Reeks: het Vlaamse cultuurbeleid in Afrika, deel II - Zuid-Afrika

Door Wouter Hillaert, op Wed Sep 01 2010 08:49:00 GMT+0000

Onder Bert Anciaux zette de Vlaamse Gemeenschap in op culturele samenwerking met Zuid-Afrika, Marokko en Congo. Veel aandacht is daar in Vlaanderen nooit voor geweest, maar er zijn wel degelijk (per land erg diverse) plannen bedacht en projecten gerealiseerd. Wat valt uit hun verwezenlijkingen en eventuele fouten te leren voor de toekomst? Rekto:verso ging het vragen aan de Afrikanen zelf. Op zoek naar een coherente visie rond cultuur en ontwikkeling.

Dit artikel kwam tot stand met de hulp van het Fonds Pascal Decroos

FLANDERS FITS YOU

Deze maand loopt in Zuid-Afrika het Batsha-Jeugd-project ten einde: drie jaar lang hielp de Vlaamse Gemeenschap vier Zuid-Afrikaanse gemeenschapscentra om culturele trajecten uit te bouwen voor hun lokale jeugd, goed voor een miljoen euro per jaar. Nogal wat betrokkenen in Zuid-Afrika en Vlaanderen blijven met frustraties zitten over de werkwijze en de output. Auto’s met constructiefouten rijden ook maar half zo goed.

Met een stuk of dertig zijn ze: de jongens en vooral meisjes die onder het oog van hun niet veel oudere leraar gretig danspassen inoefenen in de spiegelzaal van Mmabana Arts and Cultural Centre, in de provincie Vrijstaat. Door de boxen schalt Vangelis’ bekende ‘Conquest of Paradise’ naar zijn climax. De zwarte tieners repeteren voor een verre droom: echte dansers worden. In hun blik strijdt een ernstige concentratie met uitgelaten twinkels, en daar zijn ze niet alleen in. Ook in de aanpalende sporthal warmt klein en groot op voor de gymnastiekles, terwijl in de theaterzaal een stukje wordt ingeoefend rond racisme tegen vluchtelingen uit Zimbabwe.

Mmabana leeft weer. Met zijn naaiatelier, beeldhouwruimte en muziekstudio’s behoort het tot een van de grotere en beter uitgeruste Community Arts Centers in Zuid-Afrika. Net zo professioneel oogt het Batsha-Jeugd-logo in zijn inkomhal, met de beide partners eronder: het Zuid-Afrikaanse National Youth Development Agency (NYDA) en de Vlaamse Gemeenschap. ‘Flanders fits you’, luidt het bijschrift. Is dat ook zo?

HILLAERTafritzakskeHet Batsha-Jeugd-programma is een aflopend initiatief van Bert Anciaux, ex-minister van Cultuur, Jeugd en Sport, binnen zijn internationale beleid. Het werd opgestart als de kroon-op-het-werk van een Vlaams-Zuid-Afrikaanse culturele samenwerking die teruggaat tot 1996, toen Vlaanderen met het postapartheidsbewind een samenwerkingakkoord tekende voor de beleidsdomeinen onderwijs, kunst, cultuur, wetenschap, technologie en sport.

Concreet zette Anciaux op 22 mei 2007 zijn handtekening onder een ‘Memorandum of Understanding’ met Essop Pahad, ‘minister van de president’. Het opzet van hun overeenkomst: de uitbouw, toepassing en verspreiding van een hanteerbaar kader voor jeugdontwikkeling, via cultuur- en sportprogramma’s in vier lokale gemeenschapscentra. De beoogde resultaten: meer sociale cohesie, participatie en moreel besef bij (township)jongeren, plus de realisatie van een voorbeeldmodel en -visie voor ook andere community centers, om via artistieke workshops meer toekomstperspectieven te bieden aan hun lokale jeugd.

Men vertrok niet van wat het centrum nodig had, maar van wat de Vlamingen wilden bereiken

Het mag duidelijk zijn dat dit project met Zuid-Afrika hemel en aarde verschilt van het Vlaamse beleid in Congo (rekto:verso 42). Niet zozeer artistieke, wel ontwikkelingsdoelen primeerden. Niet kunst is de noemer, wel jeugd. Bovendien trad de Vlaamse Gemeenschap hier zelf op als initiatiefnemer, terwijl het in Congo enkel geld gaf aan het eigen parcours van de KVS. Met Zuid-Afrika betreft het dus een intergouvernementeel plan: de centrale as van het project (goed voor circa 130 000 euro per jaar) is die tussen het Vlaamse Ministerie van Cultuur, Jeugd, Sport en Media en het Zuid-Afrikaanse Departement Jeugd in Pretoria, het NYDA, waar de Vlaamse projectcoördinator Tine Cornillie drie jaar lang kantoor hield.

Spelen verder mee in het verhaal: de vier lokale centra (Mmabana/Bloemfontein, BAT/Durban, Ipelegeng/Soweto en Nyanga/Kaapstad, samen goed voor ongeveer 440 000 euro steun per jaar) en acht Vlaamse ‘structurele operatoren’ die jaarlijks 40 000 tot 60 000 euro ontvingen om projecten te ontwikkelen met de vier centra: Poppunt, Danspunt, Vlamo, Buurtsport, FARO, the Internationals, Archidee en Crossroads.

Een bont lijstje inderdaad, van steunpunten en mondiale kunstenorganisaties. Het was Anciaux’ kabinet zelf die deze mozaïek samenstelde, en de organisaties in stelling bracht. Enkel de drie laatste hadden in 2007 al concrete ervaringen met Zuid-Afrika. Opvallend genoeg werd ook geen enkele speler uit de jeugdsector opgenomen. Een veeg teken?

COMMUNITY CENTRA OP PLATTE BANDEN

Zeker beantwoordt de focus van de Vlaamse Gemeenschap op Community Arts Centers aan een plaatselijke nood. Tijdens de apartheid ontstonden nogal wat centra (vergelijk ze met cultuurcentra in een sociaalartistiek kleedje) als unieke plekken voor de kunstexpressie en sociaaleducatieve emancipatie van de uitgesloten zwarte gemeenschap. In 1994 erkende de nieuwe ANC-regering wel de cruciale rol van die centra in ontwikkelingsvraagstukken, maar koos het vreemd genoeg voor de bouw van 42 nieuwe centra, in plaats van subsidies aan de bestaande.

Vijf jaar later slaagde nog slechts een kwart van die ‘RDP-centra’ erin om een minimale dagelijkse werking te handhaven, en dan nog zonder gekwalificeerd personeel. Ook de oudere ‘ngo-centra’ kampen vandaag vrijwel allemaal met erg onzekere budgetten, mank management of te weinig gemeentelijke inbedding, zegt expert Gerard Hagg. ‘In de township is een community arts center een van de weinige fysieke structuren die iets voortbrengt, maar ze werken voortdurend op het randje van instorten. Als er geen echt drijvende krachten zijn die er wonen, met een opleiding en de beschikking over geld, valt het plat.’

Het is crazy dat de Vlaamse Gemeenschap geld spendeert om centra aan de gang te houden, terwijl dat geld ook hier aanwezig is.

Het moet die toestand geweest zijn die Anciaux raakte, toen hij half 2006 twintig centra aandeed op een kleine week. Vlaming Jasper Walgrave, betrokken bij een eerder Vlaams programma rond gemeenschapscentra en nu werkzaam in Kaapstad, werkte dat bezoek toen uit. ‘Al van bij aanvang was het idee van de Vlaamse Gemeenschap: we willen vier centra steunen. Mijn eindrapport beveelde aan om dan de sterkste vier te kiezen, maar dat heeft het kabinet niet gevolgd. Vooral de keuze voor Nyanga in Kaapstad was onbegrijpelijk. Die groep kunstenaars had zelfs geen gebouw. Om dan per jaar een miljoen Rand (110 000 euro) op een onbestaand centrum in een township te storten, is gekkenwerk. Je hebt minstens een apparaat nodig om dat te beheren.’

Ook het Zuid-Afrikaanse NYDA, dat Batsha-Jeugd nu superviseert, is sceptisch over de erfenis van zijn vorige structuur, de National Youth Commission (NYC). Volgens Tine Cornillie zou het nieuwe departement nooit meegegaan zijn in een samenwerking met deze centra, bij gebrek aan effectenonderzoek. ‘Was dat wel gebeurd, zegt het NYDA nu, zouden zeker niet alle vier centra onze test doorstaan hebben.’

VLAANDEREN ALS VREEMDE CHAUFFEUR

Vandaag staat er sinds een klein jaar wel degelijk een ‘gebouw’ in Nyanga. Het is niet betaald met Vlaams geld, maar ontworpen door een Zwitserse architect: een combinatie van steen en MAERSK-containers, net groot genoeg voor een kantoortje. De Batsha-Jeugd-programma’s gaan buiten door, in de containers en op nabije scholen. ‘Sticks’ Mdidimba, medeoprichter van de Nyanga-groep, is er de Vlamingen erg erkentelijk voor. ‘De Vlaamse middelen hebben ons en onze jongeren een hoop activiteiten bijgebracht en de criminaliteit in de gemeenschap verlaagd. Ook scholen ervaren nu dat hun leerlingen via kunst een ander soort intelligentie oppikken.’

Je hoort het ook bij andere centra. ‘We hebben nu echt een visie en beleid rond jeugd ontwikkeld’, aldus Nise Malange, directrice van BAT in Durban. ‘Daarvoor waren we gewoon wat bezig met jongeren.’ Het ‘Youth Development Programme’ van Batsha-Jeugd heeft de centra extra expertise geboden om townshipjongeren meer skills bij te brengen. Het gaf werk aan voorheen vaak vrijwillige artistieke werkers en vormde ook nieuwe jonge begeleiders om op hun beurt weer voetballertjes, acteurs of muzikanten te vormen.

hillaertzafrika_01Streetelevation

Maar er is ook fundamentele kritiek. Bij de opstart van Batsha-Jeugd was het de centra niet duidelijk wat nu juist de bedoeling was. ‘Het concept is nooit terdege geïntroduceerd’, aldus manager Panka Modise van Ipelegeng in Soweto. ‘Ook van onze eigen overheid kenden we de vereisten niet. Het programma was al gestart voor we wisten waarop we geëvalueerd zouden worden. Uiteindelijk heeft het ons twee jaar gekost om de juiste methode te vinden. En nu we die kennen, loopt de funding af.’

Modise geeft toe dat het ook aan Ipelegeng zelf ligt. Drie dagen verblijven in het ruime centrum uit 1984, nog steeds onder voogdij van de Anglicaanse Kerk, volstaat om aan te voelen dat het een plek is met uiteenlopende belangen, onderlinge spanningen tussen artiesten en directie, en allerlei geruchten. Er zou in 2008 geld verduisterd zijn voor eigen gebruik, de vorige projectmanager werd dan ook ontslagen. Dat gebeurt op wel meer ontwikkelingsplekken waar plots (te) veel geld beschikbaar is. Ook in BAT ervaarde Nise Malange ‘real bad tensions’.

Voor de gedreven voorzitster van het nationale Community Arts Network ligt het probleem echter dieper. Ze ziet Batsha-Jeugd niet als een programma waar BAT zelf eigenaar over is, maar als een vreemd, luxueus lichaam dat vanuit de kelderverdieping aangestuurd werd door Pretoria en Vlaanderen. ‘Terwijl beneden mooie Mac-computers werden binnengedragen, dreigden hierboven mensen hun job te verliezen door onze grote geldzorgen na de crisis. Het voelde als verhongeren naast het eten dat op slot zat in de kast. Als je dat geld met je centrum dan gebruikt voor het werk dat je doet, steel je het blijkbaar.'

‘Het plan leek heel erg op de oude tied aid

'Ik herinner me nog de woorden van Bert Anciaux – een fantastisch persoon – toen hij hier in korte broek rondliep in BAT: “deze centra doen me denken aan onze cultuurcentra in België, en we willen ze versterken in wat ze doen.” Maar de prioriteiten lagen verkeerd. Men vertrok niet van wat het centrum nodig had, maar van wat de Vlamingen wilden bereiken. Het ging niet om duurzaamheid, het was het pushen van een agenda. We apprecieerden wat we kregen, en hebben ervan geleerd. Maar ik zou mijn centrum nooit meer door zoiets laten sturen, zelfs al gaven ze me vijf miljoen.’

Gouvernementele constructiefouten

Dit is niet de mening van alle centra, en zeker niet die van de jongere generatie die veelal het jeugdontwikkelingsprogramma zelf uitvoert. Maar een Zuid-Afrikaanse impactstudie over Batsha-Jeugd, besteld door NYDA en uitgevoerd door het Human Sciences Research Council, erkent de frustraties en schrijft ze vooral op conto van de architecten van het plan. Zij consulteerden te weinig hun achterban, namen geen tijd voor een gedegen contextanalyse en negeerden de in 2005 vastgelegde Zuid-Afrikaanse principes rond ontwikkelingshulp. ‘Het plan leek heel erg op de oude tied aid, waarbij noordelijke landen zuidelijke landen dwingen om het leiderschap van het Noorden aan te nemen.’

Gerard Hagg, hoofd van de studiedienst, is bij hem thuis in Pretoria ook scherp voor Anciaux zelf: ‘Niet alleen uit het basisakkoord bleek al dat de minister eenvoudigweg alle regels van zijn eigen departement overtreden had, maar dat werd ook ronduit gezegd door betrokkenen, ook in Vlaanderen.’

Dé constructiefout van het plan vinden velen de keuze voor de National Youth Commission (NYC) als gouvernementele partner. Het vroegere jeugddepartement had qua management en efficiëntie geen al te beste reputatie, en dat is zacht uitgedrukt. Dit voorjaar nog beloofde de officiële controledienst Scopa de schuldigen voor de ‘financiële chaos van de laatste drie jaar bij de NYC’ parlementair te dagvaarden. Tine Cornillie erkent dat het moeilijk liep. ‘Vlak voor de start van Batsha-Jeugd trad in de NYC een nieuw management aan dat er niet achter stond, waardoor de goede samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap in het gedrang kwam.’

Er had met de beschikbare Vlaamse middelen veel meer kunnen gebeuren, met ook duurzamer resultaten.

Ooit zag ze op vijf maand tijd vier CEO’s passeren, en ook de transformatie van NYC tot NYDA, midden 2009, bemoeilijkte de goede gang van zaken. Maar bovenal hebben de meeste artistieke centra het jeugddepartement nooit ervaren als hun natuurlijke partner. Die zien ze in het Department of Arts and Culture (DAC), bevoegd voor het beleid rond de centra. DAC zat enkel mee in een stuurgroep. ‘Wij hadden problemen met de NYC: die is gefocust op jeugdbeleid, terwijl onze zorg de creatieve kant is. Wij moesten ons sterk aanpassen’, zegt Mdidimba van Nyanga. Bij BAT bevestigen ze dat. ‘NYC was a terrible choice. Zij waren niet geïnteresseerd in cultuur of sport. Van hun beleid hebben we niets kunnen gebruiken.’

GAMMELE MOTOR

Zijn staatsovereenkomsten de beste optie voor een cultuurontwikkelingsbeleid? Ze leveren zich uit aan wisselende politieke en administratieve constructies, ook in Vlaanderen. Zo was Batsha-Jeugd de grote centralisatiedroom van Anciaux: alle vroegere, aparte jeugd- en cultuurtrajecten met Zuid-Afrika onder één noemer. Onder invloed van de Afdeling Jeugd kwam men dan uit bij haar bevriende partner, de NYC. Nochtans had er tussen 2003 en 2006, ook rond Community Arts Centers, al een bilateraal programma gelopen met het cultuurdepartement DAC. Dat plan was veel beleidsmatiger: rond zes (andere) centra werd vooral ingezet op capacity building en de visieontwikkeling van een lokaal cultuurbeleid met gemeentelijke besturen.

Alle toenmalige medewerkers blijven dat vandaag een zinvoller project vinden dan Batsha-Jeugd, maar leerden ook dat je de Zuid-Afrikaanse overheid beter enkel protocolair betrekt. Hun uitgewerkte modellen zijn nog steeds niet geïmplementeerd. ‘Het leiderschap bij DAC was de laatste vijftien jaar op zijn best pover, op zijn slechtst erg zwak. De overheid is niet de juiste speler om de centra te runnen’, weet Graham Falken.

Ook voor Walgrave komt het probleem neer op menselijk potentieel. ‘Door het slechte onderwijs tijdens de apartheid zit er te weinig personeel met kwaliteiten in het beleid. Er is een erg zwaar overheidsapparaat, met 500 man bij DAC, maar hun output is heel klein.’ En Joseph Gaylard besluit: ‘Wat het DAC ook zal doen rond gemeenschapscentra, het zal lijken alsof dat Vlaamse project nooit heeft plaatsgevonden. Er is geen institutioneel geheugen. Alle hoge pieten die deze agenda gefinancierd zouden kunnen krijgen, zijn nu trouwens van hun job gezet door de nieuwe cultuurminister. Terecht of onterecht.’

hillaertzafrika_03Streetelevation

Maar nog inefficiënter dan de trouw van de Vlaamse Gemeenschap aan gouvernementele partnerships, vinden deze experts haar ontrouw aan het eigen eerste project rond Community Arts Centers. Waarom is er niet doorgewerkt op de expertise rond die vorige zes centra? En waarom diende het DAC als Zuid-Afrikaanse partner gewisseld voor de NYC? ‘In plaats van je te verbeteren, ga je er nog op achteruit!’, schampert Walgrave.

Er is een totaal gebrek aan continuïteit, erkent Gaylard. ‘Het ging van één extreem, een beleidsgedreven interventie, naar een ander extreem: centra subsidiëren of zelfs van de grond opbouwen. Dat hadden wij vanuit onze ervaringen juist aanbevolen niet te doen! Het is crazy dat de Vlaamse Gemeenschap geld spendeert om centra aan de gang te houden, terwijl dat geld ook hier aanwezig is. Alleen ligt het begraven bij een compleet suffe, onwerkbare bureaucratie als de Nationale Loterij. Daar is niet minder dan 1 miljard Rand voorzien voor cultuur, maar in 2009 wisten ze daar maar 20 procent van toe te wijzen.’ Gaylards slotsom over Batsha-Jeugd is herkenbaar. ‘Alle beslissingen lijken nogal arbitrair en emotioneel genomen.’

MECHANICIENS OP EIGEN WIELEN

Dat lijkt ook te gelden voor de constructie met de acht Vlaamse ‘structurele operatoren’. Ook zij vertrokken veelal niet van hun eigen nood, maar werden door Anciaux verzocht om in Zuid-Afrika ‘iets’ te gaan doen met de centra. ‘Een selectieprocedure op basis van voorstellen is er nooit geweest’, zegt Cornillie. ‘Oorspronkelijk moesten ze ook alle acht met alle vier centra samenwerken, maar dat bleek onwerkbaar. Zeker voor de centra: al die Vlamingen die steeds over de vloer kwamen met programma’s, terwijl zij eerst hun eigen werking op poten moesten krijgen. Daar zijn wel een aantal toffe projecten uit ontstaan, maar het was te weinig vraaggestuurd. Enkel Mmbabana vroeg ooit input rond danstheater, waarop we een traject uitwerkten met Archidee.’

Niet toevallig werden vele andere zinvolle projecten gerealiseerd buiten de centra om. Poppunt produceerde vanuit BAT een DIY-gids en drie cd’s met lokale muzikanten, maar door de moeilijke samenwerking brak inwonend vertegenwoordigster Marlijn Knol met het centrum en startte ze met een paar jonge ondernemers van Durban een bedrijf voor ‘music business education’. Vlamo werkte succesvol samen met de Field Band Foundation, een organisatie voor showbands met achtergestelde jongeren, die het WK mee opende. Crossroads zette het toerende uitwisselingsconcert Zuiderwind op. ‘We kregen ook vragen van een hiphopband uit Benoni en de universiteit van Kwazulu-Natal’, aldus Jo Van Driessche. ‘Maar door de verplichte band met de centra mochten we daar niet op ingaan. Terwijl lokale noden toch de sleutel zijn voor ontwikkelingssamenwerking?’

Betrek in je plan de betrokkenen op het veld, en blijf steeds inzetten op het engagement van lokale besturen.

Wel in samenwerking met de centra richtten The Internationals in Soweto een ‘murga’ op, subsidieerde FARO het Zuid-Afrikaanse Center for Popular Memory voor een project met oraal erfgoed en een theaterproductie rond de apartheidsperiode, en introduceerde Buurtsport onder meer het principe van een materialenbank. Al is niet elk project achteraf even duurzaam gebleken, de meeste centra kijken er tevreden op terug. Enkel rond de drie weken durende dansworkshops van Danspunt blijven er vragen bestaan. ‘Eigenlijk zou je zes maand moeten kunnen samenwerken om echt iets achter te laten’, aldus Sticks Mdidimba. ‘De eerste twee weken oriënteer je je tegenover elkaar, want je spreekt samen Engels in plaats van Xhosa of Nederlands. Tegen de tijd dat je zinvol kan gaan werken, gaat de bel af. Time’s up!’

Malange is vooral scherp voor de paternalistische houding van de verantwoordelijken van Danspunt. ‘Zij leken hier vooral op safari te komen. Hugs and kisses, ja. Maar een echt inhoudelijk gesprek? Hun project had in Durban totaal geen impact.’ Voor Van Driessche ligt dat soort manco’s opnieuw aan de opzet van Batsha-Jeugd. ‘Ook voor ons is er nooit een duidelijke doelstelling geformuleerd, dus iedereen deed zo’n beetje zijn zin. Wie gaat dan bepalen of ik wel of geen zinvol werk geleverd heb? Er waren geen criteria, die heb ik zelf vastgelegd.’

MEER SLEUTELEN OP VOORHAND

Overal hoor je dezelfde slotsom. Er had met de beschikbare Vlaamse middelen veel meer kunnen gebeuren, met ook duurzamer resultaten. Want nu stopt het geld, en wat daarna? Nyanga praat met Noorwegen en werkt met het provinciale bestuur van de Westkaap een toeristische heritage tour uit. Ook andere centra voeren gesprekken met nieuwe buitenlandse donoren of lokale overheden. Maar of dat zal volstaan om de verworvenheden van het ‘Youth Development Programme’ zelf verder te oogsten, lijkt hoogst onzeker. Ook van het beoogde model voor nog andere Zuid-Afrikaanse centra was op de evaluatieconferentie in april in Boksburg nog geen sprake.

Dat leert veel voor de volgende keer, als die er komt. Al maken Schauvlieges besparingen op het internationale cultuurbudget dat vervolg voorlopig weinig waarschijnlijk, meerdere betrokkenen aan Batsha-Jeugd geven concrete tips. Voorzie zeker vijf procent van je budget voor een diepgaand vooronderzoek, zoals de EU dat pleegt te doen. Betrek in je plan de betrokkenen op het veld, en blijf steeds inzetten op het engagement van lokale besturen. Geef niet automatisch alle verantwoordelijkheid aan de staat. Werk liever met een ‘open call for projects’, zowel in Noord als in Zuid en volgens helderder criteria. Zet in op een veel langere termijn dan drie jaar, naar Scandinavisch model. En vooral: werk eerst een coherente visie uit rond cultuur en ontwikkeling. Flanders fits you? Er is nog werk aan.

Voor het officiële conferentierapport van Batsha-Jeugd: zie www.vlaanderen.be/zuidafrika

Lees hier ook het onderzoek over Vlaamse samenwerking met Congo en Marokko.

Dit onderzoeksartikel kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.