Restitutie als zuiveringsritueel?

Door Eline Mestdagh, op Mon Aug 31 2020 22:00:00 GMT+0000

Moeten Europese overheden en culturele instellingen objecten die ze in een koloniale context verworven hebben teruggeven, en zo ja, aan wie? Er duiken rond restitutie snel veel prangende kwesties op.

Overal in Europa buigen overheden en culturele instellingen zich over de vraag wat ze moeten aanvangen met koloniale collecties. Dit resulteerde in verschillende landen in de publicatie van richtlijnen en rapporten. In Frankrijk bijvoorbeeld schreven Bénédicte Savoy en Felwine Sarr in 2018 in opdracht van president Emmanuel Macron het intussen breed geciteerde rapport ‘Restituer le patrimoine africain’.

Het rapport kwam er pas na een jarenlange strijd door de internationale ngo Conseil Représentatif des Associations Noires (CRAN). Ook in België won het restitutiedebat aan momentum, vooral door de leidende rol van de Afrofeministische organisatie BAMKO-CRAN. De geviseerde instellingen, zoals de Belgische overheid en het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) of AfricaMuseum, reageerden aanvankelijk vertwijfeld of defensief, maar ondertussen is ook daar het denkproces over restitutie begonnen.

Wat kunnen hun inspanningen betekenen als antwoord op de restitutie-eis vanuit de Belgische Afrikaanse diaspora en vanuit de Democratische Republiek Congo, Rwanda en Burundi?

Restitutie betekent de teruggave van (delen van) collecties die in het verleden op onrechtmatige of onrechtvaardige wijze zijn verworven.

Restitutie betekent strikt genomen de teruggave van (delen van) collecties die in het verleden op onrechtmatige of onrechtvaardige wijze verkregen zijn. Restitutiedebatten gaan echter niet alleen over de objecten zelf. Minstens even belangrijk zijn de bijhorende verontschuldiging en ‘herstel’ voor een historisch onrecht. Het moeizame verloop van veel restitutiedebatten maakt duidelijk dat er iets verwacht wordt dat verder reikt dan enkel de teruggave zelf: er moet iets structureel veranderen in het heden.

Daarom is het zinvol om ‘restitutie’ te beschouwen als een rituele performance. Het is een praktijk die op performatieve wijze, door bepaalde uitingen en symbolen, een overgang markeert van een ‘oude toestand’, die van het onrecht, naar een ‘nieuwe toestand’, waarin dit verleden (meer) hersteld is. Omwille van die performatieve functie van restitutie, is de impact van restitutie sterk verschillend van het discours waarin de restitutiepraktijk is ingebed. Als ritueel kan restitutie voor sommigen wel degelijk bijdragen aan het gevraagde herstel en een verontschuldiging voor verleden onrecht in zich dragen.

Maar hoe men over restitutie spreekt of hoe ze wordt uitgevoerd, kan een overgang naar een (meer) rechtvaardige nieuwe toestand ook belemmeren, bijvoorbeeld door verantwoordelijkheden voor het verleden discursief te ‘aborteren’ en samen met de objecten weg te sturen. Om alert te zijn voor dit risico, is het van belang om na te gaan wie precies wat bedoelt met ‘restitutie’.

Restitutie als herstel

Restitutieclaims zijn nauw verweven met de roep om ‘rechtvaardigheid’ en ‘herstel’ van koloniaal onrecht. In 2018 vroeg een collectief van kunstenaars, academici en dekoloniale verenigingen in België publiekelijk om restitutie in een open brief in Le Soir. De auteurs eisten niet alleen een teruggave van Afrikaanse objecten en menselijke resten, maar ook dat er ‘recht zou worden gedaan’. Zo vroegen ze om officiële verontschuldigingen voor het koloniale onrecht en om herstelbetalingen.

Participatie: herstel van ongelijke relaties in België

In België werd vooral het AfricaMuseum gevraagd om restitutie, hoewel ook het Museum voor Natuurwetenschappen en de Université Libre de Bruxelles werden aangesproken. Niet toevallig ging het publieke debat over de koloniale objecten hand in hand met de discussie over de renovatie van het AfricaMuseum. De vernoemde open brief richtte zich dan ook tot Tervuren. Het stelde voor om tijdens de heropening van het museum op 8 december 2018 een ‘mortuarium’ in te richten voor objecten waarvan bekend is dat ze met geweld werden onteigend. Tijdens de heropening zelf intervenieerden activisten met de slogan #notmyafricamuseum, om duidelijk te maken dat ze zich niet door het museum vertegenwoordigd voelden. Slogans zoals ‘Stolen Past/Stolen Present’ en ‘End White Power Over African Heritage’ maakten duidelijk dat eigenaarschap of controle over koloniale voorwerpen één van de belangrijke grieven was en is. De vraag naar restitutie vanuit de Afrikaanse diaspora is te begrijpen als deel van een bredere eis om participatie in een museum dat zich presenteert als uithangbord van het ‘Afrikaanse erfgoed’.

In de openbare communicatie van de museumdirectie benadrukte het AfricaMuseum dat het een ‘forum’ en een ‘thuis’ wilde worden voor Afrikaanse gemeenschappen en sprak het op internationale conferenties lovend over haar ‘vruchtbare’ samenwerking met de Afrikaanse diaspora. In de afgelopen jaren heeft het museum verschillende acties ondernomen om mensen van Afrikaanse afkomst te betrekken. Het nodigde Afrikaanse kunstenaars en curatoren uit, zette internationale onderzoeksprojecten op en creëerde adviescommissies zoals het COMRAF (Comité de concertation MRAC-associations africaines) en de Groupe de Six (G6).

Veel samenwerkingen waren echter tijdelijk en op vrijwillige basis. Dit tijdelijk en vrijwillig karakter heeft gevolgen voor de wederkerigheid van de werkrelaties, omdat het machtsverschillen creëert tussen de vastbenoemde museummedewerkers en de kortstondig geëngageerde Afrikaanse of diasporapartners. Zij zijn voor de toegang tot archieven en collecties sterk afhankelijk van museummedewerkers. De kortlopende, ad-hoc- en vrijwillige verbintenissen wegen bovendien nauwelijks op tegen het feit dat mensen van Afrikaanse afkomst sterk ondervertegenwoordigd zijn binnen de langdurige staf- en gidscommissie van het museum, zoals ook werd opgemerkt in een peerreviewrapport van BELSPO in 2015. Sommige leden van adviesorganen die met het museum samenwerkten rapporteerden over een epistemische machtsstrijd. De kennis van Afrikaanse experten werd niet gewaardeerd als 'expertise' maar geframed als ‘activisme’. Ongeacht de vraag of die gebrekkige samenwerking het gevolg is van slecht beleid of van slecht uitgevallen goede bedoelingen, blijft het resultaat hetzelfde. De teleurstelling in de tot op heden gefaalde structurele samenwerking heeft de eis om restitutie enkel versterkt.

Het is tekenend dat socioloog Véronique Clette-Gakuba in haar onderzoek naar de relaties tussen het AfricaMuseum en de diaspora de ontoereikende betrokkenheid benoemt als een ‘politics of non-restitution’. Ze verwijst daarmee naar de beperkte participatie in het ‘mee-vertellen’ van de koloniale geschiedenis van België. Het feit dat objecten die belangrijk zijn voor restitutieactivisten in handen zijn van een instelling die onvoldoende rekening houdt met hun verzuchtingen leidt ertoe dat anderen ‘hun’ geschiedenis vertellen en ze zich daarin niet herkennen.

‘Participatie’ verwijst niet alleen naar concrete betrokkenheid bij een instelling maar ook naar de deelname aan het historische debat over ‘wat er is gebeurd’ en over de relevantie van het verleden voor het heden.

De vraag om restitutie is kortom verbonden met het verlangen om het eigen verhaal te kunnen vertellen. Dit is overigens niet specifiek aan België. In de context van de restitutiezaak rond de Getty Bronzes stelde archeologe Claire Lyons dat de strijd om het verleden te kunnen vertellen de kern is van restitutiedebatten. ‘Participatie’ verwijst bijgevolg niet alleen naar concrete betrokkenheid bij een instelling zoals het AfricaMuseum, maar ook naar de deelname aan het historische debat over ‘wat er is gebeurd’ en over de relevantie van het verleden voor het heden. Hetgeen moet worden teruggegeven beperkt zich niet tot de objecten zelf, maar omvat ook het spreekrecht over de objecten. De restitutievraag vanuit de diaspora eist daarom tegelijk een binnenlands antiracismebeleid dat een duurzame integratie garandeert van deze burgers in de Belgische culturele instellingen en in het publieke debat.

Soevereiniteit: herstel van geopolitieke ongelijkheid

Naast de participatiekwestie motiveren restitutieactivisten hun eis ook in termen van ‘teruggave van soevereiniteit’ aan de Democratische Republiek Congo, Rwanda en Burundi. In dit discours is datgene wat ‘hersteld’ moet worden niet in de eerste plaats de raciale ongelijkheid in België, maar wel de geopolitieke ongelijkheid tussen België en haar voormalige koloniën en de afhankelijkheidsrelatie van de culturele instellingen aldaar ten aanzien van deze in België.

In dit discours wordt ook de monetaire waarde van de objecten ingezet, gekoppeld aan de schuld van Afrikaanse landen in het algemeen. In hun open brief refereren de pleitbezorgers van restitutie bijvoorbeeld aan de economische dimensie van restitutie. Ze wijzen erop dat negentig procent van het Afrikaanse erfgoed zich op het Europese continent bevindt en dat dit de economische ontwikkeling van Afrikaanse landen belemmert, in het bijzonder op het vlak van toerisme. Anderzijds zien sommigen de monetaire waarde van de objecten en hun status als ‘kunstobject’ ook als een inbreuk op de vrijheid van de gemeenschappen waaruit ze afkomstig zijn om zélf betekenis toe te kennen. Teruggave moet ervoor zorgen dat deze gemeenschappen opnieuw zeggenschap krijgen over de objecten en hun verleden, en minder afhankelijk worden van politieke inmenging door België.

Restitutie als reparatie

Beide eisen tot herstel, in België en internationaal, zijn ingebed in een bredere dekolonisatiestrijd waarin ‘reparatie’ een kernbegrip is. De focus ligt hier op het onrechtvaardige feit dat een groot deel van de collecties van het AfricaMuseum verworven is in een koloniale context, meestal zonder instemming van de lokale bevolking en vaak met bruut geweld. ‘Reparatie’ gaat hier om het herstel van dit historische onrecht en van de ongelijkheden die daarvan nog steeds het gevolg zijn.

Beide eisen tot herstel, in België en internationaal, zijn ingebed in een bredere dekolonisatiestrijd waarin reparatie een kernbegrip is.

Zoals Joachim Ben Yakoub en Gia Abrassart eind vorig jaar uiteenzetten in hun bijdrage aan de internationale conferentie ‘Restitution of Colonial Collections in Europe’, is restitutie geen geïsoleerde actie, maar opent ze een doos van Pandora. Restitutieverzoeken in België houden nauw verband met de eis tot een inclusief debat over koloniale beelden in de openbare ruimte, tot een kwijtschelding van de schulden van Afrikaanse landen en tot een gelijke toegang tot werk, huisvesting, sociale diensten en gezondheidszorg. Restitutie moet daarbij het pad effenen voor een collectieve verantwoordelijkheid die tot erkenning en verontschuldiging voor onrecht uit het verleden leidt, maar ook de blijvende effecten in het heden erkent en rechtzet.

Restitutie als zuiveringsritueel

Welke antwoorden zijn er intussen gekomen op de geformuleerde restitutie-eisen? Hoewel musea zelf geen transnationale restitutie kunnen initiëren omdat dit tot de bevoegdheden van een overheid behoort, kunnen ze een voortrekkersrol spelen door bijvoorbeeld zelf actief in te zetten op herkomstonderzoek of door als vragende partij op te treden tegenover de overheid.

In België stond het AfricaMuseum jarenlang weigerachtig tegenover restitutie, maar de laatste jaren voelde het de hete adem van de restitutiebeweging in de nek.

In België stond het AfricaMuseum jarenlang weigerachtig tegenover restitutie, maar de laatste jaren voelde het, in navolging van buitenlandse musea, de hete adem van de restitutiebeweging in de nek. Het nam restitutie op in zijn operationeel plan voor publieksgerichte diensten. Het MAS in Antwerpen wierf een curator beeldvorming aan om te werken aan haar Afrikacollectie en FARO, Vlaams Steunpunt voor Cultureel Erfgoed, riep in navolging van onze buurlanden een commissie in het leven om restitutierichtlijnen te ontwerpen voor de Vlaamse erfgoedsector. Maar niet alle initiatieven lijken te beantwoorden aan het soort restitutie waarom wordt gevraagd.

Restitutie als ‘digitalisering’

Tegenover de eis tot fysieke teruggave van objecten stellen instellingen soms een restitutie die gaat over de toegankelijkheid van de collecties onder de vorm van uitleningen, reizende tentoonstellingen of digitale of analoge kopieën. In 2005 stelde de directeur van het AfricaMuseum, Guido Grysseels, voor de International Council of Museums (ICOM) dat ‘de volledige teruggave van alle objecten die gedurende de koloniale periode verzameld werden, niet voorzien kan worden’ (eigen vertaling). Grysseels meende dat het AfricaMuseum haar verantwoordelijkheid op het vlak van restitutie al ‘heel serieus’ nam, doordat het investeerde in capacity building in Afrika en in het ontsluiten van haar collecties via digitalisering.

In dezelfde lijn stelt het museum vandaag dat het een beleid ontwikkelt om ‘de toegang tot zijn collecties voor Afrikaanse musea te vergemakkelijken. Het digitaliseert cultureel erfgoed zoals archieven, foto’s en films, en zal ze in die vorm overdragen aan de betrokken landen’. Hoewel het openstellen van collecties voor derden inderdaad als een vorm van ‘restitutie’ kan worden gezien, moeten we ons afvragen of deze acties werkelijk bijdragen tot het herstel van scheefgetrokken verhoudingen of het gebrek aan participatie van de Afrikaanse diaspora in de instellingen.

Restitutie op westerse voorwaarden

Wat eveneens opvalt in de reactie van het AfricaMuseum op de restitutie-eisen, is de wijze waarop het nog steeds eenzijdig voorwaarden stelt aan de manier waarop dit moet gebeuren. De focus op de ondersteuning van musea in Afrika en de enge definiëring van wat een ‘legitieme vraag’ is, zijn veelzeggend. In het hedendaagse debat over restitutie in België verwijst het AfricaMuseum graag naar zijn rol als nobele bewaarder van kostbare collecties en naar het feit dat een teruggave gepaard moet gaan met de garantie dat het land van herkomst de objecten met eenzelfde zorg zal behandelen en bewaren.

De bezorgdheid dat Afrikaanse landen het minder goed zouden doen geeft om te beginnen blijk van een (al dan niet intentioneel) paternalisme, maar bovendien houdt deze houding geen rekening met de rol die westerse overheden en musea zélf hebben gespeeld in het toekennen van monetaire waarde aan de objecten, door ze te verheffen tot ‘kunstobjecten’, ‘erfgoed’ of exotische curiosa, terwijl ze voor de gemeenschappen waaruit ze afkomstig zijn vaak een andere betekenis hadden of nog hebben.

Voor een ‘resocialisatie’ van objecten is geen plaats binnen een houding die a priori stelt dat de objecten als ‘erfgoed van de mensheid’ in een vitrine moeten staan.

Antropoloog Maarten Couttenier, werkzaam binnen het AfricaMuseum, illustreerde hoe het inmiddels beruchte collectiestuk ‘eo.0.0.7943’ door de afstammelingen van de gemeenschap waaruit het werd geroofd ook vandaag nog wordt gezien als een levend beeld. Tijdens een emotioneel debat in 2016 claimden enkele lokale gezaghebbers in Boma dat het beeld opnieuw zou kunnen worden gebruikt in lokale tradities. Maar voor zo’n ‘resocialisatie’ van objecten, zoals ook Felwine Sarr en Bénédicte Savoy bepleiten in hun rapport, is geen plaats binnen een houding die a priori stelt dat de objecten als ‘erfgoed van de mensheid’ in een vitrine moeten staan. Zoals hierboven aangegeven, schuilt achter de vraag om restitutie vaak het verlangen om te kunnen participeren in het toekennen van betekenis aan een object. Een eenzijdige focus op de objecten als louter kostbaar erfgoed sluit diegenen uit die de objecten op een andere manier beschouwen.

Restitutie als ‘samenwerking’

Om haar constructieve rol te benadrukken verwijst het AfricaMuseum naar zijn operationeel plan uit 2018: ‘Het KMMA houdt een open houding ten aanzien van mogelijke restitutievragen, waarbij transparant historisch onderzoek naar de collectievorming en internationale afspraken over eigenaarschap van museaal erfgoed richtinggevend zullen zijn. Proactief worden samenwerkingen ter ondersteuning van (Centraal-)Afrikaanse musea en erfgoedinstellingen sterk aangemoedigd.’ Hoewel dit op het eerste gezicht een beloftevol initiatief lijkt, is de framing van restitutie in termen van ‘ondersteuning’ of ‘samenwerking’ niet onschuldig.

Toen het AfricaMuseum tussen 1977 en 1982 een totaal van 1042 objecten teruggaf aan het toenmalige Zaïre nadat Mobutu hierom had gevraagd in het kader van zijn authenticité-politiek – zijn campagne rond Afrikaans cultureel zelfbewustzijn – communiceerde het hierover als een ‘gift’ en een ‘samenwerkingsverband’ in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Zoals aangetoond in een zorgvuldig onderzoek door Sarah Van Beurden, associate professor aan de Ohio State University, bleef het Congolese regime gedurende het hele proces spreken over de teruggave als een ‘reparatie’. Daarmee wilde het aan de teruggave een betekenis toekennen van een ‘herstel’ voor gedaan onrecht in het verleden. Het AfricaMuseum weigerde mee te gaan in die formulering.

Door te blijven benadrukken dat het om een schenking ging in het kader van een samenwerking, en door op die manier geen gehoor te geven aan de claim om reparatie uit Zaïre, bleef het voormalige KMMA een imago van morele superioriteit en vrijgevigheid cultiveren. Dit maakte de restitutie eerder een daad van (koloniale) dominantie dan een uitwisseling tussen gelijken. In het toekennen van betekenis aan de teruggave was het spreekrecht ongelijk verdeeld. Dat het AfricaMuseum ook vandaag nog restitutie benoemt als een ‘samenwerking’ en niet als een ‘reparatie’, staat daarom in schril contrast met de vragen om erkenning en herstel van structureel onrecht.

Naar restitutie als transformatief ritueel

Het is toe te juichen dat ook in België het debat over restitutie is losgebarsten. Culturele instellingen hebben de roep om teruggave van koloniale collecties gehoord en verschillende onder hen buigen zich via ethische commissies over de vraag op welke manier ze dit kunnen doen. Het is ook toe te juichen dat een instelling zoals het AfricaMuseum actiever inzet op herkomstonderzoek en op het toegankelijker maken van collecties. Het taboe op restitutie lijkt daarmee doorbroken. Toch blijft het belangrijk om alert te zijn voor de taal waarin over restitutie wordt gesproken. Een teruggave op zichzelf betekent niet automatisch een herstel van historisch en hedendaags onrecht.

In het kader van politieke verontschuldigingen voor historisch onrecht spreekt historicus Michel-Rolph Trouillot over ‘abortive rituals’ of zuiveringsrituelen. Hij wijst erop dat politieke verontschuldigingen hedendaagse verantwoordelijkheden voor het verleden discursief uit het heden kunnen verbannen door een kunstmatige breuk op te werpen tussen heden en verleden. Een verantwoordelijke overheid of instelling kan zichzelf losknopen van haar identiteit als verantwoordelijke of schuldige door zichzelf te ‘zuiveren’ via het ritueel van de verontschuldiging.

Hetzelfde risico bestaat bij restitutie. Verleden en heden worden mogelijks van elkaar losgeknipt: Omdat ik jullie objecten heb teruggeven, kan ik mezelf nu opnieuw opwerpen als de goede weldoener en samenwerker, en ben ik niet langer de erfgenaam van een historische verantwoordelijkheid. Ook restitutie in de vorm van een schenking, een digitalisering of een samenwerking kan ‘herstel’ in de weg te staan doordat het een sluier werpt over de structurele én hedendaagse onrechten die hersteld moeten worden. Om die reden is het van belang dat het debat over restitutie niet alleen over de teruggave zelf gaat, maar ook over de taal waarin we erover spreken.