Programmatorenpraktijken #5: De conservatieve wending

Door Michiel Vandevelde, op Thu Jun 05 2025 11:54:00 GMT+0000

Veel podiumkunstenorganisaties profileren zich als progressief. Toch is het kunstenveld allerminst immuun voor de conservatieve wind die wereldwijd waait. Uitgerekend het meer experimentele, vernieuwende of avontuurlijke werk stuit steeds vaker op weerstand en past zich aan aan economische parameters. Tijd om te morrelen in de marge, schrijft choreograaf en programmator Michiel Vandevelde.

Het valt me steeds weer op hoe je ondanks een progressieve houding toch niet ontsnapt aan conservatieve reflexen. Het is nu eenmaal eenvoudiger je vast te klampen aan wat vertrouwd aanvoelt dan je te begeven op het onzekere terrein van het onbekende. In tijden van toenemende militarisering en dagdagelijkse brutale volkerenmoorden klinkt de sirenenzang van comfort luider dan de roep om nieuwe inzichten en handelingswijzen. En toch schuilt net daar, in het ontdekken van wat je nog niet weet, de mogelijkheid tot (persoonlijke) groei.

België is rijk aan culturele centra, kunsten- en gemeenschapscentra. Velen zijn ontstaan vanuit de politieke overtuiging dat een gemeenschap niet alleen via onderwijs intelligenter en geëngageerder wordt, maar ook via een levenslange toegang tot kunst. In zijn uitstekende artikel in podiumkunstentijdschrift Etcetera over marktdenken in CC’s (februari 2025) beschrijft Elie Agniel hoe er bij politieke mandaathouders de afgelopen jaren een verschuiving heeft plaatsgevonden in hun kijk op kunst: van de overtuiging van de emanciperende kracht van kunst naar een focus op haar marktwaarde. Van kunst die niet altijd meteen begrepen wordt naar kunst die behapbaar is en entertaint. Van de aanvaarding van een halfvolle zaal naar de druk om die zaal altijd vol te krijgen.

De extremiteit van de conservatieve wind op landschapsniveau, zoals we die nu voelen, was enkele jaren geleden voor velen moeilijk voorstelbaar.

De spanning tussen experimentele en innovatieve kunst tegenover marktgerichte benaderingen van kunst, en de discussie over welke de meeste aanmoediging verdient, is natuurlijk niet nieuw. Een inspirerende benadering van die balans vond ik niet in literatuur over kunst, maar in teksten over ecologie, en specifieker binnen de transitiestudies, een veld dat veranderingen in ecosystemen bestudeert en onderzoekt hoe we de overgang kunnen maken naar een duurzamer systeem. In dat veld hanteert men vaak het ‘multilevelperspectief’ als analysekader om ecologische en maatschappelijke veranderingen te begrijpen.

Binnen dat kader onderscheiden ecologen drie niveaus: het landschap, het regime en de niche. Het regime vormt het centrale niveau en bestaat uit een samenhangend geheel van dominante structuren, normen en regels. Denk aan dominante bedrijven en multinationals. De niche omvat talloze kleine initiatieven die nieuwe mogelijkheden verkennen en zo het regime proberen te beïnvloeden of veranderen. Denk aan initiatieven rond ecologische producten. Het landschap tenslotte verwijst naar factoren waarop weinig directe invloed mogelijk is, maar die wel een bepalende impact hebben op ontwikkelingen binnen het regime en de niches. Denk aan geopolitieke machtsverhoudingen of klimaatverandering. Wanneer ontwikkelingen in de niche succesvol zijn, kunnen ze geleidelijk verankerd raken in het regime. Bekende voorbeelden zijn zonnepanelen, windmolens of elektrische auto’s. Evengoed zijn er tal van acties in de niche die nooit het regime zullen beïnvloeden en een stille dood sterven.

Vertaald naar de kunsten: vanaf de jaren 1960, en in Vlaanderen vooral vanaf de jaren 1980, kreeg de niche een sterke boost door de evolutie van het naoorlogse conservatisme naar de nieuwe liberale tijdsgeest. Kunstenaars zetten zich toen radicaal af tegen het burgerlijke stadstheater en de oubollige traditie van het kamertoneel. Arne Sierens, Alain Platel, Anne Teresa De Keersmaeker en vele anderen bestormden met een geheel nieuwe, multidisciplinaire artistieke taal het podium. En met succes: de niche van toen groeide uit tot de nieuwe norm, het nieuwe regime, waarbinnen vorm en inhoud van de podiumkunsten steeds meer werden uitgediept en onderzocht. De stadstheaters van vandaag lijken in de verste verte niet meer op die van toen en hebben de methodieken van de in de jaren 1980 opgerichte kunstencentra overgenomen. De toenmalige nichespelers (denk aan Frie Leysen, Dirk Pauwels, Marianne Van Kerkhoven) zijn inmiddels gevestigde waarden.

Ik zie jonge makers die al te goed weten hoe ze een voorstelling moeten monteren en die te weinig aan het klooien zijn.

De vraag is dan: wat is vandaag de niche? Waar liggen de mogelijkheden en het potentieel voor nieuwe evoluties binnen het regime zoals dat vanuit de jaren 1980 is ontstaan? Dat is het hoopgevende aan het transitiekader: er zijn altijd bewegingen, omdat het landschap voortdurend verandert. Die bewegingen zijn echter niet altijd progressief; de niche kan ook bestaan uit reactionaire tendensen. Daar stopt meteen alle hoop. De extremiteit van de conservatieve wind op landschapsniveau, zoals we die nu voelen, was enkele jaren geleden voor velen moeilijk voorstelbaar.

Is een heropleving van het kamertoneel dan de nieuwe, (soms onbewust) reactionaire niche? Soms lijkt het daar wel op. Bij veel kunstenaars, en opmerkelijk genoeg bij veel jonge kunstenaars, is er een duidelijke hang naar herkenbare verhalen, strakke dramaturgieën, het plezier van het spelen, de ambacht van het maken, de schoonheid en de gratie van de dans. Ik zie jonge makers die al te goed weten hoe ze een voorstelling moeten monteren en die te weinig aan het klooien zijn. Scholen die te veel gericht zijn op output en een veld dat zich gedwongen weet om vooral naar economische parameters te kijken.

‘Risico en avontuur moeten heruitgevonden worden tegenover veiligheid en comfort’, schrijft Alain Badiou in zijn kleinood Eloge de l’amour (2009). Vandaag zijn er talloze mogelijkheden voor een nieuwe progressieve niche. Zo denk ik aan ‘geïntegreerde inclusiviteit’, waarbij inclusieve methodes als gebarentaal of audiodescriptie geen externe toevoegingen zijn, maar als artistieke tools worden ingezet en geïntegreerd in een artistiek maakproces. Naast dit ene voorbeeld zijn er nog heel veel andere vormelijke en inhoudelijke ontwikkelingen mogelijk. Tijd om daar werk van te maken! En tijd voor politici om opnieuw te investeren in een gemeenschap van kritische, geëngageerde burgers, in plaats van individuen louter te benaderen als cash cows.