Scènes uit een digitaal huwelijk
Door J.Z. Herrenberg, op Fri Nov 07 2025 10:16:00 GMT+0000Auteur J.Z. Herrenberg onderneemt een nostalgische trip naar de beginjaren van de computer, langs floppydisks en tekstverwerkingsprogramma’s. Als een chirurg ontleedt hij het dradenrijke moederbord − ‘een sciencefictionstad in miniatuur’. De aanvankelijke terughoudendheid van de auteur tegenover het computerscherm maakt snel plaats voor een regelrechte obsessie: hij verslindt boeken over informatica, sluit zich aan bij een computerhobbygroep en bezoekt de jaarlijkse HCC-beurs − een digitale hoogmis. Geen gezwijmel meer over het geschreven woord of geweeklaag over sociale fragmentatie, het is de computer die de creativiteit én de sociale interactie bevordert.
Aan jou schrijf ik mijn tweede brief,
COMPUTER.
Ik heb levengevende hoogte- en frustrerende dieptepunten met je beleefd. De hele schepping heb jij virtueel aan mijn voeten gelegd. Via jou betrad ik werelden zonder tal: planetaire en visuele, muzikale en commerciële, literaire en ludische. Dankzij jou ken ik nu geestverwanten in alle windstreken en kan ik mijn vele (goedaardige) obsessies delen met even bezeten mede-enthousiastelingen. Mijn wildste romandromen verwezenlijk ik met jou, zoals ik nu samen met jou deze brief aan jou schep – een brief die, gezien je grote belang voor de mensheid, veel en veel langer had moeten uitvallen. Mijn excuses.
Nu ik terugdenk aan de desktopcomputer, de aan een plaats gebonden vorm die je toen voor mij aannam … wat kon je een hemeltergend struikelblok zijn! Ik lag soms een dag lang vreselijk met je te worstelen. Was jouw probleem ondoorzichtig softwarematig, dan had ik van alles uit te testen: instellingen aanpassen, programma’s verwijderen, zogeheten ‘drivers’ bijwerken enz. Speelde je hardware nukkig op, dan maakte ik je open: als een voorzichtige chirurg legde ik de schroefjes netjes bij elkaar en zag ik je daar ontroerend kwetsbaar op de tafel liggen, vol bewondering voor je miraculeuze, dradenrijke binnenste, het moederbord beneden mij een sciencefictionstad in miniatuur. Waarna ik genezend ingreep. Maar: een dag lang vreselijk worstelen? Soms vloeide de dag met zijn geploeter ongemerkt over in de nacht … Gelukkig kon ik dan ’s ochtends wel weer opgelucht wakker worden: probleem opgelost!
Nu ik terugdenk aan de desktopcomputer, de aan een plaats gebonden vorm die je toen voor mij aannam … wat kon je een hemeltergend struikelblok zijn!
Je bent ongelooflijk veelzijdig: radio en tv, vreugdeschepper en schrikverspreider, gluurder en venster, middel tot misleiding én verlichting, een stichtelijke weg en het grootste riool, 24/7. We zijn nu al dertig jaar samen, na aanvankelijke strubbelingen van mijn kant, en als ik dood ben zullen ze geestelijke resten van mij in jou aantreffen, zo verbonden zullen wij zijn geweest. Maar zover is het hopelijk nog niet. Laat mij ons vruchtbare jubileum schriftelijk vieren, gepast in nullen en enen!
Even terzijde: hoe komt het dat onze positie ten opzichte van elkaar qua voorzetsels zo frappant is? Een mens zit voor de tv, maar achter jou. Een machtsrelatie? Zit ik voor iets, dan ben ik de mindere: ik verschijn voor de rechter, sta voor de koning. (Uitzondering: als je een vergadering voorzit, dan leid je die.) Als ik daarentegen achter iets zit, dan heb ik de controle, trek ik aan de touwtjes. Ik zit achter de computer zoals ik achter het stuur zit. Simpel. Maar – klopt dat (nog) wel? De televisie mag dan in menige huiskamer met haar breedbeeld een hele wand opslokken – hoe meer beeld, hoe minder boek – jij slokt intussen ons hele leven op. We dragen jou zelfs als smartphone in de achterzak, een permanent infuus, en zijn zo de simultaanbewoners van twee werelden geworden. Een tv zet men uit of op standby, de meesten laten jou aan, een apparaat dat van geen tijd en plaats wil weten. Jij zit nu achter ons, lieve computer, meer en meer, wat door de waterzuipende AI waarschijnlijk naar een nog hoger, kritieker niveau zal worden getild.
Je bent ongelooflijk veelzijdig: radio en tv, vreugdeschepper en schrikverspreider, gluurder en venster, middel tot misleiding én verlichting, een stichtelijke weg en het grootste riool, 24/7.
Ik ga in deze brief terug naar de beginfase van onze relatie. Je kwam relatief laat in mijn leven. In de jaren 1980 begon je onstuitbare zegetocht door de samenleving, geholpen door de werkgever en diens ‘PC-privé-projecten’, met de P van ‘personal’. Je maakte je los van instituten en bedrijven, werd kleiner en kleiner. Geen zalenvullende mainframes meer, nee, een machine voor thuis. Toen ik je in 1994 interessant begon te vinden, maar je nog met weerzin bejegende, bestond je uit een systeemkast, een toetsenbord en een monitor. De opslagcapaciteit van je harde schijf stelde weinig voor, net als je processorkracht: je traagheid was soms zo zenuwslopend, dat de zin ‘Je kunt ondertussen koffie gaan zetten’ destijds zeer populair werd. Er waren ‘floppydisks’ waar ik mijn bestanden naartoe kon kopiëren. Sommige waren inderdaad buigzaam (floppy), andere hard. Ik stopte ze in een station (‘drive’) in diezelfde kast en moest commando’s intikken om de inhoud ervan zichtbaar te maken. In een nachtzwart scherm bracht ik leven. Bij Apple waren ze meteen visueler ingesteld, maar een Mac kon ik me niet veroorloven. De machine waarmee ik begon had ik een jaar te leen: een zogeheten XT, uit 1987, met DOS 5 erop, een sober besturingssysteem. De grafische schil, Windows, stond nog in de lelijke kinderschoenen.
Tekstverwerken was het enige waarvoor ik je wilde gebruiken. Het programma waarmee ik dat deed, heette WordPerfect 5.1. In het begin was ik enigszins in paniek. Schrijven met zo’n ding zal ik niet kunnen, zo tekende ik aan. De abstractie en de reinheid van een computer zijn schrikwekkend! Je kunt uitwissen, onzichtbaar maken, terugroepen enz., zonder dat je in de verste verte weet hoe je dat eigenlijk hebt bewerkstelligd. Je volgt de instructies, je geeft commando’s in dat walgelijke taaltje, en dingen gebeuren. Ik ben nog steeds geen vriend van het medium, ik vind het een gruwel. Ik vond ook de kijkrichting problematisch. Als ik iets op papier neerschreef, zat ik over de tekst gebogen. Nu moest ik recht voor me uit kijken, als naar een ander, terwijl mijn vingers speelden. Als ik schrijf vorm ik de woorden zelf. Ik zie schrijven als ‘zingen met de handen’ – een typering van het pianospel die ik ontleende aan mijn oude zangleraar Henk Milo – niet als de visuele toccata waartoe een computer je dwingt. De pagina’s verschijnen vóór me op het scherm, ik kan ze niet aanraken, ik zie het resultaat van de werking van mijn geest elektronisch tegenover me. Een jaar later, in 1995, was ik bekeerd.
Toen ik ja tegen jou zei, computer, veranderde mijn leven.
Maar voor ik mij volledig aan jou overgaf, computer, was ik bang dat mijn schrijfstijl zou gaan lijden onder het grotere gemak en dat ik misschien minder streng en precies zou zijn. Dat gebeurde niet. Net zoals voorheen stapelde ik versie op versie en verbeterde ik me een ongeluk om de tekst te laten corresponderen met het ideaal in mijn hoofd. De schrijfsensatie veranderde wel: ik had sterk het gevoel te filmen, ik voelde me een god in de montagekamer. Mijn woorden werden nu beelden op een scherm, de pagina een monitor, waarop woord en mens werden gemanipuleerd en gevolgd. De digitale werkwijze bevorderde onomstotelijk mijn creativiteit. Halverwege de jaren 1990, toen ik aan mijn romancyclus Door het Oog van de Cycloon begon, raakte alles in een stroomversnelling. Mijn geest maakte overuren, omdat die zich vrijelijk door de tekst kon bewegen, met hier een verbetering, daar een uitbreiding. Het corrigeren van één zin vergde niet langer dat ik soms eerst enkele bladzijden moest uitschrijven om in ‘de stemming’ te komen. Ik las gewoon hardop en zo geconcentreerd mogelijk over wat ik had, leefde me volledig in de scène in en zag en hoorde dan wat er mis was.
Toen ik ja tegen jou zei, computer, veranderde mijn leven. Mijn fascinatie voor jou was zo groot dat ik talloze boeken en tijdschriften over jou verslond. Ik begon me te verdiepen in informatica en in technologie in het algemeen, en in haar critici en filosofen (Ellul, Virilio, Weizenbaum en anderen). Jij dreef de monnik uit zijn kamer. Ik frequenteerde computerwinkels met hun aparte lucht, vooral in Rotterdam, gewoon om rond te kijken. Jij was voor mij een betoverend wezen geworden. Het ongestorven jongetje in mij juichte. De stripliefhebber die ik ooit was (en in zekere mate nog ben) voelde zich nu magisch aangeraakt door de kleurrijke icoontjes die het donkere DOS aan het zicht onttrokken – Microsoft had intussen Windows 95 geïntroduceerd, een grote stap vooruit.
Jij was voor mij een betoverend wezen geworden. Het ongestorven jongetje in mij juichte.
Ik was bezeten van jou, zelfs zodanig dat ik lid werd van de Hobby Computer Club (HCC), afdeling Delft. Elke donderdag kwamen ze bij elkaar, jonge en oudere mannen, vaak met hun computersysteem, in een schoolkantine aan de Molslaan. Voor het eerst oefende ik sociale vaardigheden die ik niet eerder nodig had gehad, als een persoon die altijd wars van groepen was geweest en veel liever één-op-één met mensen verkeerde. Ik leerde de truc om in een pratende kring ‘in te breken’. Ik had vóór mijn lidmaatschap al aardig wat kennis opgepikt; als ik geconfronteerd werd met een cirkel van ruggen, dan luisterde ik aandachtig naar het soms heftig besproken onderwerp. Wist ik daar iets van af, dan mikte ik een opmerking over een achterhoofd heen de groep in. En met effect: man kijkt om, beaamt of spreekt tegen, en de kring verruimt zich soepeltjes, nu met mijn persoon erbij … Na enkele donderdagen was ik ‘binnen’, een oude bekende. Ja, computer, jij hebt van mij een mens onder mensen gemaakt.
Het jaarlijkse hoogtepunt van de club was in november: de hcc-dagen, een grote computerbeurs die van vrijdag tot en met zondag duurde. Uit het hele land stroomden ze het Utrechtse Jaarbeursgebouw in: de knutselaars, gamers en nerds. De geur van ongewassen jekkies hing kruidig tussen de kraampjes. Je kon er je slag slaan, leuke hard- en software-ontdekkingen doen. Zelfs uit Duitsland kwamen standhouders. De beurs bood iets anders dan wat je in de winkel kon aantreffen, ze was nog niet zo gemonopoliseerd door de grote bedrijven. Dat veranderde rond 1997, met de opmars van de ‘multimediamachine’; toen werd je voorzien van speakerboxjes, grafische kaart en een cd-romspeler. Ja, toen de grote jongens begonnen mee te spelen, verloor de feestelijke hcc-beurs veel van haar charme. Ik zegde mijn hcc-lidmaatschap op. Ook het gezelligheidsgehalte van het clubleven kelderde toen jij steeds ‘gebruiksvriendelijker’ werd. Het grotere gemak bleek de doodsteek voor het hobbyisme.
De onontwarbare verwevenheid van reëel en virtueel in onze cultuur was begonnen.
Ik werd socialer, maar jij ook, computer. Jij werd een machine onder miljoenen en miljoenen machines. Je was tot dan toe in de privésfeer steeds geïsoleerd geweest, ‘standalone’, en jouw eindgebruiker was een eilandbewoner. Maar met de komst van ‘de digitale snelweg’, dankzij Tim Berners-Lee’s uitvinding van het World Wide Web, veranderde alles. Begin 1994 zag ik jou staan naast de informatiebalie op de eerste verdieping van de Rotterdamse Centrale Bibliotheek, mét internet. Ik nam nieuwsgierig achter je plaats en ‘surfde’ voor het eerst – surfen tussen aanhalingstekens, want de verbindingssnelheid was nog erbarmelijk. De browser was Netscape, geloof ik. Ik klikte op een willekeurige link en toen de pagina eindelijk laadde, bleek ik op een New Yorkse website te zijn beland. Dat bezorgde me een gevoel van opwinding, hoewel ik er nauwelijks iets kon doen. Ik had het prille begin van onze digitale toekomst gezien. In de maanden daarna werd de gestage opmars van internetcomputers in de bibliotheken een feit. De onontwarbare verwevenheid van reëel en virtueel in onze cultuur was begonnen.
Bij mij thuis liet ik het zo’n vaart niet lopen. Tot 2006 hield ik het web resoluut buiten de deur. Ik was op mijn hoede, wilde geen spion in mijn huishouden. Ik benutte het net volop in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en de TU-bibliotheek in Delft. Maar op termijn werd dat steeds onhandiger. Dus moest ik me opnieuw gewonnen geven, met verstrekkende gevolgen.
In de afgelopen dertig jaar, computer, heb je mijn leven immens verrijkt, meer dan ik hier kan zeggen. Ben je een zegen? Ja. Ben je een vloek? Eveneens. En dat ligt niet aan jou, maar aan de mensen. Gereedschap kan worden gebruikt of misbruikt, dat is de wet van deze wereld.
Toch ben ik blij dat je er bent. Ik zou niet zonder je kunnen.
In kritische dankbaarheid,
je liefhebbende Johan