Police partout: strijdperk van een beeldenoorlog

Door Wilco Versteeg, op Fri Sep 10 2021 06:57:00 GMT+0000

Meer dan andere landen toont Frankrijk zorgwekkende tendensen van ordehandhaving en politiegeweld. Wilco Versteeg volgde de ontwikkelingen als journalist en fotograaf op de voet. Aan de hand van zijn persoonlijke beeldenarchief illustreert hij hoe de Franse casus ook Europa een dilemma voorhoudt: is de politie onderdeel van de maatschappij, of staat ze ertegenover?

In Frankrijk ligt de politie onder het vergrootglas. Politiegeweld in buitenwijken en tijdens demonstraties kleurt punctueel het nieuws en het maatschappelijke debat. Het beeld speelt zo’n belangrijke rol in deze context dat we kunnen spreken van een ware beeldenoorlog. Iedereen filmt: journalisten, omstanders, demonstranten en de politie zelf (afb. 1). Allen proberen door middel van het beeld aan te tonen dat het politieoptreden buitensporig of juist legitiem was. De macht van het beeld is vaak overschat, maar in het aanklagen van politiegeweld is het tamelijk efficiënt. Een verwijzing naar de Black Lives Matter-protesten van het afgelopen decennium volstaat. De belangrijkste beelden van politieoptredens komen de laatste jaren uit niet-journalistieke bronnen: omstanders die filmen, bewakingscamera’s, livestreams die dankzij sociale media de hele wereld rond gaan. Een recent Frans wetsvoorstel, op het nippertje tegengehouden door een hoog staatsorgaan, probeerde paal en perk te stellen aan deze democratische beeldcultuur. Het verbood verspreiding van beelden waarop agenten identificeerbaar zijn tijdens de uitoefening van hun functie. Logisch, lijkt het, dat men angst heeft dat de priemende ogen van de burger elk politieoptreden verdacht maken.

Waar de politie de rol van veredelde klusjesman van de staat gaat vervullen, worden de fundamenten van rechtsstaat en democratie aangetast.

De pertinente documentaire Un pays qui se tient sage (2020), die voor een groot deel bestaat uit door burgers opgenomen beelden, situeert recent politiegeweld in een culturele context waarin de politie soms vrij spel lijkt te hebben. Er is niet alleen sprake van structureel, maar ook structurerend politiegeweld. Ook een fictiefilm als het succesvolle Les Misérables (2019) verwijst naar de complexe problematiek rond ordehandhaving en beeld. Het beeld speelt een paradoxale rol: doordat camera’s alomtegenwoordig zijn, zijn ze in staat direct mistoestanden vast te leggen die anders ongezien zouden blijven; tegelijk zijn we sceptisch geworden over het beeld als bron van kennis. Photoshop, filters, en deepfakes zijn aan de orde van de dag. Camera’s zijn dan ook allerminst een neutrale aanwezigheid in de publieke ruimte: ze leggen niet alleen vast, maar nodigen uit tot ensceneringen en performances – en lokken dus evengoed gedrag uit. We moeten ons blijven afvragen wie de beelden maakt waar we naar kijken, maar ook waarom we kijken: zijn we uit op waarheidsvinding, of op instrumentalisering van beelden?

afb. 1 Parijs, 5 Januari 2019. Barricades op Boulevard Saint-Germain (c) Wilco Versteeg

Het is echter van belang voorbij reflecties op de beeldcultuur te geraken: uiteindelijk is politiegeweld een fundamenteel politiek en geen esthetisch probleem. Hier doemt een grote vraag op. Welke rol mag en kan politie innemen ten opzichte van de eigen bevolking, tijdens maar ook zeker ná een crisis? Een blik over de Franse grens waarschuwt ons dat, waar de politie de rol van een veredelde klusjesman van de staat gaat vervullen, de fundamenten van rechtsstaat en democratie aangetast worden.

Pompiers d’état

De lockdown met haar vrijheidsbeperkingen heeft ook in België en Nederland geleid tot kritiek op de politie. Agenten die op feestende jongeren inslaan, paarden en waterkanonnen die vreedzame demonstranten wegvagen, hardhandige handhaving van minieme overtredingen door gehoorzame burgers: de coronacrisis heeft de verhouding tussen politie en het grote publiek op spanning gebracht. Waar het eerder vooral gemarginaliseerde en gecriminaliseerde individuen en groepen waren die zich, vaak meewarig aangehoord door een zich onaantastbaar wanende goegemeente, beklaagden over gewelddadig en willekeurig politieoptreden, heeft nu ook de doorsnee burger kennis gemaakt met dit gedrag. Het mag een klein wonder heten dat de inperking van essentiële vrijheden in Nederland en België niet met grotere onlusten gepaard is gegaan. De keuze om te feesten en te demonstreren tegen een beleid dat een dodelijk virus probeert in te dammen is discutabel, maar belangrijker is de vraag of de politie niet te veel als een wonderdoekje voor politieke en maatschappelijke problemen wordt gezien.

afb. 2 Parijs, 15 september 2016. Demonstratie tegen de Loi Travail. Arrestatie van demonstrant op Place de la République. (c) Wilco Versteeg

Frankrijk is sinds de aanslag op Charlie Hebdo in januari 2015 een hotspot van politiek protest. Als journalist en fotograaf begon ik toen allerhande protestbewegingen en maatschappelijke issues te volgen, van antifascisten tot royalisten, van terrorisme tot vluchtelingencrisis, van politiegeweld tot emancipatiebewegingen (afb. 2). Vooral tijdens de Gele Hesjes, de massale volksbeweging die vanaf november 2018 de macht angst aanjoeg, was ik getuige van een pijlsnelle ontsporing en ontaarding van demonstraties in ware atrocity exhibitions. Het is een cliché dat gewelddadige demonstraties nu eenmaal deel zijn van de Franse volksaard. Daardoor ligt een zekere depolitisering van protest op de loer: protest in Frankrijk is een terugkerend fenomeen, maar juist daardoor niet vrij van politiek en zelfs essentieel voor politieke participatie van onderuit in een strikt hiërarchisch georganiseerd land. Frankrijk toont, meer en eerder dan andere Europese landen, bepaalde tendensen in de ordehandhaving en de kritische bevraging van deze politiedoctrines. Aanklachten tegen racistisch gemotiveerd politiegeweld zoals het boek Lettre à Adama (2017) van Assa Traoré over haar tijdens een arrestatie omgekomen broer, Mort d’un voyageur (2020) van Didier Fassin over politiegeweld, en het van maatschappelijk geweld doorspekte werk van Édouard Louis staan hoog in de bestsellerlijsten; sterke en geëngageerde maatschappelijke instellingen en actiegroepen, een machtige wapenindustrie die vergevorderde militarisering van politie in de hand werkt, en grote sociale spanningen die onder andere samenhangen met de koloniale geschiedenis, maken van Frankrijk een land waar problemen die ook in andere landen spelen, uitvergroot voorkomen.

Macrons depolitisering van de Gele Hesjes staat toe hen te framen als woede-uitbarsting in plaats van als politieke beweging. En dus mag de politie het probleem oplossen.

Frankrijk heeft van oudsher een problematische verhouding met haar politie. Opgericht onder het Vichy-regime is de Police Nationale een organisatie die maatschappijbreed met het nodige wantrouwen wordt bezien. Dit wantrouwen uit zich het meest in de banlieues, die bijna dagelijks worden geconfronteerd met buitenproportioneel optreden, waarbij niet zelden doden vallen. Daarbij blijft de politie zelf niet buiten schot, met in twintig jaar een verdubbeling van geweldincidenten tegen agenten, tot ruim 27.000 per jaar, een stijging waar overigens ook de brandweer en andere publieke functionarissen mee te maken hebben. Al tijdens het Second Empire in 1851 sprak Victor Hugo in het parlement gevleugelde woorden, die nog steeds met graagte door de straten klinken tijdens demonstraties: ‘Police partout, justice nulle part’. In de eerder genoemde documentaire Un pays qui se tient sage, waarin gewelddadig en zelfs strafbaar optreden van de politie tijdens de opstand van de Gele Hesjes expliciet wordt getoond, stellen enkele critici dat Frankrijk langzaam afglijdt richting een politiestaat. Er wordt gesteld dat de politie is verworden tot ‘pompiers d’état’, een dienst die met kracht allerlei brandjes blust zonder dat er aan de onderliggende ontvlambaarheid iets wordt gedaan. Ook deze logica is in moeilijke wijken, die een ware proeftuin voor politieoptreden zijn, niet van gisteren: problemen rond integratie, multiculturaliteit, samenleven, worden niet van een politiek antwoord voorzien maar worden door criminalisering van burgerbewegingen, militarisering van politie, en culturalisering van criminaliteit op de spits gedreven. En dat hoewel men weet dat de spiraal van geweld niet wordt doorbroken met repressie. Het is tegelijk van belang dat criticasters zich niet enkel richten op individuele gevallen van politionele ontsporing, maar fundamentele vragen stellen over welke verhouding de politie heeft tot ‘orde’, hoe haar geweld gelegitimeerd is en hoeveel ruimte er is voor individuele beleving en uitdrukking.

Génération ingouvernable

Wat vermag de politie vis-à-vis groepen die zich de doctrine van de persoonlijke autonomie zo eigen hebben gemaakt dat ze zich onbestuurbaar hebben verklaard? Tijdens de verkiezingen van 2017 werd een ‘génération ingouvernable’ zichtbaar (afb. 3). Geconfronteerd met de keuze tussen een bankier en een racist, besloot de onregeerbare generatie de regels van het spel niet langer te laten dicteren door de gevestigde machten. Onaangekondigde demonstraties, bezettingen van universiteiten en openbare pleinen, maar ook soms al decennialange blocus om ontwikkelingen van vliegvelden of industrie in natuurgebieden te voorkomen, vallen hieronder. Een kat-en-muisspel met de politie ontvouwde zich over de macht op straat. De meeste demonstraties waren kortstondig en boden slechts een mobiele vrijplaats waar de staat heel even geen greep op kreeg. Er zijn daarbij duidelijke parallellen met andere gebieden die al langer onbestuurbaar zijn: ecologische utopieën, zelfstandige boerengemeenschappen, buitenwijken waar de politie weinig te zeggen heeft. In België zijn er de door Sebastian Steveniers vastgelegde bosfights, waarbij hooligans met wederzijdse instemming met elkaar op de vuist gaan, een initiatief dat door de staat met harde hand de kop in wordt gedrukt. Deze vrijplaatsen zijn, ongeacht ideologische motivatie, een doorn in het oog van de staat omdat zijn macht daar op soms revolutionaire wijze in twijfel wordt getrokken. In Frankrijk komt dit neer op een fundamentele politieke paradox die in landen zonder sterke revolutionaire cultuur ontbreekt: de revolutie en haar waarden zijn werk in uitvoering en krijgen slechts vorm in een dagelijkse praktijk van debat, contestatie en verzet. Albert Camus schreef het al: ‘Je me revolte, donc je suis’. Tegelijk wordt de revolutie bewaakt door instituties waaronder de politie. Beweging wordt gewaarborgd door stasis: revolutionair verzet tegen de staat kan dus gemakkelijk als antirevolutionair worden geframed. Ook de Gele Hesjes, een beweging die zich onttrok aan het gereguleerde spel van de democratie door onaangekondigd te demonstreren en aanwijzingen van de staat niet op te volgen, zijn een voorbeeld: op naar het Élysée!

afb. 3 Parijs, 9 oktober 2018. Gewonde demonstrant bij demonstratie tegen beleid van president Macron (c) Wilco Versteeg

In december 2018 hing het lot van president Macron aan een zijden draadje. Wat begon als een benzine-oproer werd al vlug een massale protestbeweging (afb. 4) die zich niet slechts verzette tegen verhoging van de accijns in een land waar de auto in toenemende mate noodzakelijk is om zich naar steeds verder liggende werkgelegenheid en zich terugtrekkende overheidsdiensten te begeven, maar ook tegen de inrichting en hiërarchie van de Vijfde Republiek, met haar machtige president en zwakke parlement. De verkiezing van Macron in mei 2017 werd in Europese kringen als een overwinning van de redelijkheid gezien, maar de manier waarop de president invulling gaf aan zijn taak wist het Franse hart niet voor zich te winnen. Als een Jupiter wilde hij naar eigen zeggen de grote kaders scheppen waarin zijn uitvoerders dienden te manoeuvreren. Daarnaast moesten de Fransen het weer leren zelf te doen: minder staat, meer persoonlijk initiatief in een land met een voor hedendaagse begrippen ouderwets grote staatsuitgave en uitgebreide sociale voorzieningen. Deel van het beleid van Macron was het inperken van de macht van vakbonden en andere bemiddelende collectieven, waaronder burgemeesters. Geconfronteerd met kritische vragen over zijn vertrouweling Alexandre Benalla, die zich in zijn vrije tijd in een politie-uniform hees om demonstranten in elkaar te slaan, stelde Macron binnen deze logica van Jupiteriaans leiderschap dat criticasters hem maar moesten komen opzoeken (‘qu’ils viennent me chercher’). De Gele Hesjes namen deze oproep tot het omzeilen van intermediaire instituties letterlijk: elke zaterdag was hun doel het almaar hermetisch afgesloten presidentieel paleis te bereiken.

afb. 4 Parijs, 5 Januari 2019. Demonstratie van Gele Hesjes (c) Wilco Versteeg

De Hesjes zijn vaak bekritiseerd omdat ze geen duidelijk doel zouden hebben. De traditie van technocratische arrogantie stelt dat politieke participatie slechts mogelijk is door zij die hun grieven duidelijk en volgens de regels kunnen formuleren. Volgens Macron waren de Gele Hesjes te divers om een duidelijk doel te hebben. Eind mei 2021 deed hij een poging deze beweging die zijn Quinquennat getekend heeft, te depolitiseren. Macron zei sociale problemen die aan deze opstand ten grondslag liggen, beschreven te hebben in zijn weinig revolutionaire verkiezingspamflet Révolution, maar noemt de opstand der hesjes gelijktijdig een Jacquerie, een constante in de Franse geschiedenis die zich uit op momenten dat woede en angst een verbond aangaan. Opmerkelijk is dat hij hier een ‘retour de la violence dans la société’ ziet. Bij deze plotse herontdekking van het geweld door de president moet een vraagteken geplaatst worden. Door te spreken van een terugkeer lijkt er sprake van een spontane dynamiek in plaats van een die voortkomt uit politieke keuzes. Deze depolitisering van opstand maakte het mogelijk om de maatschappelijke wensen van de Gele Hesjes (een betrouwbare politiek, een leefbaar minimumloon, een einde aan politionele repressie) met geweld de kop in te drukken: geframed als woede-uitbarsting in plaats van als politieke beweging, mag de politie het probleem oplossen.

In Frankrijk kan revolutionair verzet tegen de staat gemakkelijk als antirevolutionair worden weggezet.

Het voortdurende gewelddadige optreden van de politie maakte van demonstreren een levensgevaarlijke onderneming (afb. 5). Naast honderden preventieve arrestaties door de massaal gemobiliseerde veiligheidsdiensten, is vooral de toename van het gebruik van semi-lethaal wapentuig zoals TNT-granaten en rubberkogels een splijtzwam. Bovendien wekt de inzet van de Brigade Anti-Criminalité (BAC), de Brigade de répression de l’action violente motorisée (BRAV-M) en geheime diensten die demonstranten en journalisten intimideren veel onbegrip. Hier zien we duidelijk de logica van hedendaagse politieoptredens: militarisering van de politiemacht, criminalisering van protest, en surveillance. Als we willen zien waarin deze logica kan uitmonden, dan hoeven we maar naar de Verenigde Staten te kijken.

afb. 5 Parijs, 23 februari 2019. Politie probeert plein bij de Eiffeltoren te ontruimen van Gele Hesjes (c) Wilco Versteeg

Langdurige ontwikkeling

De Gele Hesjes zijn slechts een recent voorbeeld waarbij een langduriger dynamiek van gewelddadige ontsporing zichtbaar wordt: deze ontwikkeling manifesteerde zich ook al in de koloniale context. Het door Frankrijk bezette Algerije diende als proeftuin voor het ontwikkelen en testen van doctrines van ordehandhaving en wapengebruik. Na de officiële onafhankelijkheid verplaatste deze proeftuin zich mét een aanzienlijke Algerijnse gemeenschap naar buitenwijken rond de grote steden die door inspiratieloze en gemakkelijk af te sluiten huizenblokken en een duidelijke aanwezigheid van geheime diensten tot uitzichtloze oorden werden. De documentaire film Le Joli Mai (1963) van Chris Marker reflecteert, onder andere, op de nachtelijke jacht op jongeren door veiligheidsdiensten en het oppakken van dissidenten. Dan zwijgen we nog over de massale verdrinkingsdood van honderden Algerijnen in de Seine in 1961.

Frankrijk kende in twintig jaar een verdubbeling van het aantal geweldincidenten tegen agenten.

Een recenter voorbeeld: onder president Sarkozy werd de rubberkogel ingevoerd om, vooral in reactie op enorme onlusten in buitenwijken, te dienen als intermediair wapen tussen knuppel (die te veel nabijheid vereist) en vuurwapen (dat te dodelijk is). Dit niet-lethale wapen werd tot de protesten van 2018 slechts mondjesmaat ingezet, maar is vanaf de opstand der hesjes enorm veel gebruikt. Dit wapen is over het algemeen niet dodelijk, maar kan wel heftig verwonden, met vele verloren ogen ten gevolge. Hetzelfde kan gezegd worden over het inzetten van traangas: het gebruik van dit chemische wapen is verboden in oorlogssituaties, maar mag wel tegen de eigen bevolking ingezet worden. Daarnaast is Frankrijk het enige Europese land dat TNT-granaten inzet tijdens demonstraties. Het feit dat Frankrijk een van de grote spelers is in de productie en export van dit soort wapen geeft te denken over het binnenlandse wapengebruik. Net als de militarisering in de Verenigde Staten vragen oproept: is er eerst een ongedurige bevolking die die noodzaakt, of een industrie die zoekt naar een afzetmarkt?

afb. 6 Parijs, 11 mei 2018. Een pepperspraydouche voor de fotograaf bij een schoolbezetting in protest tegen het onderwijsbeleid van president Macron (c) Wilco Versteeg

Het beeld als strijdmiddel

Het beeld mag in dit hele verhaal dan niet allesbepalend zijn, als fotograaf kan en mag ik niet ontkennen dat het een rol speelt: op zoek naar momenten dat de maskers figuurlijk en letterlijk afvallen (afb. 6), biedt het visuele spektakel van een demonstratie mij een ideaal werkterrein. In deze context moet het fotografengilde ook de hand in eigen boezem steken: volstaan de labels ‘humanistisch fotograaf’ en ‘objectieve getuigen’ nog wel in een context waar het beeld aan alle kanten als strijdmiddel wordt gebruikt? In elk geval toont het beeld dat handhaving én protest persoonlijk worden: geweld tegen politie tijdens demonstraties is niet in de eerste plaats gericht tegen individuele agenten, hoewel een agent die geraakt wordt door een molotov-cocktail daar anders over kan denken (afb. 7). Het is gericht tegen de politie in het algemeen of de politie als vertegenwoordiger van de staat, die het bij afwezigheid van president en minister moet ontgelden. Het filmen van agenten en het proberen te achterhalen van hun identiteit maakt dit onderscheid tussen functie en privépersoon problematisch. Als tegenhanger hiervan zien we steeds vaker dat agenten op persoonlijke titel aangifte doen tegen mensen die geweld tegen hen hebben gepleegd. Geweld tegen een agent is niet langer slechts geweld tegen een ambtenaar in functie, maar ook geweld tegen een mens van vlees en bloed. Deze individualisering is tegelijk een moralisering die kritiek onmogelijk maakt. Elke kritiek slaat stuk op een ‘ik doe ook maar mijn werk’, waardoor verantwoordelijkheid voor misstanden diffuus wordt: misstanden moeten op institutioneel niveau aangepakt kunnen worden, en niet (slechts) via individuen. Voeg hierbij de privatisering van allerhande bewakings- en beveiligingstaken, en er ontstaat al snel een kluwen waar de verantwoordelijkheid voor veiligheid niet in de eerste plaats bij de politie ligt, maar bij een lappendeken van al dan niet gewapende instanties, bedrijven en individuen.

Ook fotografen moeten de hand in eigen boezem steken: kun je een ‘objectieve getuige’ zijn als het beeld aan alle kanten als strijdmiddel wordt gebruikt?

De Franse casus toont voor welke uitdagingen de politie staat in Europa. Hoewel de situatie er problematischer lijkt dan in België en Nederland, zijn soortgelijke ontwikkelingen merkbaar, maar dan in een eerder stadium: is de politie onderdeel van de maatschappij, of staat ze ertegenover? Kan zij zich nog met de aanpak van structurele problemen bezighouden, in samenspraak met andere hulpinstanties, of wordt van haar enkel nog de taal van repressie verwacht? Welke doctrine van ordehandhaving is geschikt voor deze tijd? Het is van essentieel belang dat deze vragen maatschappijbreed gesteld én beantwoord worden, niet in de laatste plaats door de politie zelf. Frankrijk biedt een waarschuwing. Op de Franse straat wordt de toekomst van Europa mee vormgegeven. Zij dwingt ons te vragen: quo vadis, Europa?