the zany’ (het geflipte) heeft dat prikkelende. Ze koppelt zijn succes aan de steeds elastischer veronderstelde relatie tussen een persoon en zijn werk, in die zin dat de flexibiliseringseis van rollen (kunnen) spelen en switchen zelf een geflipte vorm van arbeid maakt. De relaties tussen werk en spel, niet het minst ook in de kunst zelf, en tussen ‘plezier’ en performantie worden heel wat minder komisch inhetlicht van die postindustriële esthetiek, door Ngai rijkelijk geïllustreerd met televisieshows, performancekunst en Nietzsches ‘vrolijke wetenschap’. Belachelijk, tot het lachen je vergaat. Je denkt uiteraard The Office en_Het eiland_, maar mijns inziens wordt onze hele (tragikomische) dwang van ‘onder stress’ te moeten blijven ‘performen’, in die analyse vervat, zowel op tv als op het werk.

Een vitale vorm van contact

Een mens begint ervan naar schoonheid te snakken, uitgeput van het permanente presteren en acteren. Ngai gaat niet op het potentieel van het schone in – ze tracht immers juist te breken met die exclusieve aandacht binnen de esthetica, al de variaties op de teloorgang endeterugkeer van het schone incluis. Maar haar analyse heeft als onmiskenbaar effect dat je daarover opnieuw gaat nadenken: welke plaats, welke betekenis heeft schoonheid binnen dat ruimere culturele plaatje van doorgedreven esthetisering?

Dat is precies wat de essaybundel Vital Beauty. Reclaiming Aesthetics__in the Tangle of Technology and Nature(2012) doet: schoonheid herzien in tijden van uitputting (door informatie, reality, crisis …), onder andere in een pittig interview met Wendy Steiner, bekend van Venus in Exile. The Rejection of Beauty in Twentieth-Century Art (2001). In inhoudelijk en ook kwalitatief wisselende bijdragen (een stuk over antropologie, lijnpatronen en het weer, iemand?) wordt een welkome aanzet gegeven omschoonheidniet langer als een zaak van passieve contemplatie te zien, maar als een vitale vorm van interactie. Iets te veel naar mijn zin gaat het daarbij over het mooie (negentiende-eeuwse) begrip van John Ruskin: ‘vitale schoonheid’. Maar de essays over ‘agency in the arts’ (Van Eck) en over de ecologische schoonheid als taak van de mediakunst, hier ‘agency arts’ (Mulder), blijven bij.

‘Bijblijven’ is misschien nog niet zo’n slechte omschrijving om te zeggen wat het schone met je doet. Dat drukt er ook de toekomst van uit, voorbij de korte termijn van morgen. Wat blijft je immers meer bij dan de ervaring je betrokken te voelen bij iets schoons, onwetend dat het schone ervan net schuilt in je aandacht voor iets of iemand anders. Schoonheid als een vorm van contact. Je kan er niet en nooit genoeg van krijgen.

Tom Van Imschoot is redacteur bij rekto:verso en docent aan LUCA School of Arts.

Sianne Ngai, Our Aesthetic Categories: Zany, Cute, Interesting. Cambridge-London: Harvard University Press, 2012.

Joke Brouwer, Arjen Mulder, Lars Spuybroek (eds.),Vital Beauty. Reclaiming Aesthetics in the Tangle of Technology and Nature.Rotterdam, V2_Publishing, 20